3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: beroving [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de gekwalificeerde diefstal en afpersing van vier kilogram hennep van [slachtoffer 1] en zijn moeder [slachtoffer 2] . Daartoe overweegt zij als volgt.
Vooropgesteld kan worden dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vier kilogram hennep hebben meegenomen uit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet zich echter ook voor de vraag gesteld op welke wijze dat is gebeurd. De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, immers maar liefst (minimaal) drie scenario’s zijn opgeworpen voor hetgeen zich in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgespeeld.
Zo hebben de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , kort gezegd verklaard met en onder bedreiging van geweld bestolen te zijn van vier kilogram hennep.
[medeverdachte 1] verklaarde ter terechtzitting dat er geen sprake was van diefstal met geweld of afpersing, maar van een ‘gewone’ koop van vier kilogram hennep, waarvoor [medeverdachte 1] ook 20.000 euro betaald heeft, doch enkel met vals geld. Bij deze transactie zouden voor het overige geen bijzonderheden zijn voorgevallen, aldus [medeverdachte 1] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] de betreffende woning is binnengegaan voor, voor zover hij wist, de aankoop van vier kilogram hennep. In de hal van de woning zou [verdachte] een vuurwapen hebben gekregen van [medeverdachte 1] . Toen [verdachte] op enig moment de hennep verpakte, samen met [slachtoffer 2] , ontstond tumult tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] , waarop [verdachte] op instigatie van [medeverdachte 1] met het vuurwapen heeft gezwaaid en waarna ze met de hennep de woning hebben verlaten, zonder daadwerkelijke gebruikmaking van geweld
De overige bevindingen uit het dossier bieden in beginsel ruimte voor alle gestelde scenario’s. Met andere worden: geen van die scenario’s kan zonder meer worden uitgesloten. De rechtbank ziet zich daarbij voor de vraag gesteld hoe betrouwbaar de verklaringen van de diverse betrokkenen in deze zaak zijn. En daarop valt veel aan te merken.
[medeverdachte 1] heeft zich tijdens het opsporingsonderzoek telkenmale op zijn zwijgrecht beroepen. Pas ter terechtzitting heeft hij een verklaring afgelegd. Hoewel hij daarmee zichzelf belast voor zover het ging om de aankoop van hennep met vals geld, ontlast die verklaring hem voor zover het gaat om de vermeende beroving. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden behoedzaam dient te worden omgegaan met de verklaring van [medeverdachte 1] , te meer nu hij de enige is die een dergelijk scenario schetst.
Datzelfde geldt echter ook voor de verklaring van [verdachte] . Hoewel ook hij zichzelf in enige mate belast, wekt ook die verklaring de indruk vooral zijn eigen rol te minimaliseren. Hoewel niet onmiddellijk uit te sluiten, moet ook deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank voorzichtig gewogen worden.
Tot slot de verklaringen van de aangevers. Aangiftes en aanvullende verklaringen van aangevers worden normaliter geacht het uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van vermeende strafbare feiten. In deze zaak is de rechtbank echter van oordeel dat zulks niet zonder meer het geval is. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaarden in eerste instantie dat [medeverdachte 1] over de vloer kwam om goud te kopen. Dat was echter niet zo; [medeverdachte 1] kwam hennep kopen. Voor het overige zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] echter ook niet consistent en overeenkomstig.
[slachtoffer 1] verklaarde op hoofdlijnen weliswaar telkens dat ze met en onder dreiging van geweld bestolen zijn, maar op diverse onderdelen verklaarde hij niet consistent. Zo verklaarde hij wisselend over de taal waarin de daders onderling en tegen hem spraken (Engels, Nederlands en Nederlands met een mogelijk Limburgs accent) en verklaarde hij ook wisselend over de wijze waarop hij op de grond terecht is gekomen: eerst zou hij op aandringen van [medeverdachte 1] zelf op de grond zijn gaan liggen, maar nadien verklaarde hij naar de grond te zijn geslagen.
