ECLI:NL:RBLIM:2021:8965

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
03/866105-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift in het kader van onderzoek Baila

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977 en wonende te Maastricht, heeft de rechtbank Limburg op 1 december 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift in het kader van het onderzoek Baila, dat op 1 april 2017 werd gestart naar vermoedelijke drugshandel. De tenlastelegging omvatte het witwassen van een bedrag van € 15.425 en het opmaken van een valse geldleningsovereenkomst. Tijdens de zittingen op 28 en 29 september 2021 werd de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een verklaring over de herkomst van het geld hadden gegeven die niet geloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat het geld afkomstig was uit een misdrijf en dat de overeenkomst van geldlening vals was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met inachtneming van de schending van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank sprak de verdachte vrij van valsheid in geschrift, omdat de overeenkomst niet valselijk was opgemaakt, maar onderdeel uitmaakte van de witwasconstructie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Limburg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866105-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 en 29 september 2021. De verdachte was aanwezig op de zitting van 28 september 2021 en zijn raadsman is telkens verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 1 december 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen:
  • feit 1:tussen 1 januari 2017 en 31 oktober 2018 15.425 euro heeft witgewassen;
  • feit 2:een geldleenovereenkomst valselijk heeft opgemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van TCI-informatie en een MMA-melding werd op 1 april 2017 het onderzoek Baila opgestart. Dit betrof een onderzoek naar vermoedelijke drugshandel vanaf het woonwagenkamp aan de [adres 1] in Stein. Als verdachten werden meerdere personen aangemerkt, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] . Bij het onderzoek werd gebruikt gemaakt van observaties en een peilbaken. Op 1 september 2017 vond de actiedag plaats, waarbij in en in de buurt van verschillende woonwagens en een caravan op het kamp onder meer ruim 65 duizend euro contant geld, een wapen en soft- en harddrugs werden aangetroffen. Elders in Stein werden in de woning van [medeverdachte 2] hennep en daaraan te relateren goederen aangetroffen. In Beek werd in de woning van [medeverdachte 3] onder meer een hennepdrogerij met ruim 22 kilogram hennep aangetroffen.
Enige tijd later dienden diverse personen klaagschriften ex art. 552a Sv in teneinde in beslag genomen geldbedragen terug te krijgen. Nader onderzoek van de politie leidde tot het vermoeden dat die personen niet de beschikking konden hebben over dergelijke geldbedragen. Nog eens zeven personen, waaronder de verdachte, werden daarom uiteindelijk vervolgd voor onder meer het witwassen van verschillende geldbedragen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van (het onder 1. ten laste gelegde) medeplegen van witwassen van een bedrag van € 15.625 en (het onder 2. ten laste gelegde) medeplegen van valsheid in geschrift.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat:
  • het uitlenen van contanten door verdachte niet opmerkelijk is als hij in die vorm geld heeft kunnen sparen uit een verzekeringsuitkering na diefstal van zijn auto in 2009;
  • een sterke familieband bestaat tussen verdachte en [medeverdachte 5] , waardoor verdachte zijn geld, bedoeld voor noodgevallen, heeft uitgeleend aan zijn zus en dit boven het betalen van rente voor een bouwhypotheek heeft gesteld;
  • voor zover crimineel geld wordt aangenomen, wetenschap bij verdachte en zijn rol als medepleger niet zonder meer vaststaat;
  • het feit dat de aangetroffen bedragen niet overeenkomen met het door [medeverdachte 5] gestelde bedrag, ermee te maken kan hebben dat [medeverdachte 5] de bedragen niet goed herinnerde dan wel dat een ander geld heeft weggenomen uit het aan Visser overhandigde totaalbedrag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Witwassen (feit 1)
Aan verdachte is het (medeplegen van) witwassen van € 15.425 ten laste gelegd.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis dan wel 420quater, eerste lid, onder a dan wel onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geld en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geld "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bewijsmiddelen [2]
Op de slaapkamer van [medeverdachte 9] en [betrokkene] werd – onder meer – een bedrag van € 15.625 aangetroffen. Verbalisant [verbalisant] relateerde hierover het navolgende: [3]
Op 1 september 2017 vond onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in het pand [adres 1] te Stein.
Aangetroffen op de slaapkamer van [medeverdachte 9] en zijn broertje [betrokkene] :
- aan de rechterzijde van het bed, is in de bovenste lade een stapel bankbiljetten
aangetroffen. (30 x € 20 en 34 x € 50 ): € 2.300,00;
- aan de rechterzijde van het bed, zijn in een zwarte toilettas meerdere pakketjes bankbiljetten aangetroffen.
(17 x € 5, 195 x € 10, 327 x € 20, 81 x € 50 en 7 x € 100): € 13.325,00;
[…]
Namens [medeverdachte 5] werd op 27 november 2017 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Limburg [4] , strekkende tot teruggave van dit geld. Het klaagschrift houdt in: [5]
Op 1 september 2017 heeft er een politie-interventie plaatsgevonden onder meer aan het adres [adres 1] te Stein. Bij die gelegenheid is er een aantal geldbedragen in beslag genomen ter zake een gedeelte waarvan klaagster rechthebbende is. Volgens het proces-verbaal van doorzoeking is er een bedrag van € 2.300,00 in beslag genomen welke bedrag zich bevond in een lade van het dressoir aan de rechterzijde van het bed in de slaapkamer waar, volgens opgave, [medeverdachte 9] slaapt. In datzelfde dressoir op dezelfde plek is in een zwarte toilettas een geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen van in totaal € 14.185,00. Het totale in beslag genomen geldbedrag bedraagt derhalve € 16.485,00. […] Klaagster heeft recht en belang uw rechtbank te benaderen met een verzoek tot teruggave van de geldbedragen. Dat is ook de reden waarom thans dit klaagschrift wordt ingediend. […]
Een aan het klaagschrift gehecht schrijven bevat een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 5] . Dit stuk houdt onder meer in: [6]
Op 1 september 2017 werd er bij een "inval" op de [adres 1] te Stein een geldbedrag in beslag genomen door justitie. […] Ik wil hierbij verklaren dat een bedrag van om en nabij 16.500 euro mijn eigendom is. Ik heb namelijk een bedrag van 16.000 euro geleend van mijn broer. Tevens heb ik in de laatste maanden voorafgaande aan deze lening van mijn loon nog enkele bedragen gepind en deze toegevoegd aan het geleende bedrag. […] Het geld wat ik van mijn broer geleend had en het geld wat ik zelf er nog bijgedaan had was bedoeld om mijn nog te plannen bruiloft te bekostigen. Mijn broer en de bewoonster van [adres 1] waren van dit voornemen op de hoogte. […]
Op donderdag 31 augustus 2017 heb ik aan de bewoonster van [adres 1] een toilettas met een inhoud van 16.650 euro gegeven dat weet ik zeker omdat ik het geld nog geteld had. Ik heb dit aan de bewoonster van de [adres 1] in bewaring gegeven omdat ik als ik met de auto wegga zo'n geldbedrag niet bij mij wil hebben. De bewoonster van [adres 1] is overigens een zeer goede vriendin van mij die ik voor de volle 100 procent vertrouw.
Op vrijdag 01 september 2017 heb ik een bedrag van wat ik dacht 2500 euro uit de toilettas laten halen. Het was mijn bedoeling om die dag op zoek te gaan naar passende kleding voor mijn feest. Echter, bij nader inzien kwam ik tot de conclusie dat ik dit beter niet kon doen. De smaak van mij en van mijn vriend qua kleding lopen nogal uiteen. Dit heeft natuurlijk ook met het cultuurverschil te maken. Ik heb toen maar besloten om de 2500 euro terug in bewaring te geven aan de bewoonster van [adres 1] met de intentie om deze weer bij het bedrag van de toilettas te voegen. Ik heb toen een bedrag afgeteld van 2300 euro wat ik aan haar heb afgegeven. […]
Ik heb overigens al eens eerder dit geld aan de bewoonster van [adres 1] in bewaring gegeven gedurende de twee weken dat ik het in bezit had. Zij is namelijk veel thuis en ik wil mijn geld niet onbeheerd in een auto laten liggen of er mee over straat lopen.
Bijlage:
1. Contract tussen mij en mijn broer. Dit is in onderling vertrouwen opgesteld. Mijn broer zal, indien nodig ook verklaren dat dit geld van hem afkomstig is en dat hij dit aan mij geleend heeft.
