ECLI:NL:RBLIM:2021:8973

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
03/706586-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor witwassen. De officier van justitie had een bedrag van € 13.232,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, gebaseerd op een kasopstelling die een financieel tekort zou aantonen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen in september 2021, waarbij zowel de verdachte als haar raadsman aanwezig waren. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat er geen financieel gat was in de kasopstelling, en dat de berekeningen van de officier van justitie niet klopten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontnemingsvordering was gebaseerd op een rapportage van een financieel analist en een proces-verbaal van een verbalisant. De rechtbank heeft de kasopstelling beoordeeld en geconcludeerd dat het verschil tussen legale ontvangsten en uitgaven relatief gering was, namelijk € 71,00 per maand. Dit bedrag was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de verdachte daadwerkelijk voordeel had verkregen uit strafbare feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontnemingsvorderingen en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en daarmee de verdachte in het gelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/706586-17 (ontneming)
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2021 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 en 29 september 2021. [verdachte] en haar raadsman zijn telkens verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 1 december 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/706586-17. Op 1 december 2021 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag aanvankelijk geschat op € 33.051,00.
Op de terechtzitting van 1 december 2021 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat het geschatte voordeel € 13.232,00 bedraagt.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de kasopstelling blijkt dat [verdachte] , met haar partner, meer contant geld heeft uitgegeven dan zij tot haar beschikking had. Hun legale ontvangsten bedroegen € 42.570,00 terwijl hun uitgaven een totaal van € 55.802,00 inhielden. Het verschil dient te worden ontnomen met een hoofdelijk toewijzing. De juridische grondslag van deze ontneming is volgens de officier van justitie dat door diverse bewoners van het woonwagenkamp, onder wie hun zoon, in drugs werd gedeald. Nu [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van gelden die op het kamp zijn aangetroffen en zij daartoe een leenovereenkomst valselijk heeft opgemaakt, is voldoende aannemelijk dat het verschil uit de kasopstelling dient te worden gezien als wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen omdat er geen financieel gat bestaat in de kasopstelling van [verdachte] en haar partner. De berekening zoals toegepast door de politie, verschilt van de feitelijke situatie; [verdachte] woont pas sinds 2016 samen met haar partner en met haar gezin leefde [verdachte] extreem zuinig waardoor de Nibud-begroting niet kan worden toegepast op de uitgavenpost. Een halvering van die norm is derhalve op zijn plaats. Daarbij beschikte het gezin van [verdachte] over contant spaargeld en dient het aanschafbedrag voor de Fiat 230 naar beneden te worden bijgesteld. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de kasopstelling uitkomt op een positief resultaat waardoor geen geld kan worden ontnomen. Volgens de raadsman ontbreekt bovendien de basis om geld te ontnemen, aangezien niet duidelijk is gemaakt uit welke strafbare feiten, gepleegd door [verdachte] , wederrechtelijk voordeel zou zijn verkregen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 1 december 2021 is [verdachte] veroordeeld wegens medeplegen van witwassen en witwassen van € 14.000,00 gepleegd in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 mei 2018.
Dit feit wordt naar de wettelijke omschrijving bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van het derde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gebaseerd op de rapportage ‘ [adresgegevens verdachte] ’, opgemaakt door financieel analist [financieel analist] , in combinatie met het relaas proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] . In het relaas is een kasopstelling gemaakt van het gezin van [verdachte] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017.
De officier van justitie gaat uit van de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld
€ 0,00
Legale contante ontvangsten
+ € 42.570,00
Eindsaldo contant geld
€ 0,00
Contante uitgaven
-/- € 55.802,00
Verschil onverklaarbaar vermogen € 13.232,00
Blijkens het eerdergenoemde relaas is de post ‘uitgaven’ ad € 55.802,00, opgebouwd als volgt:
  • € 14.251 aan contante stortingen;
  • € 26.398 aan huishoudelijke kosten op basis van Nibud-begroting;
  • € 1.500 aan een Piaggo bromfiets;
  • € 500 aan een Peugeot Fight bromfiets;
  • € 1.500 aan een Renault Trafic auto;
  • € 11.900 aan een Fiat 230 auto;
  • € 1.753 aan een Mercedes-Benz C180 Sedan auto.
  • minus een bedrag van € 2.000, zijnde de opbrengst uit de verkoop van een bromfiets en een bestelauto.
Met de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat de grote bedragen aangetroffen in de slaapkamer van zoon Luciano, niet aan [verdachte] en haar partner toebehoren. Wel zal de rechtbank het huishoudgeld van het gezin ad € 442,17 meenemen als eindsaldo, zoals gevonden in de twee portemonnees (€ 284,72 en € 157,45). De spaarpotten van de kinderen laat de rechtbank buiten beschouwing.
Verder gaat de rechtbank uit van een uitgave van € 6.000,00 in plaats van € 11.900,00 voor de Fiat 230 kampeerauto, zoals door de verdediging ter terechtzitting is onderbouwd met een factuur. De rechtbank zal ook de opbrengst meenemen van een eerdere kampeerauto die kort daarvoor is verkocht, te weten € 5.500,00. Op het totaalbedrag aan uitgaven zal daarom € 11.400,00 in mindering worden gebracht.
Met betrekking tot de andere posten ziet de rechtbank geen reden tot aanpassing. De rechtbank acht de Nibud-normbedragen voor een gezin met drie kinderen met een minimuminkomen over de bewuste jaren – ongeacht een andere gezinssamenstelling en gestelde zuinige levensstandaard – passend voor het gezin van [verdachte] . Het gaat hier immers om minimumkosten voor levensonderhoud. Voorts gaan de Nibud-normen uit van een gezin van twee volwassenen met drie kinderen, zijnde vijf personen, en in de periode dat [verdachte] nog alleen met haar vier kinderen woonde, bestond het gezin ook uit vijf personen.
De rechtbank komt vervolgens tot de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld
€ 0,00
Legale contante ontvangsten
+ € 42.570,00
Eindsaldo contant geld
-/- € 442,17
Contante uitgaven
-/- € 44.402,00
Verschil onverklaarbaar vermogen € 2.274,17
Wanneer de rechtbank het bovenstaande verschil afzet tegen de duur van de bewuste periode, zijnde twee jaar en acht maanden, komt zij uit op een relatief gering bedrag aan onverklaarbaar vermogen. Omgerekend is dat een bedrag van € 71,00 per maand. Dat maakt dat niet zonder meer gezegd kan worden dat het verschil wederrechtelijk verkregen voordeel is.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
-
wijst afde vordering van de officier van justitie ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten en mr. M.J. Dijkhoff, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Buiten staat
mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.