ECLI:NL:RBLIM:2021:9308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/03/271079 / FA RK 19-4141
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en nihilstelling kinderbijdrage in het belang van minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een zaak betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader verzocht om uitbreiding van de zorgregeling naar co-ouderschap, ondanks de bezorgdheid van de moeder dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor hun meerderjarige kind. De rechtbank oordeelde dat de meerderjarige in staat is om zelf keuzes te maken over contact met de ouders en dat de zorgregeling in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft de zorgregeling gewijzigd, zodat de minderjarige in de even weken bij de vader en in de oneven weken bij de moeder verblijft. Tevens is het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderbijdrage toegewezen, omdat niet is aangetoond dat de moeder nog behoefte heeft aan een bijdrage, gezien de gedeelde zorg en het gebrek aan financiële gegevens van haar kant. De rechtbank benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders voor het welzijn van de kinderen en moedigde hen aan om hulp te zoeken voor hun communicatieproblemen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 29 november 2021
Zaaknummer: C/03/271079 / FA RK 19-4141
Beschikking van 29 november 2021 betreffende zorgregeling en kinderalimentatie
in de zaak van:
[de vader] ,
verder te noemen de vader,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N.M.F. Statnik, gevestigd te Sittard-Geleen;
en:
[de moeder] ,
verder te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. C.C.J. van Pol, gevestigd te Echt-Susteren.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost-Nederland, verder te noemen:
de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Wederom gezien de stukken, waaronder ook de door deze rechtbank gegeven en op
19 februari 2021 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

Dit blijkt uit het volgende:
- de e-mail van de raad, gedateerd 9 september 2021, met als bijlage het raadsrapport, ingekomen op 10 september 2021;
- het bericht van de vader, ingekomen op 27 september 2021;
- de brief van de moeder, ingekomen op 27 september 2021.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen in de voormelde beschikking van
19 februari 2021 is overwogen.
2.2.
In voornoemde beschikking heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de weg open ligt voor een beoordeling van het verzoek van de vader tot wijziging van de zorg- en contactregeling en daarmee samenhangend de kinderbijdrage. Daarbij heeft de rechtbank iedere verdere beslissing op de verzoeken van de man aangehouden, in afwachting van – kort gezegd – het rapport van de raad en reactie van partijen op dat rapport.
De zorgregeling
2.3.
De raad heeft vervolgens in het voormeld rapport van 9 september 2021 gerapporteerd en daarbij geadviseerd om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders conform het verzoek van de vader als volgt in te vullen: [minderjarige] verblijft in de even weken vanaf zondagavond 20.00 uur tot de daaropvolgende zondagavond 20.00 uur bij vader en in de oneven weken op gelijke wijze bij moeder.
2.4.
De vader heeft in zijn reactie op het raadsrapport aangegeven dat hij akkoord is met het advies van de raad (dat gelijk is aan zijn verzoek) en dat – zo begrijpt de rechtbank – daarom ook zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderbijdrage kan worden toegewezen.
2.5.
De moeder heeft in haar reactie op het raadsrapport aangegeven dat zij zich niet kan vinden in het advies van de raad. Volgens de moeder is er geen wijziging van omstandigheden die tot een wijziging van de zorgregeling (voor [minderjarige] ) noopt. Het advies van de raad is niet haalbaar omdat [minderjarige] niet stabiel is en een negatief zelfbeeld heeft, de communicatie en afstemming tussen de ouders ontoereikend is, de moeder de kans op recidive bij de vader niet uitsluit als hij [minderjarige] intensiever gaat ondersteunen en [minderjarige] en [jongmeerderjarige] hiermee uit elkaar gehaald worden. Gelet op dat laatste acht de moeder het ook onbegrijpelijk dat de raad niet heeft gesproken met [jongmeerderjarige] .
