ECLI:NL:RBLIM:2021:9207

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
C/03/295442 / FA RK 21-3094
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling voor een minderjarige met ernstige beperkingen

In deze zaak verzoekt de biologische vader vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige zoon, die 11 jaar oud is en ernstige lichamelijke en geestelijke beperkingen heeft. De vader vraagt ook om een omgangsregeling en een informatieregeling. De rechtbank oordeelt dat het belang van de vader bij erkenning niet opweegt tegen de belangen van de minderjarige en de moeder bij niet-erkenning. De minderjarige is volledig afhankelijk van de zorg van zijn moeder en haar partner, en een erkenning zou kunnen leiden tot verwarring en onrust in zijn leven, wat schadelijk zou zijn voor zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, omdat de belangen van de minderjarige en de moeder zwaarder wegen. De rechtbank verklaart ook het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling en een omgangsregeling niet-ontvankelijk, omdat de vader niet als juridisch ouder kan worden aangemerkt. De beslissing is genomen op 7 december 2021 door de plaatsvervangend kinderrechter E.C.M. Minkenberg.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/295442 / FA RK 21-3094
Beschikking van 7 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen verzoeker,
advocaat: mr. J.E.C. Verhoeff;
tegen:
[verweerster],
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen verweerster,
advocaat: mr. A. van den Eshoff.
Als belanghebbende merkt de rechtbank voorts aan de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
  • de uitspraak van de rechtbank van 1 september 2021, waarbij een bijzondere curator is benoemd;
  • het op 10 september 2021 ingekomen verweerschrift van de moeder;
  • het op 22 oktober 2021 binnengekomen verslag van de bijzondere curator;
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 9 november 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. N. Gerardts als waarnemer van mr. Verhoeff;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator, mr. J.A.W.M. Vogels.
De rechtbank heeft bijzondere toestemming tot het bijwonen van de mondelinge behandeling verleend aan [naam] , stagiaire van mr. Van den Eshoff.

2.De vaststellingen en overwegingen

2.1.
De rechtbank dient nog te beslissen op de volgende verzoeken van verzoeker:
I. het verlenen van vervangende toestemming door de rechtbank voor erkenning, zodat verzoeker kan overgaan tot erkenning van [minderjarige] ;
II. het treffen van een informatieregeling tussen verzoeker en [minderjarige] , waarbij verzoeker op de hoogte wordt gebracht van onder andere schoolresultaten, medische gegevens, hobby’s en sport;
III. het vaststellen van een opbouwende zorgregeling van een keer per maand fysiek contact van twee uur op zaterdag of zondag ofwel bij [minderjarige] thuis ofwel bij verzoeker thuis;
IV. het vaststellen van een regeling tot één keer per maand telefonisch contact of contact via Skype of Zoom.
2.2.
Verzoeker heeft, kort samengevat, de volgende stellingen aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
Verzoeker is de verwekker/ biologische vader van [minderjarige] , hetgeen verweerster erkent. Hij heeft verweerster meerdere malen verzocht toestemming te verlenen voor erkenning van [minderjarige] . Deze toestemming wordt door verweerster geweigerd. Voor verzoeker is het moeilijk om in contact te komen met verweerster omdat zij niet reageert op zijn berichten. Verzoeker heeft er belang bij dat er een familierechtelijke betrekking tussen hem en [minderjarige] tot stand komt. Hij wil graag meer contact hebben met [minderjarige] en zijn zoon een plek geven in zijn leven. [minderjarige] is de enige familie die verzoeker nog heeft en hij vindt het van belang dat [minderjarige] weet wie zijn vader is. Verzoeker heeft er geen bezwaar tegen dat verweerster het eenhoofdig gezag behoudt en dat [minderjarige] haar achternaam behoudt.
Verzoeker stelt dat een erkenning door hem de belangen van [minderjarige] of de belangen van verweerster bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] niet schaadt. Daarnaast acht verzoeker het in het belang van [minderjarige] dat er een informatieregeling en een opbouwende zorgregeling wordt vastgesteld.
