ECLI:NL:RBLIM:2021:9203

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
C/03/295340/HARK/21-268 07122021
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming vereffenaar door notaris wegens betalingsverplichting aan erfgenamen

In deze zaak heeft een notaris een verzoek ingediend tot benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:204 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De notaris kon niet voldoen aan zijn betalingsverplichting aan de erfgenamen van een overleden cliënt, omdat hij geen bankrekeningnummer van de erfgenamen had ontvangen. De erflaatster, mevrouw [erflaatster], was overleden op [sterfdatum] en had in haar testament haar echtgenoot en dochter als erfgenamen benoemd. De notaris had een bedrag van € 62.606,99 op zijn kwaliteitsrekening ontvangen, maar kon dit bedrag niet overmaken zonder de benodigde gegevens van de erfgenamen. De dochter van de erflaatster had zich niet verzet tegen de benoeming van een vereffenaar, terwijl de echtgenoot niet op de zitting was verschenen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de notaris niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij alternatieve mogelijkheden heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen, zoals het storten van het bedrag in de consignatiekas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de notaris al jarenlang niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, maar dat dit niet voldoende is om hem als belanghebbende te beschouwen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de notaris afgewezen en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot benoeming van een vereffenaar.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/295340 / HA RK 21-268
Beschikking van 7 december 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem,
tegen

1.[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 30 augustus 2021
  • het emailbericht met bijlagen van mevrouw [verweerster] , ter griffie ingekomen op 9 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
20 oktober 2021, waarbij de heer mr. E.J. Moll is verschenen namens verzoeker.
[verweerster] heeft zich bij emailbericht van 9 september 2021 afgemeld voor de zitting en [verweerder] is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [sterfdatum] is in de gemeente [gemeente] overleden mevrouw [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en laatst gewoond hebbende te [woonplaats] aan de [adres] (hierna te noemen: erflaatster).
2.2.
Erflaatster is eerder gehuwd geweest met [naam] , welk huwelijk door zijn overlijden is ontbonden op [sterfdatum] . Uit dit huwelijk is een dochter geboren, te weten [verweerster] (verweerster sub 2.) (hierna: de dochter).
2.3.
Erflaatster was ten tijde van haar overlijden gehuwd met verweerder sub 1, de heer [verweerder] (hierna: de echtgenoot). Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. Tot de huwelijkse gemeenschap behoorde een bedrijfsregistergoed gelegen te [plaats] (hierna: het bedrijfsregistergoed). Bij leven van erflaatster is het bedrijfsregistergoed door erflaatster en haar echtgenoot verkocht aan een derde. Erflaatster is overleden voordat de levering van het bedrijfsregistergoed kon plaatsvinden.
2.4.
Uit het Centraal Testamentenregister blijkt dat erflaatster op 10 juni 2003 bij uiterste wil over haar nalatenschap heeft beschikt. Erflaatster heeft hierbij (onder last van het in het testament gemeld keuzelegaat en vruchtgebruiklegaat) haar echtgenoot en haar dochter tot haar erfgenamen benoemd.
Erflaatster heeft haar echtgenoot in haar testament tevens benoemd tot executeur van haar nalatenschap en, indien hij zijn benoeming niet kan of wil aanvaarden of zijn taak niet kan of wil voortzetten, benoemt zij in zijn plaats haar dochter tot executeur.
2.5.
Verzoeker is op 31 januari 2017 in de hoedanigheid van zijn ambt als notaris te gemeente [gemeente] betrokken geweest bij de levering van het bedrijfsregistergoed. Zowel de echtgenoot als de dochter van erflaatster zijn bij de levering van het bedrijfsregistergoed betrokken en ten tijde van het passeren van de leveringsakte aanwezig geweest.
Ten behoeve van de levering heeft verzoeker op 31 januari 2017 gelden op de kwaliteitsrekening ontvangen, ter hoogte van een bedrag van in totaal € 62.606,99. Het deel dat de echtgenoot op grond van de huwelijkse gemeenschap toekwam, is door verzoeker aan hem overgemaakt. Verzoeker wenst voornoemde bedrag dat aan de erfgenamen toekomt eveneens over te maken, maar bij gebreke van een (erven)rekeningnummer waarnaar dit bedrag kan worden overgemaakt, is dit tot op heden onmogelijk gebleken.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot het benoemen van een vereffenaar van een nalatenschap
ex artikel 4:204 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat hij vanaf
31 januari 2017 het aan de erfgenamen toekomende deel - een bedrag van € 62.606,99 - op zijn kwaliteitsrekening houdt, omdat de erfgenamen op dat moment nog niet de beschikking hadden over een bankrekeningnummer op naam van de (gezamenlijke) erfgenamen. Ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, heeft verzoeker nog steeds geen informatie over de bestemming van deze gelden. Bovendien is het voor verzoeker onduidelijk wie de nalatenschap van erflaatster bevoegdelijk beheert. Verzoeker stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hij de nodige inspanningen heeft verricht om van de erfgenamen antwoord te krijgen op de vraag naar wie of naar welk bankrekeningnummer het geld moet worden overgemaakt. Daarnaast kan van hem niet gevergd worden nog langer te blijven fungeren als bewaarder van het geld. De kwaliteitsrekening van verzoeker is daar ook niet voor bedoeld. Nu de Wet op het notarisambt hem daarbij verbiedt om gelden van derden lang onder zich te houden, ziet verzoeker zich genoodzaakt om de rechtbank te verzoeken op voorgaande gronden een vereffenaar te benoemen.
3.3.
De dochter heeft bij e-mail bericht van 9 september 2021 aan de rechtbank laten weten zich niet te verzetten tegen benoeming van een vereffenaar.
3.4.
De echtgenoot heeft, hoewel hij deugdelijk is opgeroepen, geen schriftelijke reactie ingestuurd en is ook niet ter zitting verschenen.