Ook [slachtoffer 2] verklaarde wisselend. Zo hield zij eerst nog vol dat het om de verkoop van goud ging. Pas in haar derde verklaring, na confrontatie met de verklaring van [slachtoffer 1] , gaf zij toe dat het om drugs ging. Verder verklaarde zij bijvoorbeeld eerst dat [verdachte] een pistool tegen haar hoofd/slaap drukte, terwijl ze later verklaarde dat hij dit tegen haar voorhoofd tussen haar ogen drukte. Ook verklaarde zij eerste dat de politie niet boven hoefde te kijken, omdat de daders daar niet geweest waren, terwijl ze later verklaarde dat de woning wel degelijk is doorzocht, ook boven.
De rechtbank constateert verder dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet alleen innerlijk inconsistent verklaarden, maar dat zij ook onderling niet overeenkomstig verklaarden. Zo lijkt [slachtoffer 1] slechts over één wapen verklaard te hebben, terwijl [slachtoffer 2] over twee wapens verklaarde. [slachtoffer 1] verklaarde dat [medeverdachte 1] hem sloeg met de vlakke hand, terwijl [slachtoffer 2] verklaarde dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] sloeg met (de kolf van) het wapen. Waar [slachtoffer 1] verklaarde dat hij zelf ging liggen en later verklaarde dat hij naar de grond is geslagen, verklaarde [slachtoffer 2] dat haar zoon naar de grond gegooid of aan de haren naar de grond is getrokken. Anders dan [slachtoffer 2] verklaarde [slachtoffer 1] ook niets over het doorzoeken van de woning.
Tot slot acht de rechtbank ook enkele andere omstandigheden relevant. Zo wilde [slachtoffer 1] in eerste instantie geen aangifte doen, doch deed hij dat toch op aandringen van zijn moeder [slachtoffer 2] . Verder heeft de politie geen aanwijzingen gevonden waaruit bleek dat de woning doorzocht zou zijn. Wel troffen zij boven diverse verdovende middelen en contant geld aan, hetgeen niet consistent lijkt met de latere verklaring van [slachtoffer 2] dat de woning ook boven door de daders is doorzocht.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat met alle verklaringen in deze zaak behoedzaam dient te worden omgegaan en dat geen van de verklaringen beduidend meer steun vindt in de rest van het dossier dan andere verklaringen. En daar waar normaliter aangevers de zogenaamde hoeksteen van een zaak behoren te zijn, blijken zij dat in deze zaak verre van te zijn. Dat maakt dat de rechtbank moet concluderen dat zij niet overtuigend kan vaststellen wat zich in de woning heeft afgespeeld alvorens [medeverdachte 1] en [verdachte] met de hennep weg gingen. Hoewel het dossier wel wettig bewijs bevat dat [medeverdachte 1] en [verdachte] die hennep dus uit de woning hebben meegenomen, zijn de innerlijke consistenties in en onderlinge tegenstrijdigheden tussen de diverse verklaringen zo groot, dat bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt dat sprake is geweest van een gekwalificeerde diefstal of afpersing zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank acht dit feit dus niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken.
Feit 2: voorhanden hebben achtschotsrevolver voorzien van munitie
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, volstaat de rechtbank op grond van art. 359 lid 3 Sv met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2021;
- het proces-verbaal van doorzoeking;
- de kennisgeving van inbeslagneming ;
- het proces-verbaal van de Forensische Opsporing;
- de verklaring van [naam 1] d.d. 29 juni 2020, voor zover inhoudende dat de verdachte haar in mei 2020 heeft verteld een wapen te hebben gekocht
Feit 3: beroving [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3]deed aangifte van diefstal met geweld, gepleegd op 30 april 2020 in Meerssen, en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik wilde een bedrag naar mijn moeder sturen in Iran. Op Facebook is een groep Iraniërs die kunnen helpen om geld naar Iran te sturen. Het ging om 1.600 euro. Een van die mensen in die groep stuurde mij een persoonlijk bericht. Hij stelde zich voor als [medeverdachte 1] en belde mij met het nummer [telefoonnummer 1] (opmerking rechtbank: de politie heeft gerelateerd dat dit telefoonnummer aan [medeverdachte 1] toebehoort). Rond 20.30 uur zouden wij elkaar zien. Hij belde mij om 20.30 uur op dat hij op de [adres 2] in Meerssen, tegenover de [naam bedrijf] , was met een rode [automerk] , bouwjaar 2009 of 2010.
