ECLI:NL:RBLIM:2021:9173

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
03.169373.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 32 maanden wegens twee berovingen en wapenbezit met overwegingen ten aanzien van aannemelijkheid en geloofwaardigheid van verklaringen

Op 6 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee berovingen en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 november 2021, waarbij de verdachte en zijn advocaat, mr. F.A.G.M. Landerloo, aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de berovingen, maar erkende de bekennende verklaring van de verdachte met betrekking tot het wapenbezit.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beroving van vier kilogram hennep, omdat de verklaringen van de aangevers inconsistent en niet betrouwbaar waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de gekwalificeerde diefstal of afpersing. Echter, de rechtbank achtte het voorhanden hebben van een achtschotsrevolver en de berovingen van twee slachtoffers, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had samen met anderen [slachtoffer 3] beroofd van 1.600 euro en [slachtoffer 4] van 2.500 euro, waarbij geweld werd gebruikt.

De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn mededaders op brutale wijze misbruik maakten van de kwetsbare positie van de slachtoffers, die afhankelijk waren van derden om geld naar Iran te sturen. De rechtbank vond de feiten ernstig en legde een gevangenisstraf op die lager was dan de eis van de officier van justitie, maar nog steeds aanzienlijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat zijn gedrag gericht leek op het gemakkelijk verdienen van geld. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] werd toegewezen, terwijl de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.169373.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 08 november 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 22 november 2021.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en):
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft beroofd van vier kilogram hennep;
een achtschotsrevolver voorzien van munitie voorhanden heeft gehad;
[slachtoffer 3] heeft beroofd van 1.600 euro;
[slachtoffer 4] heeft beroofd van 2.500 euro.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten, met dien verstande dat bij de feiten 1, 3 en 4 telkens sprake is van gekwalificeerde diefstal ex art. 312 Sr en niet van afpersing ex art. 317 Sr.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 (de verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd). Voor wat betreft de feiten 1, 3 en 4 heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1: beroving [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de gekwalificeerde diefstal en afpersing van vier kilogram hennep van [slachtoffer 1] en zijn moeder [slachtoffer 2] . Daartoe overweegt zij als volgt.
Vooropgesteld kan worden dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vier kilogram hennep hebben meegenomen uit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet zich echter ook voor de vraag gesteld op welke wijze dat is gebeurd. De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, immers maar liefst (minimaal) drie scenario’s zijn opgeworpen voor hetgeen zich in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgespeeld.
Zo hebben de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , kort gezegd verklaard met en onder bedreiging van geweld bestolen te zijn van vier kilogram hennep.
[medeverdachte 1] verklaarde ter terechtzitting dat er geen sprake was van diefstal met geweld of afpersing, maar van een ‘gewone’ koop van vier kilogram hennep, waarvoor [medeverdachte 1] ook 20.000 euro betaald heeft, doch enkel met vals geld. Bij deze transactie zouden voor het overige geen bijzonderheden zijn voorgevallen, aldus [medeverdachte 1] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] de betreffende woning is binnengegaan voor, voor zover hij wist, de aankoop van vier kilogram hennep. In de hal van de woning zou [verdachte] een vuurwapen hebben gekregen van [medeverdachte 1] . Toen [verdachte] op enig moment de hennep verpakte, samen met [slachtoffer 2] , ontstond tumult tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] , waarop [verdachte] op instigatie van [medeverdachte 1] met het vuurwapen heeft gezwaaid en waarna ze met de hennep de woning hebben verlaten, zonder daadwerkelijke gebruikmaking van geweld
De overige bevindingen uit het dossier bieden in beginsel ruimte voor alle gestelde scenario’s. Met andere worden: geen van die scenario’s kan zonder meer worden uitgesloten. De rechtbank ziet zich daarbij voor de vraag gesteld hoe betrouwbaar de verklaringen van de diverse betrokkenen in deze zaak zijn. En daarop valt veel aan te merken.
[medeverdachte 1] heeft zich tijdens het opsporingsonderzoek telkenmale op zijn zwijgrecht beroepen. Pas ter terechtzitting heeft hij een verklaring afgelegd. Hoewel hij daarmee zichzelf belast voor zover het ging om de aankoop van hennep met vals geld, ontlast die verklaring hem voor zover het gaat om de vermeende beroving. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden behoedzaam dient te worden omgegaan met de verklaring van [medeverdachte 1] , te meer nu hij de enige is die een dergelijk scenario schetst.