4.De beoordeling

4.1.
De laatst bekende woonplaats van erflaatster was [woonplaats] , zodat deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het verzoek.
4.2.
Het verzoek is gegrond op artikel 4:204 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat als een nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, de rechtbank een vereffenaar kan benoemen op verzoek van een belanghebbende of van het Openbaar Ministerie, wanneer er geen erfgenamen zijn, wanneer het niet bekend is of er erfgenamen zijn, of wanneer de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en de erfgenamen die bekend zijn haar geheel of ten dele onbeheerd laten.
4.3.
Het verzoek in de zin van artikel 4:204 lid 1 onder a van het BW kan worden gedaan door een belanghebbende. Hoewel dit een ruim begrip is, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet als een belanghebbende kan worden aangemerkt. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
4.4.
Het verzoek komt er in de kern op neer dat verzoeker aan zijn betalingsverplichting aan de rechthebbenden wil voldoen, maar dat dit niet mogelijk is bij gebreke van gegevens van de erfgenamen over waar betaling kan plaatsvinden, hoewel meermaals is gepoogd deze informatie te verkrijgen. Verder staat vast dat noch de echtgenoot, noch de dochter (uitbetaling van) het aan erflaatster toekomende deel van de levering van het bedrijfsregistergoed hebben geclaimd. Daardoor is verzoeker feitelijk al jarenlang niet in staat om aan zijn betalingsverplichting jegens de rechthebbenden na te komen. Juist voor die gevallen heeft - zoals de notaris overigens zelf ook ter zitting heeft toegelicht - de wetgever de consignatiekas in het leven geroepen. Uit de informatie op www.rijksoverheid.nl betreffende het onderweg “consignatiekas” volgt dat in de praktijk vooral notarissen (en advocaten) gebruik maken van de mogelijkheid om gelden te storten in de consignatiekas. Aldus bestaat er voor verzoeker een - in de praktijk veel gebruikte - alternatieve mogelijkheid om aan zijn wettelijke verplichtingen voortvloeiende uit zijn ambt te voldoen en is hij reeds daarom geen belanghebbende bij het verzoek tot benoeming van vereffenaar van de nalatenschap. Dat storting in de consignatiekas, zoals verzoeker het zelf ter zitting heeft genoemd, “een paardenmiddel” is en dat het voor de erfgenamen beter zou zijn als er een vereffenaar zou worden benoemd, leidt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet tot een ander oordeel. Het is, alle goede bedoelingen ten spijt, immers niet aan verzoeker - nu hij geen ‘boedelnotaris’ is en ‘slechts’ betrokken is bij de levering van een registergoed - om voor de erfgenamen te bepalen dat zij de nalatenschap op dit moment moeten vereffenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TG/GK