ECLI:NL:RBLIM:2021:9224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
C/03/298219 / JE RK 21-2203, C/03/298217 / JE RK 21-2202, C/03/298216 / JE RK 21-2201
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen in het kader van gezag en ouderschap

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 november 2021 uitspraak gedaan over de vervangende toestemming voor medische behandeling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft op 1 november 2021 drie verzoeken ingediend voor vervangende toestemming voor noodzakelijke medische behandelingen, omdat de vader zijn toestemming had geweigerd. De moeder stemde in met de verzoeken van de GI. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de kinderen en de ouders gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige en instabiele opvoedingsomgeving opgroeien, wat hun ontwikkeling en welzijn in gevaar brengt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de kinderen de medische behandeling nodig hebben en dat de vader niet in staat is om de belangen van de kinderen goed te waarderen. Daarom heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van alle drie de kinderen, met de nadruk op de noodzaak van intensieve systemische behandeling vanuit Vincent van Gogh, volgens de methodiek van Multidimensionele Familietherapie (MDFT). De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de hoge nood bij de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummers: C/03/298219 / JE RK 21-2203, C/03/298217 / JE RK 21-2202, C/03/298216 / JE RK 21-2201
Datum uitspraak: 26 november 2021
Beschikking vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
locatie Heerlen,
in de zaak met nummer 298219 betreffende
[minderjarige 1],
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
in de zaak met nummer 298217 betreffende
[minderjarige 2],
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] .
in de zaak met nummer 298216 betreffende
[minderjarige 3],
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
voorheen wonend te [plaats] , thans wonend te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
De GI heeft op 1 november 2021, ingekomen bij de griffie op 1 november 2021, drie verzoeken met bijlagen strekkende tot vervangende toestemming medische behandeling van de kinderen ingediend.
1.2.
Op 12 november 2021 heeft de kinderrechter de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren gezamenlijk behandeld, waarbij zijn gehoord:
- [minderjarige 1] , die apart is gehoord;
- [minderjarige 3] , die apart is gehoord;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling.
De vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen ter mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 januari 2021 zijn de kinderen tot 28 januari 2022 onder toezicht gesteld van de GI.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming te verlenen voor de noodzakelijke medische behandeling van de kinderen en in verband met het spoedeisend karakter zo spoedig mogelijk deze toestemming te verlenen. Volgens de GI heeft de vader zijn toestemming voor deze behandeling, die bestaat uit intensieve systemische behandeling vanuit Vincent van Gogh, volgens methodiek Multidimensionele familietherapie (MDFT), geweigerd. Gelet op de problematiek is laagdrempelige of minder intensieve hulp onvoldoende en is intensieve systemische behandeling nodig om goed zicht te krijgen op de opvoedsituatie van de kinderen bij beide ouders en op de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. De kinderen maken een timide, bedrukte en belaste indruk en lijken onvoldoende toe te komen aan hun ontwikkelingstaken passend bij hun leeftijd. Hoewel [minderjarige 3] het vooralsnog goed lijkt te doen op school (speciaal onderwijs), maken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook een bedrukte en overbelaste indruk op school. Volgens de GI belast de vader de kinderen fors met volwassenzaken en frustraties over het handelen van de moeder en hulpverlening en maakt hij keuzes die de kinderen nauwelijks kunnen begrijpen. De GI maakt zich zorgen over de identiteitsontwikkeling van de kinderen omdat zij ziet dat zij in hun contact met de vader in een loyaliteitsconflict komen en kwijt lijken te raken wat ze zelf voelen, vinden en willen. Volgens de GI is de moeder fors overbelast en overvraagd, waardoor intensieve hulpverlening nodig is om de woonplek van de kinderen voldoende in balans te houden.
3.2.
Ter zitting heeft de GI nog aanvullend gesteld dat er al een informatiegesprek heeft plaatsgevonden bij Vincent van Gogh. Het is de bedoeling dat de problematiek in kaart wordt gebracht en er een behandelplan voor het systeem wordt opgesteld, toegespitst op de situatie bij de moeder en de kinderen thuis. De behandeling zal vervolgens gebeuren door systeemtherapeuten, die veelvuldig in het gezin komen. De vader zal zoveel als mogelijk worden betrokken (vanuit Friesland, waar hij inmiddels woont), zodat er ook zicht komt op zijn manier van denken en de manier waarop hij met de kinderen omgaat. De GI maakt zich namelijk ernstig zorgen over de belasting op de kinderen door de vader en of hij dit wel beseft. Het doel van de MDFT is om rust te creëren, de moeder te ontlasten en ervoor te zorgen dat de kinderen op een verantwoorde en fijne manier een goed contact kunnen hebben met beide ouders. Omdat de problematiek systemisch is, is psychologische hulp voor [minderjarige 1] alleen (zoals door de vader geopperd), onvoldoende. Mocht Vincent van Gogh dat op enig moment alsnog nodig achten, zal de GI daar ook op inzetten.

