ECLI:NL:RBLIM:2021:9384

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
C/03/289179 / HA ZA 21-118
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens, erfafscheiding en hinder door houtstook

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, buren van gedaagde, een geschil over de erfgrens en de hinder die zij ervaren door de houtstook van gedaagde. Eisers, beiden wonende in [woonplaats 1], hebben in 2014 een vrijstaande woning gekocht en zijn sindsdien eigenaar van het perceel aan de [adres 2]. Gedaagde, eigenaar van de woning aan de [adres 3] in [woonplaats 2], heeft sinds 1995 een houtkachel in gebruik. De procedure begon met een dagvaarding op 23 februari 2021, gevolgd door een tussenuitspraak op 19 mei 2021 en een mondelinge behandeling op 6 oktober 2021.

Eisers vorderen onder andere een verklaring voor recht over de erfgrens, die volgens hen door het Kadaster is vastgesteld op 14 december 2020. Daarnaast eisen zij dat gedaagde de erfafscheiding gedoogt en dat hij hen schadeloosstelt voor kosten die zij hebben gemaakt voor de erfafscheiding en de schade aan hun tuin. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat hij altijd bereid is geweest om tot een oplossing te komen, maar dat eisers niet in direct contact met hem hebben willen treden.

De rechtbank oordeelt dat de erfgrens zoals vastgesteld door het Kadaster moet worden erkend en dat gedaagde de erfafscheiding moet gedogen. De vorderingen van eisers met betrekking tot de kosten van de erfafscheiding en de schade aan de tuin worden echter afgewezen, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. Ook de vordering met betrekking tot de hinder door de houtstook wordt afgewezen, omdat eisers niet hebben aangetoond dat de houtstook onrechtmatige hinder veroorzaakt. De rechtbank veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten aan gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/289179 / HA ZA 21-118
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eisers,
advocaat mr. M.C.J. Houben,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch.
Partijen zullen hierna eisers gezamenlijk [eisers] en gedaagde [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 februari 2021 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de tussenuitspraak van 19 mei 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen,
  • de akte van [eisers] met producties,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 oktober 2021, met de spreekaantekeningen van [eisers] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagde] zijn sinds enige tijd buren van elkaar. [eisers] is sinds 2014 eigenaar van en bewoont een vrijstaande woning met omliggende tuin aan de [adres 2] te [plaats 1] . [gedaagde] is sinds 1995 eigenaar van de vrijstaande woning en omliggende tuin aan de [adres 3] te [plaats 2] .
2.2.
Waar de percelen aan elkaar grenzen stond in het verleden een afrastering van geplastificeerd gaas en een thuja-haag. De haag bevond zich op het perceel van [eisers] en is in 2014 gerooid. Dit ijzeren hekwerk is bij die gelegenheid zo goed mogelijk op de erfgrens gezet.
2.3.
In het voorjaar 2019 bespreekt [eisers] met [gedaagde] de wens om een schutting te plaatsen. Bij brief van 10 mei 2019 vraagt [eisers] bij monde van een gemachtigde om medewerking bij het plaatsen van een (lage) schutting op eigen grond en het vaststellen van de erfgrens. In die brief wordt ook gevraagd een afsprak over het snoeien van overhangende takken na te leven en wordt er geklaagd over rookoverlast van de houtkachel van [gedaagde] . [gedaagde] reageert niet op de brief.
2.4.
Bij brief van 16 augustus 2019 constateert [eisers] bij monde van zijn gemachtigde dat niet is gereageerd op de brief van 10 mei 2019. [eisers] geeft aan dat ondanks een afspraak daarover er geen snoeiwerkzaamheden zijn verricht en hij stelt een termijn van 6 weken om dit alsnog te doen. Voorts stelt [eisers] dat door het uitblijven van een reactie hij ervan uitgaat dat [gedaagde] geen probleem heeft met het plaatsen van een schutting in de voortuin op eigen grond. Tot slot geeft [eisers] te kennen dat hij bereid is de gemaakte kosten voor het weghalen van de thujahaag en het plaatsen van een hekwerk voor zijn rekening te nemen als [gedaagde] voortaan meewerkt het snoeiwerk op orde te houden.
2.5.
Ondanks verzoeken van [gedaagde] wil [eisers] niet direct met hem in gesprek over de opgeworpen kwesties. Er volgt op 6 november 2019 wederom een brief van de gemachtigde, nu over de overlast door de houtstook. Tot een direct gesprek tussen [gedaagde] en [eisers] komt het niet.
2.6.
