3.2.De politie heeft bij het onderzoek op de eerste etage van de aan het woonhuis grenzende schuur, een in werking zijnde professionele hennepkwekerij aangetroffen met 115 hennepplanten. De schuur en de woning staan op de eerste etage met elkaar in verbinding via een (gesloten) deur. Voor de stroomvoorziening van de woning en de schuur wordt gebruik gemaakt van dezelfde meterkast, waarin de twee 25 ampère zekeringen waren verwisseld met twee 35 ampère zekeringen.
4. Bij brief van 21 oktober 2020 (verzenddatum 27 oktober 2020) heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning. Verzoekers hebben hiertegen bij brief van 10 november 2020 hun zienswijze kenbaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gelast de woning te sluiten voor de duur van zes maanden overeenkomstig het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, en op grond van die bepaling het door verweerder vastgestelde Damoclesbeleid Leudal 2019. Daarbij is in het kader van maatwerk bepaald dat de toegang tot de schuur, waarin zich de paardenstallen bevinden, niet wordt gesloten, zodat verzoekers de paardenstal kunnen bereiken via de toegangspoort van het perceel. Het is verzoekers daarbij niet toegestaan de woning en de andere stal/loods te betreden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en de beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Verzoekers vragen een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de beslissing van verweerder op hun bezwaar.
6. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het oog op de veiligheid en gezondheid van zeven paarden het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Verzoekers betogen – samengevat weergegeven – dat bij een deugdelijke belangenafweging van verweerder zou kunnen worden volstaan met een gedeeltelijke sluiting van de woning, waarbij het verzoekers moet zijn toegestaan zich (deels) op het perceel en de zich daarop bevindende gebouwen te mogen begeven.
9. Voor de wettelijke regels die van toepassing zijn verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage bij deze uitspraak.
De bevoegdheid tot sluiting van de woning
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is dan wel een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 11a voorhanden is. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
11. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Leudal 2019 (hierna: het Damoclesbeleid) vastgesteld. Hierin is bepaald dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs dan wel softdrugs groot of voorbereidende handelingen hiervoor, de woning wordt gesloten voor de duur van 6 maanden. Van een hoeveelheid softdrugs groot is sprake bij 50 gram of 50 hennepplanten en meer.
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017overwogen, dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018nogmaals bevestigd.
13. Niet in geschil is dat op de eerste etage van de aan de woning grenzende schuur een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 115 hennepplanten. Gelet daarop heeft verweerder mogen aannemen dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. Verzoeker heeft dit niet betwist. De bevoegdheid van verweerder om verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, staat daarmee vast.
Is sluiting van de woning met erf en bijbehorende gebouwen evenredig?
14. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsruimte. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder in zoverre terughoudend moet toetsen. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat geen aanleiding bestaat om een lichtere maatregel te treffen.
15. Nu verweerder de bevoegdheid heeft om tot sluiting over te gaan en conform de toepasselijke beleidsregels heeft gehandeld en de voorzieningenrechter de beleidsregels niet onredelijk acht, kunnen slechts bijzondere omstandigheden reden vormen voor de conclusie dat verweerder in het specifieke geval van verzoekers op grond van artikel 4:84 van de Awb van de beleidsregels had moeten afwijken.
16. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling. Daarbij dient verweerder te bezien of deze omstandigheden op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat de sluiting van de woning gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de sluiting te dienen doelen.
17. Verzoekers hebben gewezen op de gevolgen van de voorgenomen sluiting voor de veiligheid en gezondheid van de op de locatie aanwezige paarden en bebouwing. De paarden hebben 24 uur per dag en zeven dagen per week toezicht en verzorging nodig, waardoor verzoekers feitelijk de mogelijkheid zou moeten worden geboden op de locatie aanwezig te zijn. Daarbij hebben verzoekers nadrukkelijk gewezen op de problematiek van diefstallen in het buitengebied. Het toezicht en de verzorging zou in aanvulling op het door verweerder reeds besloten maatwerk kunnen worden gerealiseerd door toestemming te verlenen voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit uit het zicht van de doorgaande weg achter de woning, zodat verzoeker en/of verzoekster op de locatie kunnen verblijven/ overnachten. Daarnaast wordt de woning verwarmd met een pellet kachel die in de loods achter de woning staat en die eenmaal per twee weken moet worden bijgevuld/gereinigd. Wanneer de woning niet kan worden verwarmd, zal kou en vocht in de woning trekken en schimmelvorming ontstaan. Omdat de woning in het buitengebied is gesitueerd, is daarnaast de kans aanwezig op diefstal/vernielingen wanneer bekend wordt dat de woning gesloten is en niemand aanwezig is. Door aan het raam van de woning en/of het hek van het perceel borden of plakketten op te hangen, waarmee de sluiting en de grondslag daarvoor kenbaar wordt gemaakt naar de buitenwereld, kan het maatschappelijk belang dat door verweerder wordt nagestreefd dan alsnog worden geeffectueerd.
18. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers reeds met het maatwerk in het bestreden besluit de mogelijkheid is geboden gedurende de woningsluiting de gezondheid van de paarden evenveel te waarborgen als bij bewoning van het pand. De toegang tot de schuur waarin zich de paardenstallen bevinden wordt niet gesloten, waardoor verzoekers in de gelegenheid zijn de paarden te verzorgen. Het is volgens verweerder voor de gezondheid van de paarden niet nodig dat er dag en nacht constant iemand in de directe omgeving van de paarden aanwezig is.
De omstandigheden dat bij de woningsluiting door het niet stoken van de pelletkachel mogelijk schimmelvorming in de woning zou kunnen ontstaan en dat vanwege de afwezigheid van verzoekers op de locatie zou kunnen worden ingebroken, zijn voor verweerder geen aanleiding om te spreken van een bijzondere binding van verzoekers met de woning, waardoor de sluiting onredelijk zou zijn.
Verweerder kan zich evenmin vinden in het voorstel van het ophangen van een bord op de locatie met daarop de aankondiging van de sluiting van de woning en de grondslag daarvoor, terwijl de woning in werkelijkheid niet is gesloten. Volgens verweerder zou dat een signaal zijn waar het beleid niet mee is gediend en niet mee wordt geëffectueerd. Dit geldt ook voor het tijdelijk plaatsen van een woonunit op de locatie. Daarbij is het plaatsen van een woonunit niet mogelijk, omdat de gehele locatie betrokken is in het besluit tot sluiting. De omstandigheid van het zichtbaar en daadwerkelijk sluiten van de woning is voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners, een signaal dat de overheid optreedt.
19. De voorzieningenrechter stelt vast dat de kern van spoedeisend belang is gelegen in de zorg voor de op de locatie aanwezige zeven, althans zes in eigendom zijnde, paarden. Verzoekster, die zich dagelijks bezighoudt met de verzorging/training van de paarden, heeft ter zitting toegelicht dat het recreatiepaarden betreft die getraind worden voor de hobbysport. De paarden lopen overdag in de wei en staan ’s nachts in de stal. Behalve dat het voor verzoekster bij een verblijf elders – vanwege klachten van [aandoening] – niet mogelijk is zich zelfstandig naar de locatie te begeven voor de verzorging/training van de paarden, wordt ook gevreesd voor het risico op inbraak/diefstal. Daarbij bedragen de kosten voor het veilig onderbrengen van de paarden op een andere locatie per paard tussen de € 250,- en € 300,- per maand.
20. De voorzieningenrechter overweegt dat het in beginsel inherent is aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Hoewel verweerder verzoekers met het geboden maatwerk in het bestreden besluit al heeft toegestaan de paardenstallen te bereiken en gebruiken, is de voorzieningenrechter op grond van de toelichting ter zitting van oordeel dat verweerder de overige aspecten die verzoekers ten aanzien van het toezicht op en de verzorging van de paarden hebben aangevoerd, onvoldoende in zijn besluitvorming heeft meegewogen. Daarmee is onvoldoende helder wat de praktische consequenties van de voorgenomen sluiting voor (de paarden van) verzoekers zijn en of de sluiting daardoor evenredig is. Daarbij geeft de voorzieningenrechter verweerder met name gelet op de medische problematiek van verzoekster en de daarmee verband houdende praktische problemen in overweging, nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een tijdelijke kleinere woonvoorziening op het perceel, zoals ook door verzoekers geopperd, dan wel de periode van sluiting in te korten of te wijzigen in een (deels) voorwaardelijk sluiting. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter behoeft het bestreden besluit dan ook nader onderzoek en motivering.
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter
21. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
22. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.
23. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).