[…]
Dank en met vriendelijke groet,
[medeverdachte 5]
[handtekening]
Het handgeschreven contract in bijlage 1, zoals genoemd in het schrijven van [medeverdachte 5] , houdt in: [7]
deze dag 15-8-2017
heb ik [verdachte] € 16.000 euro
aan mijn zusje geleend.
Zij zal mij die per maand terug betalen,
per maand € 150 euro.
[handtekening] [verdachte] [handtekening] [medeverdachte 5] .
Op 15 mei 2018 is [medeverdachte 5] gehoord door de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 9] [8] . [medeverdachte 5] verklaarde daar als volgt: [9]
Mijn geld is bij [medeverdachte 9] in beslag genomen. […] Het gaat om huwelijksgeld, dat ik van mijn broer had geleend. Ik zou daar mijn huwelijk mee voorbereiden. Daar is nog geen datum voor. Het ging om 16.000 euro, waarvan nog rond de 14.000 euro over was volgens mij. Ik heb dat geld op 15 augustus 2017 geleend, op mijn verjaardag. Wij hebben daar een verklaring over op papier gezet. Daar staat in dat hij mij dat geld heeft geleend en dat ik hem dat terug zou betalen als mijn huwelijk is geweest. […]
Op 1 september 2017 ging ik naar mijn ouders toe. Ik heb het toen aan de buurvrouw afgegeven, [medeverdachte 7] . Ik had dit wel vaker gedaan als ik weg ging. […] Ik had het geld ’s ochtends bij me en ben toen weggereden van het kamp. Ik zou voor een trouwjurk gaan kijken, maar ik wilde mijn vriend en familie er ook bij hebben. Daarom heb ik mij omgedraaid en heb ik het geld afgegeven.
Ter terechtzitting verklaarde verdachte het navolgende:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik op 1 november 2018 bij de rechter-commissaris een verklaring als getuige heb afgelegd. Dat klopt. Die verklaring houdt in dat ik € 16.000,00 aan mijn zusje heb geleend omdat ik wilde dat ze een goede trouwerij had en dat ik samen met mijn zus een overeenkomst heb opgesteld. Tevens verklaarde ik toen dat ik dat geld al een hele tijd thuis contant had liggen als gevolg van een verzekeringsuitkering in 2009 vanwege een gestolen auto.
Verklaring herkomst € 15.625. Geld van [medeverdachte 5] , geleend van verdachte?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 5] een verklaring over de herkomst van het bedrag van € 15.625,00 hebben gegeven, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de door verdachte en [medeverdachte 5] gestelde geldlening. In dit kader is verdachte door de politie op 29 oktober 2018 bevraagd. Hij heeft zich in dit verhoor op zijn zwijgrecht beroepen.
Over de inkomsten/uitgaven van verdachte relateerde financieel analist [financieel analist] als volgt: [10]
De bankafschriften van [verdachte] zijn geanalyseerd. Hieruit blijkt dat hij maandelijks een nettoloon ontvangt van ongeveer € 2.200. Van dit loon worden de vaste lasten betaald, zoals hypotheekkosten, energiekosten, boodschappen en dergelijke. In de jaren 2016 en 2017 vinden er nagenoeg geen contante opnames plaats van de bankrekening.
Uit het kadaster blijkt dat [verdachte] samen met zijn partner op 2 november 2017 de woning [adres 2] te [plaats] heeft gekocht voor een bedrag van € 185.000. Op het pand is een hypotheekrecht ingeschreven door de Volksbank NV van € 300.000. Uit de hypotheekakte blijkt dat er op 1 november 2017 een lening is verstrekt van € 218.106 door de Volksbank NV. Het feit dat er meer hypotheek wordt opgenomen dan de aankoopprijs, duidt op verbouwingskosten. Gelet op de aankoopdatum (2017) kan alleen meer dan 102% van de koopsom geleend worden, indien dit gebruikt wordt voor de verbouwing van de woning.
Uit open bronnenonderzoek blijkt dat er op 22 december 2017 een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het vergroten van een woonhuis gelegen aan de [adres 2] te [plaats] . Daarnaast blijkt dat de woning aan de [adres 2] te [plaats] verkocht is op 14 september 2017. Mogelijk is er een voorlopig koopcontract voorafgegaan aan de daadwerkelijke overdracht van de woning op 2 november 2017.