Datzelfde geldt echter ook voor de verklaring van [verdachte] . Hoewel ook hij zichzelf in enige mate belast, wekt ook die verklaring de indruk vooral zijn eigen rol te minimaliseren. Hoewel niet onmiddellijk uit te sluiten, moet ook deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank voorzichtig gewogen worden.
Tot slot de verklaringen van de aangevers. Aangiftes en aanvullende verklaringen van aangevers worden normaliter geacht het uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van vermeende strafbare feiten. In deze zaak is de rechtbank echter van oordeel dat zulks niet zonder meer het geval is. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaarden in eerste instantie dat [medeverdachte 1] over de vloer kwam om goud te kopen. Dat was echter niet zo; [medeverdachte 1] kwam hennep kopen. Voor het overige zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] echter ook niet consistent en overeenkomstig.
[slachtoffer 1] verklaarde op hoofdlijnen weliswaar telkens dat ze met en onder dreiging van geweld bestolen zijn, maar op diverse onderdelen verklaarde hij niet consistent. Zo verklaarde hij wisselend over de taal waarin de daders onderling en tegen hem spraken (Engels, Nederlands en Nederlands met een mogelijk Limburgs accent) en verklaarde hij ook wisselend over de wijze waarop hij op de grond terecht is gekomen: eerst zou hij op aandringen van [medeverdachte 1] zelf op de grond zijn gaan liggen, maar nadien verklaarde hij naar de grond te zijn geslagen.
Ook [slachtoffer 2] verklaarde wisselend. Zo hield zij eerst nog vol dat het om de verkoop van goud ging. Pas in haar derde verklaring, na confrontatie met de verklaring van [slachtoffer 1] , gaf zij toe dat het om drugs ging. Verder verklaarde zij bijvoorbeeld eerst dat [verdachte] een pistool tegen haar hoofd/slaap drukte, terwijl ze later verklaarde dat hij dit tegen haar voorhoofd tussen haar ogen drukte. Ook verklaarde zij eerste dat de politie niet boven hoefde te kijken, omdat de daders daar niet geweest waren, terwijl ze later verklaarde dat de woning wel degelijk is doorzocht, ook boven.
De rechtbank constateert verder dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet alleen innerlijk inconsistent verklaarden, maar dat zij ook onderling niet overeenkomstig verklaarden. Zo lijkt [slachtoffer 1] slechts over één wapen verklaard te hebben, terwijl [slachtoffer 2] over twee wapens verklaarde. [slachtoffer 1] verklaarde dat [medeverdachte 1] hem sloeg met de vlakke hand, terwijl [slachtoffer 2] verklaarde dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] sloeg met (de kolf van) het wapen. Waar [slachtoffer 1] verklaarde dat hij zelf ging liggen en later verklaarde dat hij naar de grond is geslagen, verklaarde [slachtoffer 2] dat haar zoon naar de grond gegooid of aan de haren naar de grond is getrokken. Anders dan [slachtoffer 2] verklaarde [slachtoffer 1] ook niets over het doorzoeken van de woning.
Tot slot acht de rechtbank ook enkele andere omstandigheden relevant. Zo wilde [slachtoffer 1] in eerste instantie geen aangifte doen, doch deed hij dat toch op aandringen van zijn moeder [slachtoffer 2] . Verder heeft de politie geen aanwijzingen gevonden waaruit bleek dat de woning doorzocht zou zijn. Wel troffen zij boven diverse verdovende middelen en contant geld aan, hetgeen niet consistent lijkt met de latere verklaring van [slachtoffer 2] dat de woning ook boven door de daders is doorzocht.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat met alle verklaringen in deze zaak behoedzaam dient te worden omgegaan en dat geen van de verklaringen beduidend meer steun vindt in de rest van het dossier dan andere verklaringen. En daar waar normaliter aangevers de zogenaamde hoeksteen van een zaak behoren te zijn, blijken zij dat in deze zaak verre van te zijn. Dat maakt dat de rechtbank moet concluderen dat zij niet overtuigend kan vaststellen wat zich in de woning heeft afgespeeld alvorens [medeverdachte 1] en [verdachte] met de hennep weg gingen. Hoewel het dossier wel wettig bewijs bevat dat [medeverdachte 1] en [verdachte] die hennep dus uit de woning hebben meegenomen, zijn de innerlijke consistenties in en onderlinge tegenstrijdigheden tussen de diverse verklaringen zo groot, dat bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt dat sprake is geweest van een gekwalificeerde diefstal of afpersing zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank acht dit feit dus niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken.