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de reacties van partijen heeft de rechtbank geen grond gezien om een mondelinge behandeling te moeten bepalen. Uit het raadsrapport volgt dat [minderjarige] knel zit in haar loyaliteit naar de ouders en er last van heeft dat zij niet constructief met elkaar communiceren, waardoor zaken vaak lang onduidelijk voor haar blijven. [minderjarige] voelt zich veilig bij de vader, maar vindt het lastig dat de moeder dat gevoel niet (meer) heeft. Daarnaast voelt [minderjarige] bij de moeder te weinig ruimte en heeft zij het gevoel niet aan haar verwachtingen te kunnen voldoen. Hoewel de moeder ritme, regelmaat en (op dit moment vooral) rust belangrijk vindt voor [minderjarige] en zij (daarmee) overduidelijk goede bedoelingen heeft, lijkt dit op [minderjarige] een averechts effect te hebben, zoals ook te zien is aan de schoolresultaten en het schoolverzuim van [minderjarige] als zij bij de moeder is. [minderjarige] zelf geeft daarover aan dat zij zich bij de moeder ook niet goed kan concentreren op school in tegenstelling tot bij de vader. Volgens de raad lijkt de vader ook meer beschikbaar voor [minderjarige] en is hij in staat om beter te kunnen aansluiten bij wat zij nodig heeft. Voorts spreekt [minderjarige] duidelijk uit dat zij de huidige zorgregeling te hectisch (veel wisselingen, slepen met spullen) en daardoor onprettig vindt en dat zij bovendien evenveel tijd met beide ouders wil doorbrengen.
2.7.
Met de raad en op de door de raad daartoe aangevoerde gronden, die de rechtbank, na eigen onderzoek, overneemt en tot de hare maakt, is de rechtbank van oordeel dat de zorgregeling zoals door de raad is geadviseerd op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is. Hoewel de moeder niet achter de opvoeding door de vader staat omdat hij [minderjarige] te veel vrijheid zou geven en toezicht volgens haar ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige] het juist goed doet als zij bij de vader is en dat geldt ook voor haar schoolgang op dat moment. Dat de situatie bij de vader onveilig zou zijn voor [minderjarige] zoals de moeder stelt, is niet gebleken. De raad constateert immers dat er van de informanten geen signalen zijn ontvangen dat er zorgen zijn over een onveilige opvoedsituatie bij de vader en ook de raad zelf heeft daarvan niets gemerkt in het contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit standpunt van de moeder is volgens de rechtbank ook merkwaardig, nu [minderjarige] volgens de huidige zorgregeling in de vakanties ook langere tijd aaneengesloten bij de vader verblijft en de moeder daar dan kennelijk geen probleem in ziet.
2.8.
Dat de moeder de vader niet vertrouwt is – gelet op het verleden tussen de ouders – begrijpelijk. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek aan vertrouwen en overigens ook aan fatsoenlijke communicatie tussen de ouders, niet in de weg mag staan aan de behoefte en de wens van [minderjarige] zelf om meer tijd bij de vader door te brengen. Dat geldt te meer nu gebleken is dat de huidige zorgregeling veel wisselmomenten bevat waar [minderjarige] last van heeft en, zoals hiervoor reeds overwogen, de vader ook meer beschikbaar lijkt voor [minderjarige] en, in elk geval in de levensfase waarin zij zich nu bevindt, in staat is om beter dan de moeder te kunnen aansluiten bij wat zij nodig heeft.
2.9.
Het komt de rechtbank daarom in het belang van [minderjarige] voor dat de zorgregeling wordt uitgebreid overeenkomstig het advies van de raad, zodat de rechtbank als zodanig zal beslissen en het verzoek van de vader onder 1. (zorgregeling) zal toewijzen. De rechtbank beseft dat hiermee de vrees van de moeder, namelijk dat [minderjarige] en [jongmeerderjarige] uit elkaar worden gehaald, in haar ogen werkelijkheid wordt. De rechtbank overweegt echter dat [jongmeerderjarige] , die inmiddels meerderjarig is geworden, een leeftijd heeft waarop zij in staat is en kan worden geacht om zelf keuzes te maken ten aanzien van de contacten met haar ouders en zusje. Indien en voor zo ver deze “scheiding” van de kinderen al belastend zou zijn voor [jongmeerderjarige] , zoals de moeder in haar reactie op de het rapport van de raad heeft gesteld onder 7 (pagina 19), zou dit volgens de rechtbank dan ook niet tot problemen hoeven te leiden. Dat de raad niet met [jongmeerderjarige] gesproken heeft, terwijl de rechtbank eerder overwoog dat ook zij in het onderzoek diende te worden betrokken omdat de kinderen onderling een goede band hebben, doet daar verder niet aan af. De rechtbank heeft immers geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de raad, die in multidisciplinair overleg heeft besloten om [jongmeerderjarige] niet als informant te benaderen omdat dit niet passend en mogelijk belastend zou zijn voor haar. Bovendien heeft de raad gesteld dat vanuit gesprekken met de ouders, [minderjarige] en de overige informanten voldoende informatie beschikbaar was om tot een gedegen advies te komen.
2.10.
Tot slot overweegt de rechtbank dat een wijziging van de zorgregeling, hoewel deze aldus wel in het belang van [minderjarige] wordt geacht, niet ook met zich brengt dat de problematiek daarmee (grotendeels) is opgelost. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat de ouders zich, in het belang van hun beider kinderen, dienen in te zetten om hun communicatie op ouderniveau te verbeteren. Dit zorgt voor meer duidelijkheid, waar met name [minderjarige] (ook gelet op haar leeftijd) bij gebaat is. Nu de moeder niet openstaat voor systeemtherapie (Plinthos) om dit te bewerkstelligen, kan daarbij worden gedacht aan een traject solo parallel ouderschap en daarnaast psycho-educatie voor de moeder teneinde beter in staat te zijn om aan te sluiten bij de leeftijdsfase waarin [minderjarige] zich bevindt. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van de moeder, en daarmee uiteindelijk ook in het belang van [minderjarige] (en [jongmeerderjarige] ), dat zij hulp inschakelt teneinde de onverwerkte gebeurtenissen met de vader uit het verleden een plaats te geven. De moeder heeft erop gewezen dat zij op dit punt een behandeltraject heeft afgesloten en de scheiding heeft geaccepteerd. Het is de rechtbank noch de raad echter ontgaan dat de moeder nog steeds grote moeite heeft op ouderniveau met de vader te communiceren. Nu de ouders zich allebei zorgen maken over de ontwikkeling en het emotionele welzijn van [minderjarige] en zij het dringend nodig vinden dat de communicatie tussen hen op ouderniveau gaat verbeteren, gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen en de adviezen van de raad ter zake ter harte zullen nemen.
2.11.
Ten aanzien van het verzoek van de vader onder 2. (de overige regelingen uit het ouderschapsplan blijven gelden en worden uitgevoerd zoals overeengekomen) overweegt de rechtbank als volgt. Toewijzing van het verzoek van de vader met betrekking tot de zorgregeling, betekent enkel een wijziging van de zorgregeling en niet van de overige regelingen uit het ouderschapsplan. Nu de moeder dit niet heeft betwist en de overige regelingen aldus in stand blijven, ontbreekt het belang aan de zijde van de man en zal het verzoek worden afgewezen.
De kinderbijdrage
2.12.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Nu de zorgregeling wordt gewijzigd, ligt daarmee de weg open voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader tot wijziging van de kinderbijdrage.
2.13.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de behoefte van [minderjarige] niet in geschil is. In artikel 9.1 van het ouderschapsplan hebben de ouders de kosten van de kinderen begroot op € 1.430,- per maand, te weten € 715,- per kind per maand. In artikel 9.3 van het ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat de moeder de kindertoeslag (de rechtbank begrijpt de kinderbijslag), de kinderalimentatie en de inkomensafhankelijke combinatiekorting ontvangt, welk bedrag aangewend zal worden (voor additionele zaken) ten behoeve van de kinderen. De rechtbank begrijpt uit deze bepaling dat hiermee dus niet enkel de verblijfskosten van [minderjarige] (bij de moeder) maar ook de verblijfsoverstijgende kosten (met uitzondering van de helft van de studie en het rijbewijs zoals genoemd in artikel 9.4) voor [minderjarige] dienen te worden betaald.
2.14.
Nu [minderjarige] voortaan evenveel tijd bij beide ouders zal doorbrengen, ligt de vraag voor of het redelijk is dat de vader - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - nog moet bijdragen aan de kosten die de moeder maakt voor [minderjarige] . De moeder heeft allereerst gesteld dat zij in haar verweermogelijkheden is geschaad, omdat de vader niet de relevante financiële gegevens heeft overgelegd en zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl hij het verzoek bovendien rauwelijks heeft ingediend en niet eerder over aanpassing van de kinderbijdrage heeft gesproken. De rechtbank volgt de moeder niet in dat standpunt. Niet alleen heeft de vader uitdrukkelijk gesteld dat de kinderbijdrage enkel gewijzigd dient te worden als ook de zorgregeling wijzigt – en dat hij in het andere geval de huidige kinderbijdrage steeds aan de moeder zal blijven voldoen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij dit tot nu toe ook heeft gedaan –, maar ook heeft de vader vóór de mondelinge behandeling van 28 januari 2021 wel degelijk nog financiële gegevens overgelegd, in tegenstelling tot de moeder. Ter zitting heeft de vader nog gesteld dat de ouders altijd een nagenoeg gelijk inkomen hebben gehad en de verdeling van de zorg 60/40% was, zodat de vader nog een kinderbijdrage aan de moeder diende te voldoen. De vader heeft ook gesteld dat de moeder inmiddels zelfs meer verdient dan de vader, hetgeen de moeder niet heeft weersproken. De vader heeft tevens onweersproken gesteld dat de ouders ruim in de behoefte van de kinderen kunnen voorzien.
2.15.
Hoewel het op de weg van de moeder had gelegen om in elk geval van haar zijde alle relevante financiële gegevens over te leggen, heeft zij dit nagelaten. Evenmin heeft de moeder na de zitting en bij haar reactie op het raadsrapport, nog inzage gegeven in haar financiën. Dit terwijl het advies van de raad in lijn ligt met het verzoek van de vader en de moeder bekend was met het standpunt van de vader dat in dat geval ook de kinderbijdrage gewijzigd zou moeten worden. Gelet op het onweersproken standpunt van de vader dat de moeder momenteel meer verdient dan hij, de ouders samen ruim in de behoefte van [minderjarige] kunnen voorzien én de zorg voor [minderjarige] voortaan gelijkelijk door de ouders zal worden gedeeld, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding meer bestaat voor de vader om nog enige kinderbijdrage aan de moeder te betalen. Daarbij neemt de rechtbank tevens mee het verzoek van de vader onder 3), namelijk dat de overige regelingen uit het ouderschapsplan in stand blijven, zodat de moeder nog steeds gerechtigd is tot de kindertoeslag (kinderbijslag) en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waarmee de (verblijfsoverstijgende) kosten van [minderjarige] betaald kunnen worden. Nu de moeder verder geen inzicht heeft gegeven in haar eigen inkomen en lasten, kan de rechtbank bovendien niet beoordelen of er, het hiervoor gestelde in aanmerking genomen, vanaf het moment van wijziging van de zorgregeling aan haar zijde nog behoefte bestaat aan een kinderbijdrage. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderbijdrage toewijzen als hierna in het dictum vermeld.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt de tussen partijen overeengekomen zorgregeling zoals vastgelegd in artikel 3.1.1. van het door partijen getekende ouderschapsplan dat tevens deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2018 en bepaalt dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voortaan in de even weken vanaf zondagavond 20.00 uur tot de daaropvolgende zondagavond 20.00 uur bij de vader en in de oneven weken op gelijke wijze bij de moeder zal verblijven;
3.2.
bepaalt, met wijziging in zoverre van artikel 9.2. van het hierboven genoemde ouderschapsplan en (zo nodig) met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2018, de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] op nihil met ingang van de datum van deze beschikking;
3.3.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 29 november 2021.
CS
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.