ECLI:NL:RBLIM:2021:950

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
8488014 CV EXPL 20-1973
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van een geldvordering in een overeenkomst van geldlening

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Bierbrouwerij De Leeuw B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met betrekking tot een geldleningsovereenkomst die op 21 oktober 2009 is gesloten. Bierbrouwerij De Leeuw vordert betaling van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten, omdat de gedaagde zich niet heeft gehouden aan de betalingsverplichtingen van de lening. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de vordering is verjaard.

De kantonrechter heeft het verloop van de procedure vastgesteld, inclusief de dagvaarding en de conclusies van partijen. De rechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Bierbrouwerij De Leeuw heeft gesteld dat de gedaagde in verzuim is geraakt en dat de vordering opeisbaar is geworden. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat de vordering is verjaard, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken zonder dat de verjaring is gestuit.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Bierbrouwerij De Leeuw inderdaad is verjaard. De laatste betaling op de lening vond plaats op 4 februari 2015, waardoor de verjaringstermijn op 5 februari 2020 verstreek. De enige aanmaning die kan worden herleid naar de lening is pas op 24 maart 2020 verzonden, na het verstrijken van de verjaringstermijn. De rechter heeft geconcludeerd dat Bierbrouwerij De Leeuw niet heeft aangetoond dat de verjaringstermijn is gestuit, en heeft de vordering afgewezen. Tevens is de gedaagde niet ontvankelijk verklaard in zijn tegenvordering, die te laat was ingesteld. De proceskosten zijn voor rekening van Bierbrouwerij De Leeuw, maar zijn begroot op nihil omdat de gedaagde in persoon procedeert.

Uitspraak

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8488014 CV EXPL 20-1973
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap BIERBROUWERIJ DE LEEUW B.V.,
gevestigd te Valkenburg aan de Geul
eisende partij,
gemachtigde mr. drs. J.J.F.M. Konings (Invorderingsbedrijf B.V., Koninginnegracht 14-C, 2514 AA ’s-Gravenhage)
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon,
Partijen zullen hierna Bierbrouwerij De Leeuw en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 maart 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de conclusie van dupliek met producties,
  • de akte na dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Bierbrouwerij De Leeuw vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
Bierbrouwerij De Leeuw stelt dat partijen op 21 oktober 2009 een overeenkomst van geldlening (GN 009.010) hebben gesloten, waarbij [gedaagde] - als eigenaar van het horecapand aan de [adres] te [vestigingsplaats] - een bedrag van € 33.500,00 van Bierbrouwerij De Leeuw heeft geleend. Omdat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan het betalen van de overeenkomen rente en aflossing is de restant schuld van € 32.139,48 per 25 september 2018 op grond van artikel 3 van de overeenkomst onmiddellijk opeisbaar geworden. [gedaagde] is per die datum in verzuim. Omdat [gedaagde] zich evenmin heeft gehouden aan artikel 4 van de overeenkomst (een exploitatie en afnameverplichting gedurende tien jaar) is de restant schuld bovendien op grond van artikel 12 van de overeenkomst per 1 december 2019 onmiddellijk opeisbaar geworden. Naast de restschuld is [gedaagde] op grond van de overeenkomst en algemene voorwaarden rente en incassokosten verschuldigd.
In totaal (restant lening vermeerderd met rente en incassokosten) heeft Bierbrouwerij een bedrag van € 33.020,01 te vorderen van [gedaagde] , maar zij beperkt haar vordering in hoofdsom tot € 25.000,00.
Volgens Bierbrouwerij De Leeuw is [gedaagde] diverse malen, voor het laatst per brief van 24 maart 2020 (per e-mail verzonden) tot betaling gemaand.
3.2.
Als meest verstrekkend verweer stelt [gedaagde] dat de vordering van Bierbrouwerij De Leeuw is verjaard.
3.3.
Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of doen verjaart op grond van artikel 3:307 BW na verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Op grond van 3:308 BW geldt hetzelfde voor rechtsvorderingen tot betaling van de rente.
Een verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 2).
3.4.
De kantonrechter volgt [gedaagde] in zijn verweer. Uit het door Bierbrouwerij De Leeuw overgelegd overzicht van 25 september 2018 blijkt dat op 4 februari 2015 voor de laatste keer een bedrag van de lening is afgeboekt. Hoewel onduidelijk is of dit een rentebetaling of een aflossing betreft, blijkt uit het overzicht afdoende dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan het betalen van de overeengekomen rente en aflossing als bedoeld in artikel 3 van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Dit betekent dat in ieder geval vanaf 5 februari 2015 het resterende bedrag onmiddellijk opeisbaar is geworden. De hiervoor bedoelde verjaringstermijn van vijf jaren verstreek in principe dan ook op 5 februari 2020. De enige overgelegde aanmaning die expliciet tot de geldleningsovereenkomst met nummer (GN 009.010) is te herleiden is pas op 24 maart 2020, dus na het verstrijken van de verjaringstermijn, verzonden. Niet gesteld of gebleken is dat Bierbrouwerij De Leeuw in de tussenliggende jaren de verjaring ondubbelzinnig heeft gestuit. Bierbrouwerij De Leeuw stelt weliswaar dat zij [gedaagde] regelmatig op het bestaan van de restschuld heeft aangesproken, maar onderbouwt die stelling op geen enkele wijze. Nergens uit blijkt dat [gedaagde] het overzicht van 25 september 2018 heeft ontvangen en de door Bierbrouwerij overgelegde aanmaningen/brieven van 21 mei 2012, 20 november 2014 en 8 december 2014 hebben betrekking op een ander horecapand van [gedaagde] en een andere lening. Het beroep van [gedaagde] op de verjaringstermijn slaagt dan ook.
3.4.
De vordering van Bierbrouwerij De Leeuw zal worden afgewezen.
3.5.
Verder verklaart de kantonrechter [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn tegenvordering aangezien die vordering te laat (pas bij dupliek) is ingesteld.
3.6.
Bierbrouwerij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Aangezien [gedaagde] in persoon procedeert, worden de kosten aan zijn zijde begroot op nihil.
3.7.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering van Bierbrouwerij De Leeuw af.
4.2.
veroordeelt Bierbrouwerij De Leeuw in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op nihil,
4.3.
verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn tegenvordering. (zie opmerking bij 2.2.)
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Driessen en in het openbaar uitgesproken.