[gedaagde] plaatst in januari 2020 een nieuwe houtkachel in zijn woning.
2.7.
In het voorjaar zaagt een door [eisers] ingeschakelde hovenier een 40 jaar oude knotwilg om. De boom staat in de tuin van [gedaagde] tegen de erfgrens. [eisers] en [gedaagde] bespreken ook de kadastrale erfgrens, maar komen niet tot een vergelijk.
2.8.
Bij e-mail van 16 oktober 2020 spreekt [eisers] bij monde van zijn (nieuwe) gemachtigde [gedaagde] wederom aan. [eisers] brengt de snoeiafspraak andermaal in herinnering en het feit dat [gedaagde] deze negeert. In dat kader verlangt [eisers] betaling van de helft van de kosten (totaal € 4.557,82) van het plaatsen en oprichten van de erfafscheiding in 2014/2015, als [gedaagde] zich niet aan de snoeiafspraken houdt. Voorts kondigt [eisers] aan de schutting in de voortuin te zullen plaatsen, omdat [gedaagde] daartegen geen bezwaar heeft. Daarnaast klaagt [eisers] over de rookoverlast. Tot slot stelt [eisers] schade te hebben doordat [gedaagde] een omgewaaide boom (sering) heeft teruggeduwd op het perceel van [eisers] en verzoekt om betaling van € 300,00 terzake schade aan die boom en beplanting (boeren hortensia’s).
Een uitgewerkt voorstel van 30 oktober 2020 van [gedaagde] om tot een finale schikking te komen wordt, zonder toelichting, bij monde van de gemachtigde afgewezen door [eisers] .
2.9.
Op 14 december 2020 vindt een kadastrale grensreconstructie plaats op verzoek van [eisers] . Het in 2014 opnieuw geplaatste ijzeren hek blijkt niet precies op de erfgrens te staan. Het staat deels op het perceel van [eisers] en deels op het perceel van [gedaagde] .
2.10.
De sommatie door de gemachtigde van [eisers] van 2 februari 2021 leidt niet tot een oplossing van de door [eisers] opgeworpen kwesties.
2.11.
Op een namens [eisers] ingediend handhavingsverzoek bij de gemeente [naam gemeente] inzake de rookoverlast vindt een controle plaats, maar er wordt geen overtreding vastgesteld, althans er wordt naar [gedaagde] geen nadere actie ondernomen door de gemeente.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, na vermindering van de eis ter zitting,
1. te verklaren voor recht dat de per 14 december 2020 door het Kadaster vervaardigde Relaas van bevindingen de erfgrens tussen partijen weergeeft als door het kadaster ingemeten;
2. [gedaagde] te veroordelen tot het gehengen en gedogen van de thans aanwezige erfafscheiding, zoals ingetekend op het Relaas van bevindingen opgemeten op 14 december 2020, en op voormeld Relaas aangeven door de rechte lijn tussen (27) en (28);
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan gedaagde [lees: [eisers] ] van de helft te voldoen van de kosten van de erfafscheiding, zijnde € 2.278,91, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan gedaagde [lees: [eisers] ] van de schade ten gevolge van het verwijderen van de boom uit de voortuin en de beschadiging van twee hortensia's voor een bedrag van € 300,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
5. [gedaagde] gedaagde te veroordelen tot betaling aan gedaagde [lees: [eisers] ] van de kosten van de grensreconstructie ad € 485,00;
6. [gedaagde] te verbieden om met ingang van 48 uren na betekening van het ten deze te wijzen vonnis:
a. te stoken indien (1) de wind uit noordelijke of oostelijke richting komt, (2) het volgens de schaal van Beaufort windstil dan wel sprake van zwakke wind is en/of (3) er aantoonbaar sprake is van vochtig en mistig weer,
b. andere materiaal dan droog, onbehandeld hout te stoken,
c. langer dan vier uur per dag te stoken, althans een door de rechtbank te bepalen periode per dag,
zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom va € 500,00 voor elke dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen.
3.2.
