12.1.Ten aanzien van de vraag of eisers 3 en 4 belanghebbende zijn bij het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat in elk geval een aantal van de in de in eiser 3 verenigde omwonenden en een aantal van de in eiser 4 verenigde bedrijven, nu zij gezien de situering van hun woningen en bedrijven ter plaatse milieugevolgen van enige betekenis ondervinden, belanghebbende zijn bij het bestreden besluit. Daarbij is van belang dat bij de beoordeling van de belanghebbendheid bij een veranderingsvergunning gekeken dient te worden naar de gevolgen van de hele inrichting na die verandering en niet slechts naar de gevolgen van de nu vergunde verandering ten opzichte van de onderliggende vergunning (uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1787). Dit betekent dat eiser 3 en 4 een bundeling tot stand brengen van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen. Zij zijn reeds vanwege de tot stand gebrachte bundeling van individuele belangen belanghebbende bij het bestreden besluit. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eisers 3 en 4 om die reden ontvankelijk is. Hebben eisers een procesbelang?
13. De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat de eisende partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Het gaat om hetgeen de eisende partij in concreto met het bezwaar of (hoger) beroep wil of kan bereiken. Het betreft niet de vraag of de eisende partij gelijk heeft, het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. Reëel belang vereist dat er nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit. Het doel dat hem voor ogen staat, moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis zijn. Dit wordt door de rechtbank ex nunc beoordeeld, met andere woorden: het procesbelang kan ook na het instellen van beroep zijn vervallen. Volgens vaste jurisprudentie kan procesbelang bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden door de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden (uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1927). 14. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat ervan uit dat door de onder 6 vermelde intrekking van de milieu-omgevingsvergunning een inrichting aan de [adres 1] resteert die als een zogenoemde B-inrichting volledig onder de algemene regels van het Abm is komen te vallen. Nu het intrekkingsbesluit met ingang van
22 november 2019 in werking is getreden / onherroepelijk is geworden, is er dus per die datum geen sprake meer van een inrichting waarvoor een vergunningplicht geldt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:1148, onder 2.15.2). Verder is ook niet langer verweerder maar het college van burgemeester en wethouders van Brunssum daarvoor bevoegd gezag geworden, hetgeen eiser 1 ter zitting ook heeft erkend. Voor de inrichting aan de [adres 1] zijn ook geen voorschriften of maatwerk-voorschriften blijven gelden. De voorschriften die voor de hele inrichting golden zijn ingetrokken en ingevolge het bepaalde in artikel 6.1, eerste en derde lid, van het Abm kan alleen sprake zijn van (maatwerk)voorschriften die zijn blijven gelden indien de omgevingsvergunning op het moment van het vervallen van de vergunningplicht van de inrichting weliswaar in werking was getreden maar nog niet onherroepelijk was. Aan die laatste voorwaarde is in dit geval niet voldaan. Inmiddels heeft eiser 1 ook een ontwerpbesluit genomen ter vaststelling van maatwerkvoorschriften voor activiteiten met afval op deze locatie.
15. Hieruit volgt dat de beroepen van eiser 3 en 4 wegens het vervallen van procesbelang niet-ontvankelijk zijn. Met hun beroep tegen het bestreden besluit kunnen zij immers niets meer bereiken, nu vernietiging daarvan geen gevolgen zou hebben voor de activiteiten die ter plaatse worden en mogen worden verricht of de voorwaarden waaronder die mogen worden verricht en zij niet gesteld hebben dat zij schade hebben geleden door het bestreden besluit.
16. Door eiser 2 is niet aannemelijk gemaakt dat hij door het bestreden besluit schade heeft geleden. Dit zou schade moeten zijn die in de periode tussen 5 augustus 2019 en
22 november 2019 is opgetreden: dat is gesteld, noch gebleken. Op zitting heeft eiser 2 niet weersproken dat hij na 5 augustus 2019 op de locatie [adres 1] door heeft gewerkt en dat er ook geen overtredingen zijn geconstateerd waarvoor hij als drijver van de inrichting verantwoordelijk is gehouden. Dat betekent dat eiser 2 geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit in de periode dat dit gegolden heeft.