Feit 2: voorhanden hebben achtschotsrevolver voorzien van munitie
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, volstaat de rechtbank op grond van art. 359 lid 3 Sv met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2021;
- het proces-verbaal van doorzoeking; [2]
- de kennisgeving van inbeslagneming ; [3]
- het proces-verbaal van de Forensische Opsporing; [4]
- de verklaring van [naam 1] d.d. 29 juni 2020, voor zover inhoudende dat de verdachte haar in mei 2020 heeft verteld een wapen te hebben gekocht [5]
Feit 3: beroving [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3]deed aangifte van diefstal met geweld, gepleegd op 30 april 2020 in Meerssen, en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [6]
Ik wilde een bedrag naar mijn moeder sturen in Iran. Op Facebook is een groep Iraniërs die kunnen helpen om geld naar Iran te sturen. Het ging om 1.600 euro. Een van die mensen in die groep stuurde mij een persoonlijk bericht. Hij stelde zich voor als [medeverdachte 1] en belde mij met het nummer [telefoonnummer 1] (opmerking rechtbank: de politie heeft gerelateerd dat dit telefoonnummer aan [medeverdachte 1] toebehoort [7] ). Rond 20.30 uur zouden wij elkaar zien. Hij belde mij om 20.30 uur op dat hij op de [adres 2] in Meerssen, tegenover de [naam bedrijf] , was met een rode [automerk] , bouwjaar 2009 of 2010.
Ik arriveerde bij de auto; alleen hij zat in de auto. Ik ging in de auto zitten aan de bijrijderszijde rechtsvoor. Ik ging bij hem zitten. Vanaf het eerste moment voelde ik mij angstig, want hij vroeg aan mij of hij het geld kon tellen. Ik had angst want hij zag er heel raar uit. Hij zag eruit alsof hij heel veel messteken had. Ik heb het geld aan hem gegeven, hij begon het geld te tellen. Tijdens het tellen van het geld gingen de deuren van de auto open en werd ik door twee mensen uit de auto gegooid. Zij trokken mij uit de auto en gooiden mij op de weg. Mijn kleding was daardoor gescheurd. De twee mensen zijn vervolgens ingestapt in de auto en weggereden. Ik heb geschreeuwd dat zij mijn spullen moesten teruggeven. Zij gooiden de portemonnee en telefoon uit de auto naar mij. Toen zat er geen geld meer in de portemonnee.
De
medeverdachte [medeverdachte 1]verklaarde ter terechtzitting van 8 november 2021 als getuige – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Het is juist dat ik, samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer 3] heb beroofd op 30 april 2020 in Meerssen. Ik was de persoon die zich voorstelde als [medeverdachte 1] . Wij gingen om geld te stelen. Ongeveer 200 meter voor de afgesproken plek zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] uitgestapt. Ik bleef toen alleen in de auto en de aangever stapte in. Hij gaf mij het geld om te tellen. Ik trapte vervolgens twee of drie keer op het rempedaal, zodat [verdachte] en [medeverdachte 2] dat zagen. Daarop trokken zij de aangever uit de auto.
De politie deed onderzoek naar
chatgesprekken in de telefoon van [verdachte], tussen [verdachte] en een contact genaamd [naam 2] met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (opmerking rechtbank: de politie heeft gerelateerd dat dit telefoonnummer aan [medeverdachte 1] toebehoort [8] ). De politie relateert hierover het volgende: [9]
Uit de belgegevens in de telefoon blijkt dat de telefoon van contact ‘ [naam 2] ’ en de telefoon van [verdachte] regelmatig telefonisch contact hadden, ook op 30 april 2020.