[eisers] legt de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag aan de vordering. Ten aanzien van (3) de gevorderde kosten van de erfafscheiding stelt [eisers] dat deze erfafscheiding in overleg met [gedaagde] is geplaatst. Ten aanzien van (4) de kosten van het verwijderen en vervangen van de omgewaaide sering en de hortensia’s stelt [eisers] dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de boom nog gered had kunnen worden en de hortensia’s zijn beschadigd door zijn terugduwactie. Ten aanzien van (5) de kosten van de grensreconstructie stelt [eisers] dat dit redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade zijn en geldt als vermogensschade ex artikel 6:96 BW. Ten aanzien van (6) stelt [eisers] dat het stoken van een houtkachel onrechtmatig kan zijn en dat [eisers] daadwerkelijk hinder ervaart, als bedoeld in artikel 5:37 BW, bij bepaalde weersomstandigheden, te weten irritatie van ogen en luchtwegen, waaronder kortademigheid en algehele tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Ook de pasgeboren dochter ervaart hinder door de stank die in het huis trekt. Daarnaast voelt [eisers] zich gevangen in zijn eigen huis, doordat alles luchtdicht moet worden afgesloten en gehouden. Dat zorgt weer voor hoofdpijn en vermoeidheidsklachten wegens gebrek aan luchtcirculatie.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De erfgrens, (de kosten van) het ijzeren hekwerk en de kosten van de grensreconstructie

4.1.
[gedaagde] heeft (sinds 2014) de erfgrens nooit betwist en stelt onweersproken steeds bereid te zijn geweest daarover met [eisers] tot onderlinge overeenstemming te komen. [gedaagde] geeft onweersproken aan dat [eisers] in dat verband niet in rechtstreekse dialoog met hem heeft willen treden en altijd via zijn gemachtigde handelde. Hij stelt dat de landmeter ook is uitgegaan van dezelfde punten, zoals deze altijd al waren gemarkeerd en die [gedaagde] ook respecteerde.
[gedaagde] geeft aan dat het door het Kadaster ingemeten ijzeren hek het in 2014 zo correct mogelijk geplaatste gaashekwerk is. [gedaagde] stelt dat dit hekwerk nog voldeed als erfafscheiding en dat vervanging dus niet noodzakelijk was. [gedaagde] betwist in dit verband dat [eisers] op enig moment een afspraak heeft gemaakt over het plaatsen van een erfafscheiding of dat hem een offerte is getoond waarbij is aangedrongen op het delen van de kosten.
[gedaagde] was niet aanwezig bij de grensreconstructie, maar kan zich er mee verenigen, omdat het de grens is die hij zelf al jaar en dag in het terrein respecteert.
4.2.
De rechtbank is gelet op de ingenomen standpunten en uitlatingen van [gedaagde] terzake ter mondelinge behandeling van oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht dat het relaas van bevindingen van het Kadaster van 14 december 2020 de erfgrens weergeeft als door het kadaster is ingemeten zonder meer kan worden toegewezen, evenals de vordering dat [gedaagde] de aanwezigheid van het in het relaas van bevindingen van het Kadaster ingetekende hekwerk zal moeten gehengen en gedogen.
Voor zover deze vordering van [eisers] aldus moet worden begrepen dat daar tevens een dwangsom aan moet worden gekoppeld, acht de rechtbank daarvoor geen termen aanwezig. [gedaagde] heeft immers de kadastrale inmeting van dat hek zonder voorbehoud erkend.
4.3.
De rechtbank begrijpt uit de overgelegde producties en hetgeen daaromtrent ter mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht dat [eisers] in 2014/2015 een erfafscheiding ter vervanging van de thuja-haag heeft laten plaatsen en dat deze deels tegen het bestaande hekwerk is gezet. Uit de verklaring van [eisers] ter zitting blijkt dat er geen herinnering is aan het feit dat expliciet om het delen van kosten is gevraagd. Dat er een afspraak is gemaakt over het delen van de kosten kan mede gelet op de betwisting van die stelling door [gedaagde] niet worden vastgesteld.
Daar komt nog bij dat [eisers] naar het oordeel van de rechtbank weliswaar heeft gesteld, maar op geen enkele wijze concreet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met foto’s, dat het bestaande hekwerk aan vervanging toe was. Een en ander is bovendien door [gedaagde] betwist.
Dat er sprake is van een scheidsmuur, als bedoeld in artikel 5:49 BW, waarvoor betaling van de helft van de (oprichtings)kosten gevorderd kan worden, kan evenmin worden volgehouden. Uit artikel 5:43 BW volgt immers dat onder muur wordt verstaan iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting. De rechtbank is van oordeel dat een gaashek dat met klimop is begroeid, zoals hier aan de orde is, en niet op de erfgrens staat – althans slechts voor een minimaal gedeelte – niet als een scheidsmuur in de zin van artikel 5:49 BW kan worden beschouwd.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat door [eisers] geen argument wordt aangevoerd dat hout snijdt, op grond waarvan [gedaagde] mee zou moeten betalen aan de erfafscheiding. De vordering terzake zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
[eisers] heeft geen enkele (feitelijke) onderbouwing gegeven voor de vordering dat [gedaagde] de (volledige) kosten van de grensreconstructie zou moeten dragen. [eisers] heeft niet gesteld dat het verloop van de erfgrens tussen partijen in discussie was. Ook die vordering zal worden afgewezen.