Het verslag van de bijzondere curator leidt voor verzoeker niet tot een wijziging van zijn verzoeken. Hij is geschrokken van de situatie van [minderjarige] , maar nergens blijkt uit dat erkenning schadelijk zou zijn voor [minderjarige] en voor de relatie tussen verweerster en [minderjarige] . Erkenning vindt enkel plaats op papier en het staat niet vast dat erkenning voor onrust zal zorgen bij [minderjarige] . Hij hoeft daar niet van te weten. Er zou moeten worden onderzocht door de raad voor de kinderbescherming of omgang tussen verzoeker en [minderjarige] zou kunnen plaatsvinden. Verzoeker wil [minderjarige] graag ontmoeten en vragen hoe het met hem is. Hij wil met [minderjarige] wandelen en leuke dingen met hem doen, ook al realiseert hij zich dat dit in het begin moeilijk zal zijn. Verzoeker zou ook graag op de hoogte blijven van hoe het gaat met [minderjarige] .
2.3.
Verweerster heeft, kort samengevat, de volgende stellingen aan haar verweer ten grondslag gelegd:
Verzoeker is de verwekker/ biologische vader van [minderjarige] . Partijen hebben elkaar leren kennen via een datingsite en hebben elkaar drie keer gezien. Na de tweede afspraak met elkaar is de moeder zwanger geraakt. [minderjarige] is inmiddels 11 jaar oud en verzoeker heeft hem in die 11 jaar welgeteld twee keer gezien: één keer drie maanden na zijn geboorte en nog een keer toen [minderjarige] drie jaar oud was. Beide keren heeft hij geen echt contact gehad met [minderjarige] . Hij heeft ook nooit echte interesse in [minderjarige] getoond.
[minderjarige] is na een zwangerschap van 26 weken geboren met een lichte hersenbloeding en lijdt aan retardatie. Hij heeft een mentale achterstand en functioneert als een kind van 2 jaar oud. Daarnaast is [minderjarige] zwaar autistisch en heeft hij ADHD. [minderjarige] is niet zindelijk, hij heeft behandeling en medicatie tegen psychoses en hij kan een gevaar voor zichzelf en voor anderen zijn, zeker als hij boos is. [minderjarige] kan niet praten. Er wordt nu geprobeerd hem gebarentaal te leren. [minderjarige] heeft 24 uur per dag begeleiding nodig. Verweerster verwacht en hoopt dat [minderjarige] nog twee à drie jaar thuis kan wonen, maar daarna zal dat niet meer haalbaar zijn en zal hij begeleid moeten gaan wonen.
Als aan verzoeker vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] te erkennen, zal dat er naar de mening van verweerster toe leiden dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. [minderjarige] zal de relatie met verzoeker op geen enkele wijze kunnen duiden. Het is voor [minderjarige] te veel als er nog iemand aan zijn leven wordt toegevoegd. Het zal hem enkel verwarring brengen, terwijl [minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid en structuur.
Voor wat betreft de informatieregeling en de verzoeken tot omgang stelt de vrouw zich op het standpunt dat er geen sprake is van ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM tussen verzoeker en [minderjarige] . Ook als de rechtbank vervangende toestemming zou verlenen aan verzoeker om [minderjarige] te erkennen, zou het vaststellen van een omgangsregeling en informatieregeling, gezien zijn ernstige problematiek, niet in het belang van [minderjarige] zijn. Daarbij kan van verweerster niet worden verwacht dat zij omgang tussen verzoeker en [minderjarige] zou begeleiden. Zij en haar partner, die al jaren als een vaderfiguur voor [minderjarige] fungeert, hebben hun handen vol aan de zorg voor [minderjarige] en moeten niet nog zwaarder belast worden. Mocht een omgangsregeling geprobeerd worden en niet blijken te werken, dan zit [minderjarige] daarmee en komt ook dit op de schouders van verweerster terecht. Verweerster vindt het ook moeilijk verzoeker te informeren over hoe het gaat met [minderjarige] . Hij heeft nooit interesse in hem getoond. Verweerster is van mening dat de raad voor de kinderbescherming niet over de expertise beschikt om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen verzoeker en [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] is volgens de bijzondere curator volledig aangewezen op zijn direct verzorgende omgeving. Van die omgeving maakt verzoeker feitelijk geen deel uit. Verzoeker was in enige mate bekend met de handicap(s) van [minderjarige] , maar hij heeft laten blijken geschrokken te zijn van de ernst van deze handicap(s) en de impact daarvan op het leven van verweerster. Verzoeker wil geen onrust brengen in het leven van [minderjarige] . Hij geeft er blijk van dat hij de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de intensieve opvoedingszorg rond [minderjarige] begrijpt en wil respecteren. De bijzondere curator vraagt zich af of het voor [minderjarige] een meerwaarde zou hebben als hij verzoeker zou leren kennen. Daarnaast is het de vraag of een rol van verzoeker in het leven van [minderjarige] hanteerbaar zou zijn voor verweerster en haar partner. Iedere extra ontwikkeling rond [minderjarige] komt neer op verweerster en haar partner. Intensieve verzorging, stabiliteit, rust en veiligheid bepalen het belang van [minderjarige] . Voor de direct betrokkenen is het een grote opgave dit mogelijk te maken. Een toekomstig zelfstandig functioneren van [minderjarige] ligt niet in zijn perspectief. De bijzondere curator is niet overtuigd dat [minderjarige] in kennis kan worden gesteld van zijn afstammingswerkelijkheid zonder dat dit een forse weerslag heeft op de rust en stabiliteit rond [minderjarige] , waarvoor [minderjarige] is aangewezen op verweerster. Erkenning zal daardoor een weerslag hebben op de verhouding tussen verweerster en [minderjarige] . Daarbij is de bijzondere curator er niet van overtuigd dat erkenning goed zou zijn voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .
De bijzondere curator komt in zijn verslag tot de volgende conclusies:
- omtrent de biologische afstamming van [minderjarige] kan ervan worden uitgegaan dat verzoeker de vader is, nu beide partijen dit als een gegeven beschouwen;
  • ten aanzien van de erkenning moet tot uitgangspunt worden genomen dat verzoeker en [minderjarige] er beiden belang bij hebben dat hun familierechtelijke betrekking juridisch wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking;
  • dit belang moet worden afgewogen tegen de belangen van verweerster en [minderjarige] bij niet-erkenning, te weten het belang van [minderjarige] en het belang van verweerster bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] . Niet kon worden vastgesteld dat de belangen van verzoeker en [minderjarige] bij erkenning samenvallen. Gezien de forse beperkingen van [minderjarige] en de daardoor bepaalde verhouding tussen de moeder en het kind is de bijzondere curator van mening dat daarin contra indicaties liggen, waardoor de bijzondere curator niet tot de overtuiging is gekomen dat een erkenning haalbaar is.
2.5.
Voor vervangende toestemming tot erkenning door de rechtbank is ingevolge artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) nodig dat verzoeker de verwekker van het kind is. Vervangende toestemming tot erkenning wordt echter niet verleend door de rechtbank als de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
Bij de beantwoording van de vraag of vervangende toestemming tot erkenning moet worden verleend, moet de rechtbank het belang en de aanspraak van verzoeker op erkenning afwegen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Als uitgangspunt geldt dat het kind en de verwekker er in beginsel recht op hebben dat hun relatie rechtens als familierechtelijke betrekking wordt erkend. Uit jurisprudentie volgt dat van schade aan de belangen van het kind slechts sprake is als er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling (HR 16 februari 2001, NJ 2001/571 en HR 31 mei 2002, NJ 2002/470). Bij de afweging van de belangen moet in aanmerking worden genomen dat het bij het toetsen van het reële risico gaat om een verwachting omtrent toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is (HR 16 juni 2006, NJ 2006/339).
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker de verwekker van het kind is, waarmee aan de eerste voorwaarde voor het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning is voldaan.
2.7.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de belangenafweging. Het belang van verzoeker bij het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] is daarin gelegen dat hij de familierechtelijke band tussen hen juridisch wil vaststellen. Verzoeker wil [minderjarige] leren kennen en hij vindt het van belang dat [minderjarige] weet wie zijn (biologische) vader is. Hier staat het belang van [minderjarige] en verweerster tegenover. Dat belang is gelegen in een rustige en stabiele omgeving waarin [minderjarige] de intensieve verzorging krijgt die hij nodig heeft en geen onrust of verwarring wordt gecreëerd.
Gelet op de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting overweegt de rechtbank dat het belang van verzoeker niet opweegt tegen het belang van [minderjarige] en verweerster bij niet-erkenning. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. [minderjarige] is een zeer kwetsbare jongen met forse beperkingen. Uit het door verweerster overgelegde ontwikkelingsperspectief maakt de rechtbank op dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] nu al moeizaam verloopt. [minderjarige] is temperamentvol en heeft grote moeite met emotieregulatie. Hij heeft zijn omgeving en duidelijke rituelen / handelingen nodig om hem te reguleren. Als [minderjarige] gefrustreerd raakt kan hij gillen en zichzelf slaan. [minderjarige] kan niet communiceren en het uiten van zijn emoties is erg moeilijk. [minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid en rust.