Op 30 april 2020 tussen 15.04.41 uur en 15.15.10 uur zegt [naam 2] tegen [verdachte] : “wil je iets verdienen?", “kun je auto regelen?”, “Ik heb iets in de burt. Maklijk paar tousand”. [verdachte] zegt “ff kijken”, “wacht”. [naam 2] zegt: “Kijk voor auto”, “als je hebt auto ik kun vandag afispreken in de burt”, “maklijk jonge”. [verdachte] zegt: “Rond hoelaat broer”, “Jongr met auto vraag me". [naam 2] zegt dat het bedrag totaal 3000 is. Iedereen krijgt 1000. [verdachte] zegt op enig moment: ”ik kijk wat hij doet.”
Om 16.46.04 uur zegt [naam 2] : “Ik maak afisperak”. “8:30”, “Ik heb de adres ook”, “Wij ga bijtcje eerder. Kijk naar burt”, "7:30 ik wacht op je hier”, “is goed?”
Om 16.53.14 uur zegt [verdachte] : “Miss gaan we met die rooie auto zelf”. [naam 2] vraagt vraagt of [verdachte] deze dingen eerder heeft gedaan of dat het zijn eerste keer is en vraagt of [verdachte] kan doen wat hij hem heeft gezegd.
Om 16.55.10 uur zegt [naam 2] : “Ik en je en wie nog?”. [verdachte] antwoord: “Ik jij en d9e blanke”, “Hij heeft auto tog”. [verdachte] zegt later dat de blanku boy wel waggie heeft, dus hij moet ook in ganga geloven tog.
Overwegingen van de rechtbank
Op 30 april 2020 is [slachtoffer 3] door drie personen beroofd van 1.600 euro. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting een bekennende en voor [verdachte] belastende verklaring afgelegd, inhoudende dat de beroving een vooropgezet plan was waarvan ook [verdachte] op de hoogte was. [verdachte] heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de bedoelingen van [medeverdachte 1] en alleen mee was voor het geval het ‘uit de hand zou lopen.’
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] geen opzet had op wederrechtelijke toe-eigening van het geld en dat hij daar ook geen aandeel in heeft gehad, nu [medeverdachte 1] zich het geld al had toegeëigend op het moment dat [verdachte] in beeld kwam.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] niet aannemelijk, mede gelet op de omstandigheid dat zijn verklaring wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor weergegeven chatgesprekken. Daaruit blijkt dat [verdachte] makkelijk 1.000 euro zou kunnen verdienen, waarbij [medeverdachte 1] hem op enig moment vroeg of hij ‘deze dingen’ al eens eerder heeft gedaan. Zulks biedt naar het oordeel van de rechtbank steun aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat van tevoren afspraken zijn gemaakt, anders dan enkel het verlenen van bijstand ‘mocht iets uit de hand lopen’. Dat ligt bovendien in lijn met de ‘beloning’ die [verdachte] zou krijgen.
Door vervolgens ook uitvoeringshandelingen te verrichten, te weten het met geweld uit de auto trekken/gooien van [slachtoffer 3] , heeft [verdachte] ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de diefstal.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen [slachtoffer 3] heeft beroofd van 1.600 euro.
Feit 4: beroving [slachtoffer 4]
[slachtoffer 4]deed aangifte van diefstal met geweld, gepleegd op 2 mei 2020 in Nederweert, en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: [10]
Ik had een geldbedrag van 2.500 euro van mijn zus in mijn bezit. Ik heb middels Facebook iemand leren kennen, die mij zou helpen met het bezorgen van het geld bij mijn zus in Iran. Ik had met deze man ergens onderweg afgesproken. Op de plek waar we afgesproken hadden ben ik beroofd van het geldbedrag.