Ik arriveerde bij de auto; alleen hij zat in de auto. Ik ging in de auto zitten aan de bijrijderszijde rechtsvoor. Ik ging bij hem zitten. Vanaf het eerste moment voelde ik mij angstig, want hij vroeg aan mij of hij het geld kon tellen. Ik had angst want hij zag er heel raar uit. Hij zag eruit alsof hij heel veel messteken had. Ik heb het geld aan hem gegeven, hij begon het geld te tellen. Tijdens het tellen van het geld gingen de deuren van de auto open en werd ik door twee mensen uit de auto gegooid. Zij trokken mij uit de auto en gooiden mij op de weg. Mijn kleding was daardoor gescheurd. De twee mensen zijn vervolgens ingestapt in de auto en weggereden. Ik heb geschreeuwd dat zij mijn spullen moesten teruggeven. Zij gooiden de portemonnee en telefoon uit de auto naar mij. Toen zat er geen geld meer in de portemonnee.
De
medeverdachte [medeverdachte 1]verklaarde ter terechtzitting van 8 november 2021 als getuige – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Het is juist dat ik, samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer 3] heb beroofd op 30 april 2020 in Meerssen. Ik was de persoon die zich voorstelde als [medeverdachte 1] . Wij gingen om geld te stelen. Ongeveer 200 meter voor de afgesproken plek zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] uitgestapt. Ik bleef toen alleen in de auto en de aangever stapte in. Hij gaf mij het geld om te tellen. Ik trapte vervolgens twee of drie keer op het rempedaal, zodat [verdachte] en [medeverdachte 2] dat zagen. Daarop trokken zij de aangever uit de auto.
De politie deed onderzoek naar
chatgesprekken in de telefoon van [verdachte], tussen [verdachte] en een contact genaamd [naam 2] met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (opmerking rechtbank: de politie heeft gerelateerd dat dit telefoonnummer aan [medeverdachte 1] toebehoort). De politie relateert hierover het volgende:
Uit de belgegevens in de telefoon blijkt dat de telefoon van contact ‘ [naam 2] ’ en de telefoon van [verdachte] regelmatig telefonisch contact hadden, ook op 30 april 2020.
Op 30 april 2020 tussen 15.04.41 uur en 15.15.10 uur zegt [naam 2] tegen [verdachte] : “wil je iets verdienen?", “kun je auto regelen?”, “Ik heb iets in de burt. Maklijk paar tousand”. [verdachte] zegt “ff kijken”, “wacht”. [naam 2] zegt: “Kijk voor auto”, “als je hebt auto ik kun vandag afispreken in de burt”, “maklijk jonge”. [verdachte] zegt: “Rond hoelaat broer”, “Jongr met auto vraag me". [naam 2] zegt dat het bedrag totaal 3000 is. Iedereen krijgt 1000. [verdachte] zegt op enig moment: ”ik kijk wat hij doet.”
Om 16.46.04 uur zegt [naam 2] : “Ik maak afisperak”. “8:30”, “Ik heb de adres ook”, “Wij ga bijtcje eerder. Kijk naar burt”, "7:30 ik wacht op je hier”, “is goed?”
Om 16.53.14 uur zegt [verdachte] : “Miss gaan we met die rooie auto zelf”. [naam 2] vraagt vraagt of [verdachte] deze dingen eerder heeft gedaan of dat het zijn eerste keer is en vraagt of [verdachte] kan doen wat hij hem heeft gezegd.
Om 16.55.10 uur zegt [naam 2] : “Ik en je en wie nog?”. [verdachte] antwoord: “Ik jij en d9e blanke”, “Hij heeft auto tog”. [verdachte] zegt later dat de blanku boy wel waggie heeft, dus hij moet ook in ganga geloven tog.
Overwegingen van de rechtbank
Op 30 april 2020 is [slachtoffer 3] door drie personen beroofd van 1.600 euro. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting een bekennende en voor [verdachte] belastende verklaring afgelegd, inhoudende dat de beroving een vooropgezet plan was waarvan ook [verdachte] op de hoogte was. [verdachte] heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de bedoelingen van [medeverdachte 1] en alleen mee was voor het geval het ‘uit de hand zou lopen.’
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] geen opzet had op wederrechtelijke toe-eigening van het geld en dat hij daar ook geen aandeel in heeft gehad, nu [medeverdachte 1] zich het geld al had toegeëigend op het moment dat [verdachte] in beeld kwam.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] niet aannemelijk, mede gelet op de omstandigheid dat zijn verklaring wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor weergegeven chatgesprekken. Daaruit blijkt dat [verdachte] makkelijk 1.000 euro zou kunnen verdienen, waarbij [medeverdachte 1] hem op enig moment vroeg of hij ‘deze dingen’ al eens eerder heeft gedaan. Zulks biedt naar het oordeel van de rechtbank steun aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat van tevoren afspraken zijn gemaakt, anders dan enkel het verlenen van bijstand ‘mocht iets uit de hand lopen’. Dat ligt bovendien in lijn met de ‘beloning’ die [verdachte] zou krijgen.
Door vervolgens ook uitvoeringshandelingen te verrichten, te weten het met geweld uit de auto trekken/gooien van [slachtoffer 3] , heeft [verdachte] ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de diefstal.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen [slachtoffer 3] heeft beroofd van 1.600 euro.
Feit 4: beroving [slachtoffer 4]
[slachtoffer 4]deed aangifte van diefstal met geweld, gepleegd op 2 mei 2020 in Nederweert, en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik had een geldbedrag van 2.500 euro van mijn zus in mijn bezit. Ik heb middels Facebook iemand leren kennen, die mij zou helpen met het bezorgen van het geld bij mijn zus in Iran. Ik had met deze man ergens onderweg afgesproken. Op de plek waar we afgesproken hadden ben ik beroofd van het geldbedrag.
(…) Ik hoorde dat de bestuurder van de auto tegen mij zei dat ik in zijn auto moest gaan zitten. Ik ben op de bijrijdersplaats gaan zitten. Wij hebben toen afspraken over het overmaken van het geld naar de rekening van mijn zus. De bestuurder van auto wilde toen zelf met zijn eigen ogen het geld zien voordat er in Iran geld zou worden overgemaakt. Het was de bedoeling dat er meteen het geld overgemaakt zou gaan worden. Ik ben uit de auto gestapt en ben het geld in mijn eigen auto gaan halen. Het was 2.500 euro in allemaal bankbiljetten van 50 euro. Ik ben weer ingestapt op de bijrijdersplaats. Ik heb de enveloppe met het geld aan de bestuurder van de auto gegeven. Terwijl de bestuurder van de auto het geld aan het tellen was, heb ik mijn sigaret gerookt. Ik zag via de rechterbuitenspiegel van de auto van de bestuurder van de auto, aan de achterzijde 2 personen aankomen lopen. Ze liepen naar de portier van de bijrijdersplaats en een van de mannen trok de portier open. Een van de mannen deed zijn hand/arm voor over mijn borst naar mijn schouder. Mijn hoofd kwam in de elleboog van de man. Deze man trok met vervolgens uit de auto. Ik weet niet met welke arm/hand hij dit deed. De tweede man pakte mijn rechterarm en draaide die op met rug.