De sering en de boerenhortensia’s
4.6.
Terzake de sering stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat deze al 40 jaar oud was en is omgewaaid in het winterseizoen en dat (dus) de beworteling niet goed meer was. Hij geeft aan dat hij door [eisers] niet op de hoogte was gesteld van het feit dat [eiser] een hovenier er naar wilde laten kijken. De sering lag op zijn perceel en lag daar in de weg en [gedaagde] heeft deze daarom op het perceel van [eisers] teruggeduwd.
[gedaagde] betwist dat er een causaal verband is tussen het terugduwen van de sering en de dood van deze struik, alsmede de dood van de twee boerenhortensia’s. Deze planten waren net als de sering al zeer oud en kunnen volgens hem ook door ouderdom of een strenge winter dood zijn gegaan. Bovendien lopen hortensia’s na terugsnoeien gewoonlijk weer uit.
4.7.
[eisers] heeft naar het oordeel van de rechtbank weliswaar gesteld, maar op geen enkele wijze concreet onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van een deskundig hovenier, dat de sering na het omwaaien nog gered had kunnen worden en dus enkel als gevolg van het terugduwen dood is gegaan. Ook inzake de hortensia’s is niet concreet onderbouwd dat die als gevolg van het feit dat de sering erop was geduwd het loodje hebben gelegd. Hoewel er volgens [eisers] kennelijk een foto bestaat of heeft bestaan van een van de beschadigde hortensia’s wil hij die niet in het geding brengen. Gelet op de concrete betwisting door [gedaagde] dat de hortensia’s onherstelbaar zijn beschadigd, die de rechtbank aannemelijk acht, zal de schadevordering dan ook worden afgewezen.
De houtstook
4.8.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij zich door het vervangen van zijn oude houtkachel door een modern exemplaar in januari 2020 als een goede buur gedragen heeft. Voorts betwist hij enig verband tussen de houtstook en de klachten van (de dochter van) [eisers] . [eisers] heeft dit ook niet onderbouwd.
4.9.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op [eisers] rust de stelplicht en de bewijslast van de door hem gestelde onrechtmatige overlast door het gebruik van een houtkachel door [gedaagde] . De rechtbank is van oordeel dat [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door dat gebruik onrechtmatige overlast ondervindt en overweegt hiertoe als volgt.
4.9.1.
Als uitgangspunt geldt dat niet alle ervaren hinder onrechtmatig is. De rechtbank constateert dat er geen wettelijke normen gelden met betrekking tot het gebruik van een houtkachel. [eisers] heeft ook niet gesteld dat er in dit geval speciale gemeentelijke normen gelden. Het gebruik van een houtkachel door [gedaagde] is dus in beginsel toegestaan, tenzij kan worden vastgesteld dat de overlast die daardoor ontstaat zodanig is dat deze als onrechtmatig moet worden aangemerkt. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat de gemeente bij controle op 12 februari 2021 op dit punt geen overtredingen door [gedaagde] heeft vastgesteld.
4.9.2.
[gedaagde] betwist voorts de gestelde medische klachten, die door [eisers] niet van enige concrete onderbouwing zijn voorzien.
4.9.3.
De rechtbank kan, bij gebrek aan concrete onderbouwing geen schadetoebrengende hinder, als bedoeld in artikel 5:37 BW, vaststellen door het gebruik van de houtkachel door [gedaagde] . De vorderingen terzake de houtstook zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
[eisers] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, als gevorderd, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] . Deze kosten worden tot op heden begroot op € 952,00 griffierecht en € 1.126,00 salaris advocaat (2 punten tarief II), vermeerderd met de nakosten en rente als gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het per 14 december 2020 door het Kadaster vervaardigde Relaas van bevindingen de erfgrens tussen partijen weergeeft als door het kadaster ingemeten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het gehengen en gedogen van de thans aanwezige erfafscheiding, zoals ingetekend op het Relaas van bevindingen opgemeten op 14 december 2020 en op voormeld Relaas aangeven door de rechte lijn tussen (27) en (28);
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, in de zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.078,00, vermeerderd met nakosten, en vermeerderd met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 BW, daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling,
5.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders door [eisers] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB