ECLI:NL:RBLIM:2021:9264

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/03/297237 / JE RK 21-2017 & C/03/297233 / JE RK 21-2016 & C/03/297185 / JE RK 21-2007 & C/03/297150 / JE RK 21-1997
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblemen

Op 9 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg in Maastricht een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling van de kinderen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, noodzakelijk is vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De moeder van de kinderen, die de zorg over hen uitoefent, heeft onvoldoende pedagogische vaardigheden en er is sprake van een disbalans in de draagkracht en draaglast. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet openstaat voor hulpverlening en dat er geen zicht is op verbetering van de thuissituatie. De GI heeft onvoldoende onderbouwd dat de kinderen veilig bij de moeder kunnen opgroeien. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen te verlengen voor een periode van zes maanden, met de verwachting dat er gewerkt wordt aan de noodzakelijke hulpverlening en dat de GI zicht krijgt op de thuissituatie. De beslissing voor de resterende termijn is aangehouden, met de mogelijkheid tot een nieuwe mondelinge behandeling in mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummers: C/03/297237 / JE RK 21-2017 & C/03/297233 / JE RK 21-2016 &
C/03/297185 / JE RK 21-2007 & C/03/297150 / JE RK 21-1997
Datum uitspraak: 9 november 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Heerlen, hierna te noemen: de GI,
betreffende:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], hierna te noemen: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
[minderjarige 3], hierna te noemen: [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] ,
[minderjarige 4], hierna te noemen: [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 2] ,
en hierna samen te noemen de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.F.C. Eliëns, kantoorhoudend te Beek,
en in de zaak van [minderjarige 1] tevens:
[pleegouder 1]
en
[pleegouder 2] ,
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 1] ,
beiden wonend te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 1 oktober 2021 betreffende [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , ingekomen bij de griffie op 1 oktober 2021;
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 1 oktober 2021 betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ingekomen bij de griffie op 4 oktober 2021;
- de stelbrief van mr. J.F.C. Eliëns van 3 november 2021;
- het advies van de raad voor de kinderbescherming van 4 november 2021;
- de nagekomen stukken van mr. J.F.C. Eliëns van 8 november 2021;
- de pleitnotitie van mr. J.F.C. Eliëns, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Op 9 november 2021 heeft de kinderrechter de zaken gezamenlijk en met gesloten deuren behandeld tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
Verschenen zijn:
- [minderjarige 1] , die apart is gehoord;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Eliens;
  • de pleegouders van [minderjarige 1] ;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij (verschillende) pleegouders. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 3 november 2020 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 27 november 2021. De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 november 2020 ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 november 2021 en voor [minderjarige 2] de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verlengd tot 27 november 2021. Bij beschikking van 26 april 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een verblijf pleegouder 24-uurs tot 27 november 2021.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar voor een verblijf bij pleegouder 24 uurs. Tot slot heeft de GI verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI verwezen naar de verzoekschriften en de bijlagen. De moeder heeft onvoldoende pedagogische vaardigheden in huis om de kinderen een veilige opvoedingsomgeving te bieden waarin sprake is van structuur en voorspelbaarheid. Er is sprake van een disbalans in de draagkracht en de draaglast van de moeder. De moeder heeft het afgelopen jaar weinig tot geen hulpverlening toegelaten, ze heeft geen hulpvraag en er is geen vertrouwen, enkel wantrouwen in hulpverlening. Dit maakt nog duidelijker dat een opvoedingssituatie bij de moeder waarbij alle vier de kinderen thuis wonen niet haalbaar is.
[minderjarige 1] heeft in het pleeggezin inmiddels een enorme groei op alle ontwikkelingsgebieden doorgemaakt. Sociaal-emotioneel is ze gegroeid en op school zijn grote stappen vooruit gemaakt. Het pleeggezin heeft het probleemgedrag van [minderjarige 1] goed kunnen plaatsen en er is goed mee omgegaan, waardoor de gedragsproblemen en woede uitbarstingen van [minderjarige 1] bijna niet meer voorkomen.
In de observatiegroep waarin [minderjarige 2] eerst heeft verbleven, is geconcludeerd dat de hechting onveilig is verlopen, maar dat er geen kind factoren aanwezig waren. [minderjarige 2] kon voldoende functioneren in een gestructureerde opvoedingsomgeving met duidelijke regels, aandacht en affectie. In het pleeggezin is, na een goede start, de hechtingsproblematiek in alle hevigheid tot uiting gekomen. Deze hechtingsproblematiek vraagt veel van zijn opvoeders. De moeder kan [minderjarige 2] niet de zorg en opvoeding bieden die [minderjarige 2] nodig heeft.
De GI verwacht dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als zij weer volledig thuis gaan wonen, een terugval zullen krijgen en dat alles wat de laatste periode is opgebouwd teniet gedaan zal worden. Bovendien is dan de verwachting dat ook de jongste kinderen niet meer thuis kunnen wonen omdat het zeer wankele fundament volledig in elkaar stort.
Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt niet thuis.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling vult de GI aan dat er al jaren sprake is van problemen in het gezinssysteem. Gezien wordt dat als de kinderen een bepaalde leeftijd bereiken het telkens opnieuw mis gaat. De moeder is overvraagd en de kinderen krijgen niet wat ze nodig hebben: structuur, ritme, sensitief reageren, geruststelling en (emotionele) veiligheid. Tot een bepaalde leeftijd gaat dit aardig goed, maar daarna wordt telkens opnieuw gezien dat de kinderen agressie vertonen, niet om kunnen gaan met regels en afspraken, angstig zijn en de realiteit en fictie niet uit elkaar kunnen houden. De oudste twee kinderen zijn vorig jaar uit huis geplaatst en toen was de hoop dat de jongste twee kinderen dan bij de moeder thuis konden blijven. Nu ziet men ook bij [minderjarige 3] al forse problemen. [minderjarige 3] heeft op school uitbarstingen van verbaal en fysiek geweld, vrijwel dagelijks waren er incidenten waarbij andere kinderen in onveilige situaties terecht kwamen en de leerkracht voelde zich niet meer veilig. De school van [minderjarige 3] heeft een zorgmelding gedaan. [minderjarige 3] vertelde dat hij thuis werd geslagen en geschopt. Inmiddels is [minderjarige 3] geschorst en gaat hij niet meer naar school. Hij krijgt momenteel onderwijs van Care 4 Kids. De forse gedragsproblemen van [minderjarige 3] wijzen op hechtingsproblematiek.
Daarnaast zijn er meldingen over overlast in de buurt, een vervuilde tuin en de kinderen komen niet altijd met eten naar de voorschoolse opvang. Het is lastig om hierover met de moeder in gesprek te gaan, ze blijft aangeven dat er niks aan de hand is, maar dat is ongeloofwaardig.
Er is verder weinig zicht op de thuissituatie bij de moeder in het weekend als alle kinderen thuis zijn. Wel zijn er verhalen vanuit de kinderen en school dat de kinderen op de grond zouden hebben geslapen, dat ze tot laat gegamed hebben en dat ze naar enge films hebben gekeken.
Een tijd geleden leek het beter te gaan. Er is een onderzoek gestart naar de thuissituatie bij de moeder, maar gezien werd dat zodra het onderzoek was afgerond de situatie weer drastisch achteruit is gegaan. De resultaten van het onderzoek zijn niet besproken omdat de resultaten al achterhaald waren. De moeder heeft geen vertrouwen in hulpverlening en het is lastig om in te schatten welke hulp er nodig is. Er is veel onrust bij de kinderen, ze vertellen afzonderlijk van elkaar dat ze over een tijdje toch wel met de moeder in het buitenland zitten. Voorkomen moet worden dat straks alle vier de minderjarige kinderen uit huis geplaatst moeten worden.
4. Het advies van de raad voor de kinderbescherming ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
4.1.
De raad is van mening dat er onverminderd sprake is van een bedreigde kind ontwikkeling, in combinatie met onvoldoende probleembesef en bereidheid en mogelijkheid te veranderen bij de moeder en daarom is een kinderbeschermingsmaatregel met uithuisplaatsing nodig. Een gefundeerde visie ten aanzien van het perspectief en de daarbij meest passende kinderbeschermingsmaatregel kan de raad pas geven na een eventueel onderzoek naar de noodzaak van een gezag beëindigende maatregel.

5.Het standpunt van [minderjarige 1]

5.1.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] apart gesproken en daarna aan de belanghebbenden voorgehouden wat [minderjarige 1] heeft gezegd. Kort samen gevat heeft [minderjarige 1] aangegeven het liefst bij de moeder te wonen. Ze gaat nu om de week een weekend naar haar moeder en dat is fijn, maar het liefst zou ze vaker naar de moeder gaan. De andere kinderen en oma zijn er dan ook en er worden altijd leuke dingen gedaan. [minderjarige 1] geeft desgevraagd aan niet aan de gezinsvoogden te hebben aangegeven dat zij vaker naar haar moeder wil, omdat ze niet wist dat dat een mogelijkheid was.

6.Het standpunt van de moeder

6.1.
De moeder staat niet achter de verzoeken waarbij ze aangeeft zelf prima in staat te zijn zorg te dragen voor de kinderen. Namens de moeder stelt de advocaat dat de rapportages vol staan met onjuistheden en dat een onderbouwing ontbreekt. Het is slechts de mening van de GI.
De medewerker van Vincent van Gogh komt één keer per week één uur en meestal is men na een half uur alweer vertrokken. De GI stelt dat er in de ochtend en avonduren geen zicht is op de thuissituatie, maar de GI beweert ook dat het niet goed gaat. Deze stelling is op niets gebaseerd.
De GI geeft ook aan dat de moeder de laatste tijd vrij open is in contact, dat de huisbezoeken rustig verlopen en dat [minderjarige 3] rustig is tijdens de huisbezoeken. Alle zorgen over [minderjarige 3] zijn zwaar overtrokken volgens de moeder. Het gaat goed als [minderjarige 3] thuis is en de pleegmoeder geeft aan dat [minderjarige 3] de persoonlijke aandacht en tijd van de moeder mist.
De moeder staat open voor gesprekken op school. Het is één keer voorgekomen dat zij niet onmiddellijk naar school kon komen omdat ze bij de huisarts zat. De moeder wil dat [minderjarige 3] wordt onderzocht op ADHD of autisme.
De moeder was het destijds eens met de uithuisplaatsing van de twee oudste kinderen, maar haar standpunt is gewijzigd. Ze woonde destijds in [buurt] , waar de verstandhouding met de buurt slecht was, door toedoen van de buurman. Ook op dit punt is de onrust weggenomen. De moeder woont nu in een rustige en stabiele woonomgeving. De afspraak die met de GI was gemaakt hield in dat als de moeder nieuwe woonruimte zou hebben, de kinderen naar huis zouden komen. [minderjarige 2] zou in een observatiegroep worden geplaatst en daarna weer terug naar huis gaan. Tot verbazing van de moeder is [minderjarige 2] niet terug naar huis gegaan maar naar een pleeggezin.
De GI erkent dat de moeder het afgelopen jaar is opgebloeid, weer sociale contacten heeft op kunnen bouwen en is gestart met werken. De moeder werkt van maandag tot en met donderdag. Als alle kinderen thuis zouden zijn, gaan de kinderen overdag naar de opvang en school. Ook oma springt bij als dit nodig is en de oudste dochter [naam dochter] .
De stelling dat alles, wat is opgebouwd in de afgelopen twee jaar, teniet zou worden gedaan door het terugplaatsen van de kinderen, met een hernieuwd trauma en desastreuse gevolgen voor de ontwikkeling van de kinderen, is speculatief en niet op feiten gebaseerd.
De moeder zou niet voldoende pedagogische vaardigheden hebben, maar kennelijk meent de GI dat ze wel genoeg pedagogische vaardigheden om twee kinderen op te voeden en om [minderjarige 2] thuis op te vangen als het pleeggezin het niet meer aankan.
De GI concludeert zelf dat een conflict met de buren dat voor stres zorgde er nu niet meer is, dat de moeder een groter netwerk heeft gekregen, dat de moeder afspraken met alle instanties nakomt en dat de moeder goed bereikbaar is voor de gezinsvoogd en snel reageert op berichten of terugbelt na gemiste oproepen. Tevens concludeert de GI dat het fijn is dat oma en [naam dochter] helpen ontlasten en dat het werk de moeder goed doet. Desondanks worden er weer vraagtekens gezet door de GI en gesteld dat de vaardigheden van de moeder niet zijn versterkt of veranderd. Waar is dit op gebaseerd?
Hoe kan de GI concluderen dat de moeder te weinig affectie geeft als de gezinsvoogd het afgelopen jaar maximaal drie keer bij de moeder thuis is geweest?
Feitelijk zijn de zorgen voornamelijk gebaseerd op vraagtekens over hoe de moeder de huishouding wil gaan runnen als zij van maandag tot en met donderdag moet werken. De moeder lijkt te worden afgestraft omdat zij werk heeft gevonden. Oude rapportages zijn niet meer relevant en achterhaald. Concluderend wordt gesteld dat niet voldaan is aan de criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De advocaat verzoekt daarom namens de moeder om afwijzing van de verzoeken.

7.Het standpunt van de pleegouders van [minderjarige 1]

7.1.
De pleegmoeder geeft aan dat [minderjarige 1] zich goed ontwikkeld heeft binnen de structuur van het pleeggezin. Vooral in het begin werd gezien dat als [minderjarige 1] haar zin niet kreeg, zij de moeder ging opbellen om te manipuleren, maar daarin is het pleeggezin niet mee gegaan. Dit gedrag van [minderjarige 1] is er nauwelijks nog. Onlangs was er wel nog sprake van een woede-uitbarsting, maar dit kwam waarschijnlijk door de spanning voor de zitting.
Toen [minderjarige 1] in het gezin kwam, lag er een kader/basis schooladvies. Inmiddels heeft ze een havo/TL advies gekregen. Ze doet het goed op school, ze haalt goede cijfers en ze maakt nieuwe vrienden.
De pleegvader vult aan dat [minderjarige 1] enorm de behoefte heeft om alles onder controle te houden en alles voor iedereen te regelen. Gezien wordt dat dit gedrag nu minder extreem aanwezig is. [minderjarige 1] heeft wel nog veel sturing en begeleiding nodig, ook bijvoorbeeld bij het maken van haar huiswerk. De pleegouders geven aan dat vaker naar de moeder gaan niet in het belang van [minderjarige 1] is, omdat ze structuur en stabiliteit nodig heeft.