(…) Ik hoorde dat de bestuurder van de auto tegen mij zei dat ik in zijn auto moest gaan zitten. Ik ben op de bijrijdersplaats gaan zitten. Wij hebben toen afspraken over het overmaken van het geld naar de rekening van mijn zus. De bestuurder van auto wilde toen zelf met zijn eigen ogen het geld zien voordat er in Iran geld zou worden overgemaakt. Het was de bedoeling dat er meteen het geld overgemaakt zou gaan worden. Ik ben uit de auto gestapt en ben het geld in mijn eigen auto gaan halen. Het was 2.500 euro in allemaal bankbiljetten van 50 euro. Ik ben weer ingestapt op de bijrijdersplaats. Ik heb de enveloppe met het geld aan de bestuurder van de auto gegeven. Terwijl de bestuurder van de auto het geld aan het tellen was, heb ik mijn sigaret gerookt. Ik zag via de rechterbuitenspiegel van de auto van de bestuurder van de auto, aan de achterzijde 2 personen aankomen lopen. Ze liepen naar de portier van de bijrijdersplaats en een van de mannen trok de portier open. Een van de mannen deed zijn hand/arm voor over mijn borst naar mijn schouder. Mijn hoofd kwam in de elleboog van de man. Deze man trok met vervolgens uit de auto. Ik weet niet met welke arm/hand hij dit deed. De tweede man pakte mijn rechterarm en draaide die op met rug.
Ik heb toen mijn hand gelegd op het geld dat de bestuurder van de auto in zijn handen had. Ik wilde het geld uit zijn handen trekken. Toen ik dit deed, hoorde ik dat de bestuurder van de auto zei dat hij bewapend was. Ik zag dat de bestuurder van de auto met zijn linkerhand zijn jas opzij deed. Hij hield het geld in zijn rechterhand. Op zijn rechterhand had ik mijn handen. Ik zag een gedeelte van een wapen, ik zag het wapen tot aan de trekker van het wapen. Ik heb de loop niet gezien. Op het moment dat de bestuurder van de auto het wapen liet zien, werd ik helemaal uit de auto getrokken door de twee andere mannen.
Een man hield mijn arm op mijn rug toen ik richting de bloemperk werd getrokken en de andere man hield mijn hoofd vast. Bij de bloemenperk hebben ze me over de bloemen heen gegooid. Ik ben op het gras gevallen.
Ik heb meteen hard geschreeuwd. Ik zag dat de twee mannen in de auto stapte waar de bestuurder van de auto nog in zat. Ik ben nog naar de bestuurderszijde van de auto gerend. Ik heb nog aan de portier aan de bestuurderszijde getrokken. Deze was op slot. Ik zag en hoorde dat de bestuurder van de auto gas gaf en weg reed. Ik zag dat de bestuurder van de auto wegreed, ik heb de spiegel van de bestuurderszijde kapot gemaakt.
De
medeverdachte [medeverdachte 1]verklaarde ter terechtzitting van 8 november 2021 als getuige – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Het is juist dat ik, samen met [verdachte] en een andere man, [slachtoffer 4] heb beroofd op 2 mei 2020 in Nederweert. Ik had [verdachte] gevraagd om een auto te regelen en dat heeft hij gedaan. Dat ging eigenlijk net hetzelfde als de beroving van [slachtoffer 3] . Ik had het geld in handen en [verdachte] en die ander trokken de man uit de auto en gooiden hem in het bloemenperk.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting van 8 november 2021 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Het is juist dat [medeverdachte 1] mij op 2 mei 2020 app’te of ik een auto wilde fixen. Ik heb dat uiteindelijk gevraagd aan de kapper waar ik op dat moment was. Dat was inderdaad [medeverdachte 3] . Wij zijn toen met zijn drieën naar de afspraak van [medeverdachte 1] gegaan. Ik heb de aangever uiteindelijk bij zijn arm gepakt, [medeverdachte 3] trok hem vervolgens de bosjes in.
De
medeverdachte [medeverdachte 3]verklaarde tegenover de politie dat hij, nadat ze waren weggereden, in de auto hoorde dat er een vuurwapen werd doorgeladen. [11]
Overwegingen van de rechtbank
Op 2 mei 2020 is [slachtoffer 4] door drie personen beroofd van 2.500 euro. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting een bekennende en voor [verdachte] belastende verklaring afgelegd, overeenkomstig de beroving van [slachtoffer 3] (feit 2). [verdachte] heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de bedoelingen van [medeverdachte 1] en in de veronderstelling was dat [medeverdachte 1] enkel geld bij zijn werkgever ging ophalen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] geen opzet had op wederrechtelijke toe-eigening van het geld en dat hij daar ook geen aandeel in heeft gehad, nu [medeverdachte 1] zich het geld al had toegeëigend op het moment dat [verdachte] in beeld kwam.