4.Het standpunt van de belanghebbende

De moeder heeft ter zitting gesteld dat zij het eens is met de verzoeken van de GI. Over [minderjarige 1] geeft zij aan dat zij zelf ook graag MDFT wil. De moeder weet van de GI dat [minderjarige 1] zich zorgen maakt over haar, maar zij is het oneens met de oplossing van [minderjarige 1] om dan maar in een groep te gaan wonen. Over [minderjarige 3] geeft de moeder aan dat hij in de weerstand schiet als het gaat om MDFT en dat dit ook gedeeltelijk komt doordat hij hulpverleningsmoe is.

5.De mening van [minderjarige 1] en [minderjarige 3]

5.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn apart ter zitting buiten de aanwezigheid van de belanghebbenden gehoord door de kinderrechter. Na afloop van het gesprek heeft de kinderrechter de inhoud van de gesprekken kort samengevat voor de overige belanghebbenden, die vervolgens in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren.
5.2.
[minderjarige 1] geeft aan dat het niet zo goed gaat met haar. Er is thuis vaak ruzie en ook bij de vader is het niet fijn. Het is er erg rommelig, de vader gaat vaak weg en praat veel over de scheiding tussen de ouders en over jeugdzorg. [minderjarige 1] gaat dan ook vaker niet naar de vader, of zij kiest ervoor om niet te blijven logeren. Sinds hij in Friesland woont, heeft ze de vader helemaal niet meer gezien. [minderjarige 1] maakt zich ook veel zorgen over de moeder, omdat zij veel problemen heeft en soms niet weet wat ze met haar en haar broertjes moet doen. [minderjarige 1] denkt daarom dat het misschien beter is als zij ergens anders gaat wonen, want dan hoeft de moeder zich minder zorgen over haar te maken. Als het beter gaat met de moeder en ook beter tussen de moeder en [minderjarige 1] , dan zou [minderjarige 1] het thuis weer fijn vinden. Omdat zij verwacht dat MDFT ervoor kan zorgen dat er minder ruzie thuis is en het beter gaat, wil zij dit graag volgen. Zij staat ook open voor gesprekken met een psycholoog.
5.3.
[minderjarige 3] geeft aan dat het redelijk goed gaat met hem, zijn broertje en zus. Ook op school gaat het best goed, maar hij vindt zijn klas niet fijn. [minderjarige 3] overleeft school steeds tot het einde van de dag en gaat dan naar huis, waar hij de rest van de dag op de laptop zit. Thuis is het fijn, maar zou het volgens [minderjarige 3] beter kunnen. Als hij verdrietig is, dan doet de moeder alsof het niks is en dat vindt hij niet goed. [minderjarige 3] wil ook graag meer met de moeder doen, maar zij is altijd druk of moe. [minderjarige 3] maakt zich hier soms zorgen over. De relatie tussen de ouders zou volgens [minderjarige 3] wel moeten verbeteren, maar hij denkt dat dit niet kan omdat de vader dan eigenlijk een ander persoon moet zijn. [minderjarige 3] zou de vader wel weer regelmatig willen zien, maar niet ieder weekend. Dan kan hij namelijk geen leuke dingen meer met de moeder doen en hij vindt het bij de moeder thuis ook fijner. Bij de vader is er vaak troep en gebeurt er weinig, behalve dat ze achter een beeldscherm zitten. Omdat [minderjarige 3] nu ouder is, kan hij er ook beter tegen als de vader iets vervelends zegt en vindt hij dat hij sterk moet zijn.
Ondanks dat [minderjarige 3] aangeeft dat het thuis beter kan, vindt hij het nu eigenlijk ook wel goed genoeg en hoeft er niets meer te veranderen. Hulp had eerder moeten komen, toen de situatie erger werd tussen de kinderen en de vader. Nu moet alles blijven zoals het is. Wat er gebeurd is, is gebeurd en anderen kunnen daar nu weinig meer aan veranderen. Dat komt ook omdat de vader zich anders gedraagt als er andere mensen bij zijn en de moeder ook een klein beetje. [minderjarige 3] wil dan ook geen MDFT.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank beveelt op grond van artikel 285 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voeging van bovengenoemde zaken vanwege hun verknochtheid.
6.2.
Als een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, dan kan deze toestemming op verzoek van de GI worden vervangen door die van de kinderrechter. Dit is bepaald in artikel 1:265h lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit lid is, volgens het tweede lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een medische behandeling van een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.
6.3.
De eerste vraag die de kinderrechter moet beantwoorden is of er sprake is van een medische behandeling. Volgens artikel 7:446, lid 2 BW wordt onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (een medische behandeling) - voor zover hier van belang - verstaan:
“alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -
rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen.”
De kinderrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. De GI heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat het om een GGZ-behandeling door systeemtherapeuten gaat. Nu de kinderen allemaal een bedrukte en overbelaste indruk maken en kwijt lijken te zijn wat zij zelf voelen, vinden en willen, heeft de verzochte behandeling tot doel het beoordelen en behandelen van de (geestelijke) gezondheidstoestand van de kinderen. De kinderrechter komt daarmee toe aan een inhoudelijke toetsing van artikel 1:265h BW.
6.4.
Gezien de stukken en het gestelde door de GI ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de kinderen de medische behandeling nodig hebben zoals door de GI gesteld. De kinderen groeien op in een onveilige en instabiele opvoedingsomgeving waarin zij geconfronteerd worden met spanningen en ruzies tussen de ouders en zich niet vrij tussen de ouders kunnen bewegen. De weerslag die dit heeft op hen, maar ook op de moeder, is zorgelijk. De kinderen lijken hun emoties niet op een adequate wijze te kunnen uiten en reguleren, komen onvoldoende toe aan hun sociaal-emotionele ontwikkeling en lopen het risico dat hun ontwikkeling stagneert. Voor hun (psychische) gezondheid is het dan ook noodzakelijk dat er op korte termijn zicht komt op wat zij nodig hebben en dat zij hiervoor vervolgens ook worden behandeld. Nu de GI heeft gesteld dat binnen het vrijwillig kader al eerder opvoedingsondersteuning in combinatie met ouderschapsreorganisatie is ingezet en dit niet toereikend is gebleken, is de kinderrechter met de GI van oordeel dat specifieke specialisatie van Vincent van Gogh noodzakelijk is, van waaruit vervolgens een behandelplan gemaakt kan worden in het belang van de kinderen. Daarvoor is toestemming nodig van beide gezaghebbende ouders. De moeder stemt in met de door de GI verzochte medische behandeling van de kinderen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader niet instemt, omdat hij vindt dat de kinderen daarmee een stempel krijgen. De vader heeft in een gesprek met de GI weliswaar een alternatief genoemd in de vorm van psychologische hulp (voor [minderjarige 1] ), maar gelet op de problematiek die volgens de GI systemisch is en ook gelet op de eerdere hulpverlening die niet toereikend is gebleken, is de kinderrechter van oordeel dat dit niet de voorkeur verdient boven de door de GI voorgestelde behandeling. Daar komt bij dat niet gebleken is dat de behandeling bij Vincent van Gogh niet passend zou zijn.
[minderjarige 2]
6.5.
Nu [minderjarige 2] jonger dan twaalf jaar is en omdat de vader geen toestemming heeft gegeven, zal de kinderrechter vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van [minderjarige 2] .
[minderjarige 3] en [minderjarige 1]
6.6.
Gelet op de leeftijd van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] , ligt de vraag voor of zij in staat moeten worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen. Ten aanzien van [minderjarige 3] overweegt de kinderrechter als volgt. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige 3] voornamelijk bezig lijkt met overleven en daarom telkens aangeeft dat het allemaal wel meevalt met de problematiek binnen het gezin en dat het wel goed gaat. Dit is opvallend, nu uit de stukken (met name het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 januari 2021) blijkt dat de kinderen al enkele jaren verwikkeld zijn in een forse echtscheidingsstrijd tussen de ouders, waarbij zij klem zitten en jarenlange hulpverlening nog altijd niet heeft kunnen bereiken wat nodig wordt geacht. Ter zitting heeft [minderjarige 3] bovendien gemengde signalen afgegeven, door eerst aan te geven dat het thuis, bij de vader en tussen de ouders beter kan maar daarna te zeggen dat hij het fijn vindt hoe het nu is en dat hij het (nu) niet (meer) nodig vindt dat er hulp komt. Dat [minderjarige 3] daarbij opmerkt dat hij vindt dat hij sterk moet zijn, maakt dat de kinderrechter met de GI van mening is dat hij voornamelijk bezig lijkt te zijn met overleven en dat hij, zoals de GI ter zitting ook heeft gesteld, moeilijk kan duiden wat hij wil, vindt en voelt en daardoor ook niet de gevolgen kan overzien van zijn keuzes en wat dit op langere termijn voor zijn ontwikkeling betekent. Gezien deze omstandigheden kan [minderjarige 3] naar het oordeel van de kinderrechter niet in staat worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen en zal de kinderrechter ook ten aanzien van [minderjarige 3] vervangende toestemming geven voor de medische behandeling.
