In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte, geboren in 1957 en wonende in Maastricht, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.A.Th.X. Vonken. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 en 29 september 2021, waarbij de verdachte en haar raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van 53.504 euro geschat, maar dit werd later gewijzigd naar 35.858 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 een bedrag van 46.698,69 euro meer in kas had dan zij volgens de herleidbare contante geldstroom beschikbaar zou hebben gehad. Dit bedrag werd als het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het bedrag dat al verbeurd was verklaard in de strafzaak, waardoor de uiteindelijke betalingsverplichting aan de staat werd vastgesteld op 30.848,59 euro. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.