Eiser 2 betoogt verder dat hij een procesbelang ontleent aan de omstandigheid dat het bedrijf (na afwikkeling van het faillissement) in dezelfde omgeving dezelfde soort activiteiten met afval weer wil gaan opstarten en vooraf duidelijkheid wil hebben over hetgeen vergund kan worden en hoe die vergunning eruit moet zien. Die duidelijkheid wil eiser 2 krijgen door een beoordeling van het bestreden besluit. Naar het oordeel van rechtbank levert dit geen procesbelang op bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit nu geen sprake is van een reëel en actueel belang. Omdat het besluit is vervallen is er dus ook geen sprake meer van een concreet geschil tussen eiser 2 en verweerder met betrekking tot een besluit. Volgens vaste jurisprudentie kan geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Van een procesbelang wegens ‘herhaling’, zoals door eiser 2 gesteld, zoals bij een jaarlijks terugkerende (evenementen)vergunning, is in dit geval geen sprake. Er kan ook geen procesbelang zijn gelegen in belangen van (rechts)personen die niet bij het onderhavige geding zijn betrokken. Het voorgaande betekent dat voor eiser 2 hetzelfde geldt als voor eisers 3 en 4 is geconcludeerd onder 15. Ook het beroep van eiser 2 is niet-ontvankelijk.
17. De gemachtigde van eiser 1 heeft naar aanleiding van de vraag van de rechtbank naar diens procesbelang op zitting toegelicht dat eiser 1 van mening is dat juridisch gezien de vergunning weliswaar door het intrekkingsbesluit is vervallen en dat eiser 1 toen bevoegd gezag voor de resterende inrichting is geworden, maar dat de facto al op 1 augustus 2019 geen sprake meer was van een C-inrichting. Volgens eiser 1 had verweerder de aanvraag van vergunninghouder om die reden buiten behandeling moeten stellen en als melding moeten afhandelen. Er was immers op dat moment al duidelijk dat de geldende omgevings-vergunning voor de andere locaties zou worden ingetrokken. Dit dient als een toekomstige ontwikkeling aangemerkt te worden waarmee verweerder rekening had moeten houden door de aanvraag buiten behandeling te stellen, aldus eiser 1. Volgens eiser 1 moet het bestreden besluit onder toekenning van een proceskostenveroordeling worden vernietigd en heeft hij daarbij procesbelang.
18. De rechtbank stelt vast dat eiser 1 tegen het bestreden besluit - kort samengevat - heeft aangevoerd dat het geuronderzoek, dat daaraan ten grondslag ligt, niet voldeed en dat verweerder er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de geuroverlast door extra opslag te vergunnen zou toenemen. Het bestreden besluit geeft daardoor te weinig bescherming tegen de milieugevolgen daarvan. In zoverre streeft eiser 1 met het beroep hetzelfde na als eisers 3 en 4. De rechtbank stelt verder vast dat eiser 1 naar aanleiding van de vraag naar diens procesbelang een aanvullende grond heeft aangevoerd (zie onder 17) voor vernietiging van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser 1 daarmee niet verduidelijkt waarin het procesbelang is gelegen bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit nu dat, zoals onder 14 is vastgesteld en ook door eiser 1 is bevestigd, van rechtswege is vervallen. Onduidelijk is gebleven wat eiser 1 concreet met het (handhaven van het) beroep wil bereiken. Een vernietiging van een besluit dat van rechtswege is vervallen levert in beginsel geen procesbelang op (uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2013:BP5473). Schade is niet gesteld en een verzoek om een proceskostenveroordeling levert in beroep geen zelfstandig procesbelang op. Op grond van het vorenstaande en hetgeen is overwogen onder 14 is de rechtbank van oordeel dat ook het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk is. 19. Uit het voorgaande volgt dat alle beroepen niet-ontvankelijk zijn vanwege het ontbreken van procesbelang. Omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.