De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] , in tegenstelling tot de verklaring van [medeverdachte 1] , niet geloofwaardig. Slechts twee dagen na de beroving van [slachtoffer 3] benaderde [medeverdachte 1] [verdachte] weer om nogmaals een auto te regelen. Wetende van de beroving van [slachtoffer 3] , gelooft de rechtbank simpelweg niet dat [verdachte] slechts ‘naïef’ was toen hij met [medeverdachte 1] naar Nederweert ging. Op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] acht de rechtbank dus opzet aanwezig op de beroving van [slachtoffer 4] .
Door vervolgens ook uitvoeringshandelingen te verrichten, te weten het met geweld uit de auto trekken/gooien van [slachtoffer 4] , heeft [verdachte] ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de diefstal.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen [slachtoffer 4] heeft beroofd van 2.500 euro.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
feit 2:hij in de periode van 15 mei 2020 tot en met 29 juni in de gemeente Brunssum een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een achtschotsrevolver, kaliber .22LR, voorzien van 8 kogelpatronen, kaliber .22RL, zijnde munitie voorhanden heeft gehad;
feit 3:hij op 30 april 2020 in de gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met anderen, 1.600 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door het geldbedrag (van die [slachtoffer 3] ) aan te nemen/pakken om te tellen en (vervolgens) die [slachtoffer 3] uit te auto te gooien en/of trekken;
feit 4:hij op 2 mei 2020 in de gemeente Nederweert, tezamen en in vereniging met anderen, 2.500 euro, toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door het geldbedrag (van die [slachtoffer 4] ) aan te nemen/pakken om te tellen en (vervolgens) die [slachtoffer 4] een wapen te laten zien en (vervolgens) die [slachtoffer 4] bij zijn arm(en) en nek te pakken en (vervolgens) die [slachtoffer 4] uit de auto te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
feit 3: diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
feit 4: diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het onvoorwaardelijke deel van een op te leggen gevangenisstraf te bepalen op niet meer dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, ingeval bewezenverklaring van alle feiten volgt, een totale gevangenisstraf van maximaal drie jaren passend en geboden is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee berovingen, die vlak na elkaar plaatsvonden op 3 april en 2 mei 2020. Deze vonden plaats in/vanuit een auto. De slachtoffers betroffen personen van Iraanse afkomst. Vanwege internationale sancties konden zij geen geld overboeken naar hun naasten in Iran en waren zij afhankelijk van derden om geld naar hun naasten te sturen. De verdachte en zijn mededader(s) maakten daarvan op zeer brutale wijze misbruik. Een van de mededaders wekte het vertrouwen van de slachtoffers om als tussenpersoon bij transacties op te treden, waarna de slachtoffers beroofd werden van hun contante geld, in dit geval 1.600 respectievelijk 2.500 euro. Daarbij werd ook het gebruik van geweld en wapens niet geschuwd en dat leverde zeer angstige situaties op voor de slachtoffers.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor deze ernstige feiten geen andere straf passend en geboden is dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Daarnaast heeft de verdachte een geladen achtschotsrevolver voorhanden gehad, zelfs voorzien van zogenaamde hollow point munitie, zijnde expanderende munitie die nog meer schade toebrengt dan normale munitie. Ook daarvoor is een gevangenisstraf passend.
Gelet op de ernst van de onderhavige feiten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 32 maanden gerechtvaardigd. Dat is aldus lager dan de eis van de officier van justitie, maar in vergelijking met die eis wordt de verdachte van een feit (een woningoverval) vrijgesproken.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsadvies omtrent de verdachte d.d. 7 oktober 2021. Volgens de reclassering is de verdachte doende een constructief bestaan op te bouwen, waarbij voorzetting van het huidige toezicht (in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) wenselijk/noodzakelijk lijkt om de verdachte te begeleiden zijn positieve voornemens te concretiseren.
De rechtbank zal echter voorbij gaan aan het advies van de reclassering. Daarvoor acht de rechtbank de feiten te ernstig en een stap naar een deels voorwaardelijke gevangenisstraf te groot. Daarbij speelt ook de houding van de verdachte een rol: naar het oordeel van de rechtbank neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn rol bij de berovingen, maar minimaliseert hij zijn handelen daarin. De rechtbank gelooft niet dat de verdachte enkel naïef was en niet goed heeft doorgedacht; zijn gedrag lijkt eerder gericht te zijn geweest op gemakkelijk geld te verdienen.