Uit de politie systemen blijkt dat er op verzoek van het BOOM in november 2012 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar mogelijk vermogen van [verdachte] , voor het innen van een opgelegde ontnemingsmaatregel van € 8.236,24. Het resultaat van het onderzoek was negatief, er waren geen vermogensbestanddelen zichtbaar.
De rechtbank acht de bovenstaande resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat aan de hand daarvan de legale herkomst van het geld met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten.
Naar aanleiding van deze analyse is door de verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dit bedrag ter beschikking had uit een verzekeringsuitkering na de diefstal op 7 juni 2009 van zijn Cadillac Eldorado uit 1980 die in 2009 die ten behoeve van het afsluiten van een verzekering was getaxeerd op € 16.500,00. Dit bedrag is destijds van zijn rekening gehaald en thuis contant bewaard.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte zijn zus [medeverdachte 5] € 16.000,00 heeft geleend. Blijkens de analyse van de financiën van verdachte was hij niet in staat om te beschikken over een contant bedrag van € 16.000,00.
Ook het gestelde dat een verzekeringsuitkering uit 2009 jarenlang thuis contant bewaard zou zijn, acht de rechtbank onaannemelijk. Aan het thuis bewaren van grote contante geldbedragen zijn de nodige risico’s verbonden. Zo wordt bij diefstal van contante geldbedragen dit doorgaans niet vergoed door de verzekering. Bovendien wordt daardoor creditrente misgelopen, die wel ontvangen zou worden bij het zetten van dit bedrag op een spaarrekening.
Voorts acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat verdachte – kort voordat hij een huis aankoopt en zelf extra geld leent bij een bank om zijn verbouwingskosten te financieren – een dergelijk groot bedrag uitleent aan zijn zus voor een nog te plannen bruiloft.
Bovendien hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van [medeverdachte 5] dat zij geld van haar broer voor een bruiloft geleend had, dat ze dat geld meer dan eens ter bewaring gaf aan de bewoonster van de [adres 1] , zo ook op 31 augustus 2017, dat ze op 1 september 2107 in haar eentje een bruidsjurk wilde gaan uitzoeken en daarom € 2.500,00 weer terugpakte, maar dat ze zich kort daarop bedacht, weer is teruggereden naar het kamp en vervolgens van die € 2.500,00 € 2.300,00 heeft afgeteld en wederom in bewaring heeft gegeven aan de bewoonster van [adres 1] .
Ten slotte heeft [medeverdachte 5] niet consistent verklaard. In haar klaagschrift verklaart zij zeker te weten € 16.650,00 aan Visser te hebben gegeven, terwijl zij bij de rechter-commissaris verklaart dat het ging om een bedrag van ongeveer € 14.000,00.
De rechtbank concludeert dan ook dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring voor het geldbedrag van € 15.625,00 kan gelden, en dat de overeenkomst van geldlening vals is.
Met betrekking tot het vermoeden van de officier van justitie over het gronddelict waarmee het criminele geld is verkregen – te weten hennephandel op het woonwagenkamp – heeft de raadsman, gelet op het bepaalde in artikel 344a Sv, verzocht de TCI-informanten te horen als getuigen. De rechtbank wijst dit verzoek af nu het belang van effectieve opsporing, zwaarder weegt dan het belang bij het horen van deze getuigen. Daarbij heeft de rechtbank de informatie van de TCI-informanten niet voor het bewijs gebezigd.
Wetenschap?
De rechtbank is van oordeel dat de constructie die verdachte en [medeverdachte 5] gezamenlijk hebben uitgevoerd – te weten het indienen van een klaagschrift door [medeverdachte 5] en het ten behoeve daarvan opmaken van een valse overeenkomst door verdachte en [medeverdachte 5] , alsmede het verklaren in die lijn tegen justitie – als een witwashandeling dient te worden gezien in de zin van ‘verhullen en verbergen’. Verdachte en [medeverdachte 5] kunnen hierin als medeplegers worden aangemerkt. Hun gedragingen waren er kennelijk op gericht om het criminele geld de schijn van legaliteit te geven en waren daartoe ook geschikt. Door bewust het zicht op de werkelijke herkomst van het geld en de rechthebbende daarop te bemoeilijken, kan wetenschap van de criminele herkomst van de gelden bij zowel verdachte als bij [medeverdachte 5] worden aangenomen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 1.