Ik heb toen mijn hand gelegd op het geld dat de bestuurder van de auto in zijn handen had. Ik wilde het geld uit zijn handen trekken. Toen ik dit deed, hoorde ik dat de bestuurder van de auto zei dat hij bewapend was. Ik zag dat de bestuurder van de auto met zijn linkerhand zijn jas opzij deed. Hij hield het geld in zijn rechterhand. Op zijn rechterhand had ik mijn handen. Ik zag een gedeelte van een wapen, ik zag het wapen tot aan de trekker van het wapen. Ik heb de loop niet gezien. Op het moment dat de bestuurder van de auto het wapen liet zien, werd ik helemaal uit de auto getrokken door de twee andere mannen.
Een man hield mijn arm op mijn rug toen ik richting de bloemperk werd getrokken en de andere man hield mijn hoofd vast. Bij de bloemenperk hebben ze me over de bloemen heen gegooid. Ik ben op het gras gevallen.
Ik heb meteen hard geschreeuwd. Ik zag dat de twee mannen in de auto stapte waar de bestuurder van de auto nog in zat. Ik ben nog naar de bestuurderszijde van de auto gerend. Ik heb nog aan de portier aan de bestuurderszijde getrokken. Deze was op slot. Ik zag en hoorde dat de bestuurder van de auto gas gaf en weg reed. Ik zag dat de bestuurder van de auto wegreed, ik heb de spiegel van de bestuurderszijde kapot gemaakt.
De
medeverdachte [medeverdachte 1]verklaarde ter terechtzitting van 8 november 2021 als getuige – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Het is juist dat ik, samen met [verdachte] en een andere man, [slachtoffer 4] heb beroofd op 2 mei 2020 in Nederweert. Ik had [verdachte] gevraagd om een auto te regelen en dat heeft hij gedaan. Dat ging eigenlijk net hetzelfde als de beroving van [slachtoffer 3] . Ik had het geld in handen en [verdachte] en die ander trokken de man uit de auto en gooiden hem in het bloemenperk.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting van 8 november 2021 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Het is juist dat [medeverdachte 1] mij op 2 mei 2020 app’te of ik een auto wilde fixen. Ik heb dat uiteindelijk gevraagd aan de kapper waar ik op dat moment was. Dat was inderdaad [medeverdachte 3] . Wij zijn toen met zijn drieën naar de afspraak van [medeverdachte 1] gegaan. Ik heb de aangever uiteindelijk bij zijn arm gepakt, [medeverdachte 3] trok hem vervolgens de bosjes in.
De
medeverdachte [medeverdachte 3]verklaarde tegenover de politie dat hij, nadat ze waren weggereden, in de auto hoorde dat er een vuurwapen werd doorgeladen.
Overwegingen van de rechtbank
Op 2 mei 2020 is [slachtoffer 4] door drie personen beroofd van 2.500 euro. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting een bekennende en voor [verdachte] belastende verklaring afgelegd, overeenkomstig de beroving van [slachtoffer 3] (feit 2). [verdachte] heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de bedoelingen van [medeverdachte 1] en in de veronderstelling was dat [medeverdachte 1] enkel geld bij zijn werkgever ging ophalen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] geen opzet had op wederrechtelijke toe-eigening van het geld en dat hij daar ook geen aandeel in heeft gehad, nu [medeverdachte 1] zich het geld al had toegeëigend op het moment dat [verdachte] in beeld kwam.
De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] , in tegenstelling tot de verklaring van [medeverdachte 1] , niet geloofwaardig. Slechts twee dagen na de beroving van [slachtoffer 3] benaderde [medeverdachte 1] [verdachte] weer om nogmaals een auto te regelen. Wetende van de beroving van [slachtoffer 3] , gelooft de rechtbank simpelweg niet dat [verdachte] slechts ‘naïef’ was toen hij met [medeverdachte 1] naar Nederweert ging. Op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] acht de rechtbank dus opzet aanwezig op de beroving van [slachtoffer 4] .
Door vervolgens ook uitvoeringshandelingen te verrichten, te weten het met geweld uit de auto trekken/gooien van [slachtoffer 4] , heeft [verdachte] ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de diefstal.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen [slachtoffer 4] heeft beroofd van 2.500 euro.