Kortom, de rechtbank houdt vast aan het hiervoor genoemde uitgangspunt en zal de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Niet-ontvankelijk
Het slachtoffer
[slachtoffer 2]heeft (d.t.v. mr. A. Sarkis) zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding tot een bedrag van
49.071,80 euroter zake van feit 1.
Het slachtoffer
[slachtoffer 1]heeft (d.t.v. mr. A. Sarkis) zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding tot een bedrag van
28.800 euroter zake van feit 1.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het aan de hiervoor genoemde vorderingen ten grondslag liggende feit. Daarom zal de rechtbank deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten verklaren in hun vordering.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding tot een bedrag van
2.500 euroaan materiële schade (weggenomen geldbedrag) ter zake van feit 4.
7.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.4
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vordering niet is onderbouwd en het gestelde gestolen geld overigens niet ten goede aan de verdachte is gekomen.
7.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd, te weten het weggenomen geldbedrag van
2.500 euro. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, ongeacht het antwoord op de vraag of het weggenomen bedrag uiteindelijk al dan niet aan de verdachten ten goede is gekomen. De vordering is dus toewijsbaar en de verdachte is tot de betaling hoofdelijk verbonden met de mededaders.
De rechtbank ziet aanleiding om ter zake van de schade de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
  • 36f, 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 26, 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten opleveren zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 2, 3 en 4 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededader(s) is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van 2.500 euro bij niet betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 2 mei 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededader(s) is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Loof, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. D. Osmic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2021.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 15 mei 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] te Hoensbroek, (ongeveer) 4 kilogram hennep, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • een vuurwapen uit zijn tas te pakken en/of (vervolgens)
  • met dat vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd/in zijn gezicht te slaan en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer 1] , onder bedreiging van dat vuurwapen, te dwingen op de grond te gaan liggen en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer 1] aan zijn haren te trekken en/of (vervolgens)
  • tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "If you move I kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of (vervolgens)
  • dat vuurwapen tegen het voorhoofd van die [slachtoffer 2] te houden/drukken en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer 2] , onder bedreiging van dat vuurwapen, te dwingen mee te lopen naar de voordeur;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

2.

hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2020 tot en met 29 juni in de gemeente Heerlen en/of Brunssum, in elk geval in de provincie Limburg een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een achtschotsrevolver, kaliber.22LR, voorzien van 8 kogelpatronen, kanliver.22RL, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie voorhanden heeft gehad;
(art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

3.

hij op of omstreeks 30 april 2020 in de gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (ongeveer) Euro 1600,-, in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het geldbedrag (van die [slachtoffer 3] ) aan te nemen/pakken om te tellen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 3] uit te auto te gooien en/of trekken en/of duwen;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

4.

hij op of omstreeks 2 mei 2020 in de gemeente Nederweert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (ongeveer) Euro 2500,-, in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het geldbedrag (van die [slachtoffer 4] ) aan te nemen/pakken om te tellen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] een wapen te laten zien en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] bij zijn arm(en) en/of nek te pakken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] uit de auto te gooien.
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 28 maart 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1306.
2.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming / aanhouding d.d. 29 juni 2020, pg. 311-313.
3.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 29 juni 2020, pg. 335-336.
4.Proces-verbaal d.d. 18 augustus 2020, pg. 1284-1286.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] d.d. 29 juni 2020, pg. 408-413.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 12 juni 2020, pg. 451-460.
7.Proces-verbaal van bevindingen IMEI-nummers en telefoonnummers d.d. 24 december 2020, 1273-1274.
8.Proces-verbaal van bevindingen IMEI-nummers en telefoonnummers d.d. 24 december 2020, 1273-1274.
9.Proces-verbaal van bevindingen analyse data gsm [verdachte] d.d. 2 januari 2021, pg. 532-533
10.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4] d.d. 2 mei 2020, pg. 580-587.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte C.C. [medeverdachte 3] d.d. 27 maart 2021, pg. 437-440.