Vrijspraak valsheid in geschrift (feit 2)
Uit het strafdossier is af te leiden dat namens [medeverdachte 5] op 27 november 2017 – ter onderbouwing van haar klaagschrift ex 552a Sv – een geldleenovereenkomst is ingediend bij de griffie van de enkelvoudige rekestenkamer van deze rechtbank. De overeenkomst is blijkens het geschrift gedateerd op 15 augustus 2017 en ondertekend door verdachte en [medeverdachte 5] . Zij hebben het opmaken van deze overeenkomst bij de rechtercommissaris en ter terechtzitting bevestigd.
Bij bespreking van feit 1 heeft de rechtbank reeds overwogen dat zij geen geloof hecht aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 5] omtrent de lening van € 16.000,00 en de bijbehorende geldleenovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen verdachte en [medeverdachte 5] onderdeel uitmaakt van de witwasconstructie die zij hebben opgezet en derhalve pas is opgemaakt nadat het geld op 1 september 2017 in beslag is genomen.
Dit houdt in dat naar het oordeel van de rechtbank de overeenkomst niet valselijk kan zijn opgemaakt op 15 augustus 2017, zoals tenlastegelegd onder feit 2. Daarom zal de rechtbank de verdachte hiervan vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 15.425,00 euro, (aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 9] in de woonwagen gelegen op het perceel [adres 1] ), heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het
onder 1.bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft zich door zijn zus en medeverdachte voor het karretje laten spannen om mee te werken aan het terugkrijgen van het inbeslaggenomen geld. In dat kader heeft hij valselijk verklaard dat hij geld geleend had aan zijn zus en ter onderbouwing daarvan tevens een valse overeenkomst van geldlening opgemaakt. Daarmede heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen omdat door dit handelen de criminele herkomst van dit geld en de werkelijk rechthebbende op het geldbedrag verhuld werd.
De rechtbank sluit zich aan bij de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit, inhoudende een taakstraf.
Bij het bepalen van het aantal uren houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De redelijke termijn is na het eerste politieverhoor op 29 oktober 2018, thans op 1 december 2021 met een jaar en een maand overschreden. Gelet hierop zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan zij zonder deze overschrijding zou hebben gedaan.
De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een taakstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2. ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1. tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten en mr. M.J. Dijkhoff, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Buiten staat
mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2018 in de gemeente Stein en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) 15.425,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, (aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 9] in de woonwagen gelegen op het perceel [adres 1] )
de vindplaats heeft verborgen of verhuld, en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was en/of wie het bovenomschreven voorwerp voorhanden had en/of
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 15.425,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, (aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 9] in de woonwagen op het perceel [adres 1] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2017 in de gemeente Stein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten geldleenovereenkomst tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] d,d, 15 augustus 2017 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door in die overeenkomst te vermelden dat hij, verdachte, aan [medeverdachte 5] een bedrag van 16000 euro had
geleend, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg (Team Financiële Opsporing), proces-verbaalnummer LB33017001 - 110, gesloten d.d. 23 juli 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 320.
2.De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
3.Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 juli 2019, pg. 7.
4.Een geschrift, getiteld ‘Akte rechtsmiddel’ met rekestnummer 17/2630, pg. 151.
5.Een geschrift, getiteld ‘KLAAGSCHRIFT EX ART. 552A SV’, betreft: [medeverdachte 5] , pg. 152-153.
6.Een geschrift, inhoudende een ongedateerd schrijven aan mr. A. Vonken, ondertekend door [medeverdachte 5] , pg. 160-161.
7.Een geschrift, inhoudende een handgeschreven tekst beginnend met ‘deze dag 15-8-2017’, ondertekend door [verdachte] en [medeverdachte 5] , pg. 163.
8.Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 juli 2019, pg. 28.
9.Een proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris inzake 03/70269617, pg. 199-202.
10.Een rapportage van mr. [financieel analist] , financieel analist bij de politie Limburg, d.d. 23 januari 2017, pg. 58-60.