8.De beoordeling

8.1.
De rechtbank beveelt op grond van artikel 285 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voeging van bovengenoemde zaken vanwege hun verknochtheid.
Verlenging ondertoezichtstelling
8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de duur van een ondertoezichtstelling verlengen, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
8.3.
Ter zitting is door de kinderrechter besproken dat de GI en de moeder lijnrecht tegenover elkaar staan. De moeder ontkent alle zorgen die door de GI zijn gesteld en heeft aangegeven zeker open te staan voor hulp. De GI heeft aangegeven dat de thuissituatie van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zeer zorgelijk is, dat de moeder onvoldoende opvoedingsvaardigheden heeft en dat alle kinderen met uitzondering van [minderjarige 4] ernstige gedragsproblemen hebben. De GI heeft ook aangegeven dat de moeder niet open staat voor hulp, geen hulpvragen heeft en dat er daarom geen zicht is op de thuissituatie. Tegenover de betwisting van de moeder heeft de GI verzuimd haar stellingen te onderbouwen, bijvoorbeeld met stukken. De GI heeft geen verslaglegging van Vincent van Gogh overgelegd.
Daarbij heeft de GI gesteld dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer thuis ligt. De kinderrechter heeft de GI er in dit verband op gewezen dat, wanneer de verwachting niet gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn weer de verantwoordelijkheid voor de opvoeding kan nemen, een ondertoezichtstelling niet op zijn plaats is.
8.4.
De kinderrechter overweegt dat er wel degelijk zorgen zijn over de kinderen en de opvoedingssituatie bij de moeder. Het feit dat [minderjarige 3] aangeeft dat hij thuis wordt geschopt en geslagen, of dit nu wel of niet waar is, is reden tot grote zorg. [minderjarige 3] is geschorst van school vanwege zijn extreme gedragsproblemen. Ook dat is zeer zorgelijk. [minderjarige 4] woont in dezelfde opvoedingssituatie en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komen, als zij in het weekend thuis bij de moeder zijn, ook weer in deze opvoedingssituatie. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hadden, voordat zij uit huis zijn geplaatst, dezelfde gedragsproblemen die nu bij [minderjarige 3] gezien worden. Dit alles maakt dat de kinderrechter, zoals ook ter zitting is aangegeven, oordeelt dat sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreigingen van alle kinderen. Hulp is zeker noodzakelijk en dat moet op dit moment in het kader van een ondertoezichtstelling. Aangezien echter veel onduidelijk is, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling slechts verlengen voor een periode van zes maanden.
8.5.
Zoals ter zitting besproken verwacht de kinderrechter dat de GI:
  • zicht krijgt op de thuissituatie bij de moeder en dat de noodzakelijke geachte hulp in de thuissituatie spoedig wordt ingezet;
  • met alle betrokken hulpverleners afspreekt dat volledig schriftelijk verslag wordt gedaan van alle bevindingen, van alle adviezen die aan de moeder worden gegeven en van het al dan niet opvolgen door de moeder van deze adviezen;
  • schriftelijk verslag doet van alle afspraken die zij met de moeder heeft en dat zij ook schriftelijk verslag ervan doet wanneer de moeder de ingezette hulp weigert of weigert met de GI in gesprek te gaan; eventueel kan de GI, indien nodig, aanwijzingen geven aan de moeder;
  • aan de moeder schriftelijk duidelijk maakt wat van haar wordt verwacht en aan welke voorwaarden zij moet voldoen om uithuisplaatsing van [minderjarige 3] te voorkomen;
  • , indien volgens haar het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet thuis ligt, aan de raad vraag om onderzoek te doen naar een gezag beëindigende maatregel;
  • , zolang er nog geen onderzoek wordt gevraagd naar een gezag beëindigende maatregel, aan de moeder schriftelijk duidelijk maakt wat van haar wordt verwacht en aan welke voorwaarden zij moet voldoen om tot thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te komen.
8.6.
Zoals ter zitting ook is besproken verwacht de kinderrechter van de moeder dat zij:
  • toestemming geeft aan de GI voor het voeren van gesprekken met de kinderen. De moeder hoeft niet op de hoogte te zijn van de datum en het tijdstip van deze gesprekken en de moeder hoeft daarbij niet aanwezig te zijn;
  • onvoorwaardelijk meewerkt met alle door de GI in te zetten hulpverlening;
  • alle afspraken met de GI en andere hulpverleners nakomt en niet afzegt;
  • regelmatig contact zoekt met de school/Care 4 Kids van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om te vragen hoe het gaat en wat de school/Care 4 Kids van de moeder verwacht;
  • , indien zij dit nog noodzakelijk acht, zelf met de huisarts haar zorgen over [minderjarige 3] bespreekt en eventueel vraagt om een verwijzing te geven voor een onderzoek naar een autisme spectrum stoornis of ADHD bij [minderjarige 3] .
8.7.
De kinderrechter zal, gelet op het voorgaande, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing voor de resterende termijn aanhouden. Binnen deze periode dient er gewerkt te worden aan de punten beschreven in rechtsoverweging 8.5 en 8.6.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
8.5.
Voorts kan de kinderrechter ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige.
Met de GI en op de door de GI in het verzoekschrift en ter zitting nader toegelichte gronden, die de kinderrechter overneemt en tot de hare maakt, is de kinderrechter van oordeel dat aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:265c BW is voldaan.
8.6.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is voldoende gebleken dat een voortduring van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is, aangezien de moeder op dit moment niet in staat is [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig hebben.
8.7.
De kinderrechter zal ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van zes maanden, en de beslissing voor de resterende termijn aanhouden.
8.8.
De kinderrechter zal een nieuwe mondelinge behandeling gelasten in mei 2022 op een nader te bepalen datum en tijdstip en verwacht van de GI en de moeder dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijk verslag indienen over de punten omschreven in rechtsoverweging 8.5 en 8.6.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
[minderjarige 2] , geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] en
[minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 2] ,
tot 27 mei 2022;
9.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 mei 2022;
9.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 mei 2022;
9.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
9.5.
houdt de beslissing voor de resterende termijn aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van N.L.M. Lommen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
9 november 2021 en nadien op schrift gesteld op 22 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.