6.7.
In tegenstelling tot [minderjarige 3] , acht de kinderrechter [minderjarige 1] wel in staat tot een redelijke waardering van haar belangen. [minderjarige 1] kan goed duiden dat zij zich niet goed voelt, dat het niet goed gaat thuis en ook niet bij de vader. [minderjarige 1] heeft aangegeven intensieve hulp voor het hele systeem te wensen omdat zij verwacht dat het daardoor beter zal gaan met haar en in het gezin. Zij heeft de vader zelfs geprobeerd te overtuigen om MDFT in te zetten. Nu [minderjarige 1] in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen is er geen sprake van een grond zoals neergelegd in artikel 1:265h BW waarop vervangende toestemming van de kinderrechter noodzakelijk is.
Ter zitting heeft de GI echter gesteld dat Vincent van Gogh niet wil starten met de behandeling als er geen (vervangende) toestemming is voor alle kinderen. Dat is begrijpelijk omdat [minderjarige 1] niet los gezien kan worden van de andere kinderen nu het gaat om een systemische behandeling van het hele gezin. Omdat het bovendien gaat om een GGZ-instelling, valt de behandeling volgens de GI en Vincent van Gogh niet onder jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet (in welke situatie geen instemming noodzakelijk zou zijn).
6.8.
Ten aanzien van [minderjarige 1] ziet de kinderrechter zich voor een dilemma gesteld. In artikel 1:265h BW wordt onderscheid gemaakt tussen de positie van een twaalf minner en een ouder kind. Dit onderscheid hangt samen met de rechtspositie van de minderjarige in verband met zijn medische behandeling zoals geregeld in de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO).
Volgens artikel 450, tweede lid, van de WGBO is voor een behandeling van een minderjarige van twaalf tot zestien weliswaar tevens de toestemming van de ouders met gezag noodzakelijk, maar kan de verrichting evenwel zonder de toestemming van de ouders worden uitgevoerd, indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, alsmede indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming, de verrichting weloverwogen blijft wensen. In het geval van [minderjarige 1] betekent dit dat Vincent van Gogh, nu [minderjarige 1] weloverwogen de noodzakelijk geachte behandeling blijft wensen, zou kunnen overgaan tot behandeling. Echter, Vincent van Gogh heeft bij de GI aangegeven niet te kunnen starten met de behandeling zonder toestemming van de gezaghebbende ouders voor alle drie de kinderen. Dit betekent naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige 1] , maar daarmee ook [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , tussen wal en schip valt. Bij deze stand van zaken en gelet op de problematiek en de noodzaak om ernstig gevaar voor de (psychische) gezondheid van de kinderen af te wenden, acht de kinderrechter het daarom ook ten aanzien van [minderjarige 1] noodzakelijk om vervangende toestemming te geven voor de medische behandeling.
De kinderrechter neemt hierbij ook in aanmerking het gegeven dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld vanwege de forse echtscheiding strijd en het loyaliteitsconflict waarin zij door toedoen van hun ouders zijn terecht gekomen. Artikel 1:265h BW is een lex specialis ten opzichte van artikel 1:253a BW en verdient om die reden voorrang. Het verzoek van de GI op de voet van artikel 1:265h BW kan ertoe bijdragen dat het ouderlijk geschil niet verder escaleert via een procedure ex artikel 1:253a BW.
6.9.
De kinderrechter zal gelet op het vorenstaande de verzoeken van de GI toewijzen op de wijze als hierna bepaald. Daarbij zal de kinderrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat de nood bij de kinderen, met name bij [minderjarige 1] , erg hoog is en het noodzakelijk is dat Vincent van Gogh zo snel mogelijk kan starten en er geen verdere vertraging komt.

7.De beslissing

De kinderrechter:
verleent toestemming, welke toestemming die van de vader vervangt, voor de medische behandeling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] , inhoudende intensieve systemische behandeling vanuit Vincent van Gogh, volgens methodiek MDFT;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier op 26 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.