[minderjarige] ziet de huidige partner van de moeder als zijn vader en hij zal het gegeven dat hij naast een “verzorgende vader” ook een biologische vader heeft niet kunnen bevatten. De rechtbank overweegt dat als verzoeker [minderjarige] zou erkennen, dit tot dermate veel onrust in het leven van [minderjarige] zou leiden, dat het reële risico ontstaat dat hij (nog verder) wordt belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
[minderjarige] is voor zijn verzorging, rust, stabiliteit en veiligheid volledig aangewezen op verweerster en haar partner. De rechtbank overweegt dat verweerster emotionele weerstand heeft tegen een erkenning van [minderjarige] door verzoeker. Deze emotionele weerstand komt voort uit de gang van zaken tussen partijen in het verleden en uit de ervaring van verweerster dat verzoeker zeer weinig interesse heeft getoond in [minderjarige] . Tevens acht de rechtbank van belang dat verweerster (met haar partner) alle intensieve zorgtaken voor [minderjarige] verricht. Dit doet zij al 11 jaar, zonder enige betrokkenheid van verzoeker. Naarmate [minderjarige] ouder wordt, komen er ook zorgtaken bij. De onrust die een erkenning door verzoeker – na jaren van afwezigheid – in het leven van [minderjarige] en verweerster zou veroorzaken en de impact die die onrust heeft op het gedrag van [minderjarige] , zou voor verweerster een extra belasting vormen. De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat de zwaarte en de hoeveelheid van de zorgtaken van verweerster dusdanig zouden toenemen dat zij deze mogelijk niet meer op dezelfde wijze kan blijven uitoefenen. Dit is niet in het belang van verweerster, maar zeker ook niet in het belang van [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning afwijzen.
2.8.
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling overweegt de rechtbank als volgt.
Het verzoek is – naar de rechtbank aanneemt – gebaseerd op artikel 1:377b BW. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de ouder die met het gezag is belast, verplicht is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
In dit artikel wordt met de niet met het gezag belaste ouder, de
juridische ouderzonder gezag bedoeld. Nu de rechtbank geen vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] aan verzoeker zal verlenen, kwalificeert verzoeker niet als juridisch ouder. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling niet-ontvankelijk verklaren. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de ingediende verzoeken blijkt dat verzoeker, als biologische vader / verwekker van [minderjarige] , geïnteresseerd is in hoe het met hem gaat. In dat verband zou verweerster kunnen overwegen periodiek de ontwikkelingsperspectieven van [minderjarige] aan verzoeker toe te sturen. Zij kan hiertoe op grond van de wet echter niet worden verplicht.
2.9.
De verzoeken tot het vaststellen van een opbouwende zorgregeling en het vaststellen van een regeling tot maandelijks telefonisch contact of contact via Skype/Zoom zijn gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Dit artikel bepaalt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechtbank stelt op verzoek een omgangsregeling vast. De rechtbank kan een regeling bepalen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Ook in dit artikel wordt met ouders de
juridische oudersbedoeld. Nu de rechtbank geen vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] zal verlenen, kwalificeert verzoeker niet als juridisch ouder. De rechtbank moet daarom beoordelen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] in de zin van artikel 8 EVRM. Dat verzoeker de biologische vader/ verwekker is van [minderjarige] , is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Hiertoe moeten bijzondere of bijkomende omstandigheden worden gesteld. De rechtbank overweegt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dergelijke bijzondere of bijkomende omstandigheden. Er is slechts zeer sporadisch contact geweest tussen verzoeker en [minderjarige] . Verweerster betwist dat verzoeker meermaals heeft geprobeerd contact met haar en [minderjarige] op te nemen. Verzoeker was ook niet (volledig) op de hoogte van de ernst van de beperkingen van [minderjarige] . Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en [minderjarige] , zal de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van een opbouwende zorg-/omgangsregeling en een regeling voor telefonisch contact of contact via videobellen niet-ontvankelijk verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek tot het verlenen van toestemming tot erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
3.2.
verklaart het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling niet-ontvankelijk;
3.3.
verklaart het verzoek tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Minkenberg, plaatsvervangend kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets, griffier op 7 december 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.