ECLI:NL:RBLIM:2021:8964

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
03/866104-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift met betrekking tot een valse overeenkomst van geldlening

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift. De zaak, die onder de naam 'Onderzoek Baila' viel, betrof het witwassen van een bedrag van 9.000 euro door middel van een valse overeenkomst van geldlening. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.A.Th.X. Vonken, en de zittingen vonden plaats op 28 en 29 september 2021. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het verhullen van de criminele herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld ongeloofwaardig was en dat de legale herkomst van het geld met voldoende zekerheid kon worden uitgesloten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van een vals geschrift, namelijk de overeenkomst van geldlening, en dat zij dit deed in een poging om het in beslag genomen geld terug te krijgen. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, met een vervangende hechtenis van 30 dagen, en hield rekening met de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866104-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 en 29 september 2021. De verdachte en haar raadsman zijn telkens verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 1 december 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen:
  • feit 1:tussen 1 september 2017 en 31 oktober 2018 9.000 euro heeft witgewassen;
  • feit 2:een “onderlinge overeenkomst van geldlening” valselijk heeft opgemaakt dan wel gebruik heeft gemaakt van die valse overeenkomst.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van TCI-informatie en een MMA-melding werd op 1 april 2017 het onderzoek Baila opgestart. Dit betrof een onderzoek naar vermoedelijke drugshandel vanaf het woonwagenkamp aan de [adres 2] in Stein. Als verdachten werden meerdere personen aangemerkt, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Bij het onderzoek werd gebruikt gemaakt van observaties en een peilbaken. Op 1 september 2017 vond de actiedag plaats, waarbij in en in de buurt van verschillende woonwagens en een caravan op het kamp onder meer ruim 65 duizend euro contant geld, een wapen en soft- en harddrugs werden aangetroffen. Elders in Stein werden in de woning van [medeverdachte 3] hennep en daaraan te relateren goederen aangetroffen. In Beek werd in de woning van [medeverdachte 4] onder meer een hennepdrogerij met ruim 22 kilogram hennep aangetroffen.
Enige tijd later dienden diverse personen klaagschriften ex art. 552a Sv in teneinde in beslag genomen geldbedragen terug te krijgen. Nader onderzoek van de politie leidde tot het vermoeden dat die personen niet de beschikking konden hebben over dergelijke geldbedragen. Nog eens zeven personen, waaronder de verdachte, werden daarom uiteindelijk vervolgd voor onder meer het witwassen van verschillende geldbedragen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van (het onder 1. ten laste gelegde) medeplegen van witwassen en (het onder 2. primair ten laste gelegde) medeplegen van valsheid in geschrift.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat:
- uit bankafschriften blijkt dat verdachte de beschikking had over het bedrag van € 9.000,00 en dit kon uitlenen aan [medeverdachte 5] ;
- er geen aanwijzingen zijn voor een gronddelict bij [medeverdachte 5] waardoor een bewezenverklaring van witwassen, mede door verdachte, niet kan volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1 en 2 (witwassen en valsheid in geschrift)
Bewijsmiddelen [2]
Op de slaapkamer van [medeverdachte 2] en [naam 1] werd – onder meer – een bedrag van € 14.000,00 aangetroffen. Verbalisant [verbalisant] relateerde hierover het navolgende: [3]
Op 1 september 2017 vond onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in het pand [adres 2] te Stein.
Aangetroffen op de slaapkamer van [medeverdachte 2] en zijn broertje [naam 1] :
[…]
- in de kledingkast, in de linker zak van een zwarte bodywarmer, zijn drie geldpakketjes met bankbiljetten aangetroffen.
(1 x € 10, 42 x € 20, 183 x € 50, 40 x € 100): € 14.000,00.
Namens [medeverdachte 5] , de moeder van [medeverdachte 2] en [naam 1] en tevens woonachtig op het adres [adres 2] te Stein, werd op 31 oktober 2017 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Limburg [4] , strekkende tot teruggave van een deel van het geld dat is aangetroffen op de slaapkamer van haar zonen. Het klaagschrift houdt in: [5]
Onder klaagster zijn bij een inval c.q. doorzoeking in haar woning, gelegen aan de [adres 2] te Stein, verschillende bedragen in beslag genomen. In totaal is een geldbedrag van € 14.611,44 in beslag genomen. Voor de goede orde wordt een afschrift van het schrijven zoals op 5 oktober 2017 door klaagsters raadsvrouw verzonden aan de Officier van Justitie aan dit klaagschrift gehecht. […] Klaagster verzoekt uw rechtbank een last te geven strekkende tot teruggave van de geldbedragen aan klaagster. […] Maastricht, 30 oktober 2017.
Het aan het klaagschrift gehechte schrijven bevat een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 5] . Dit stuk houdt onder meer in: [6]
Stein 30 september 2017 […]
Op 1 september 2017 was er een "inval" op de woonwagen locatie gelegen aan de [adres 2] te Stein.
Bij deze "inval" werden er diverse geld bedragen door justitie uit mijn woning in beslag genomen. Ik zal de bedragen specificeren en een daarbij behorende verklaring afleggen met waar mogelijk een financiële onderbouwing.
1. Een bedrag van 14.000 euro gevonden in de linkerzak bodywarmer slk. [medeverdachte 2] ;
(…)
1. Het in beslag genomen bedrag van 14.000 euro is deels mijn spaargeld en deels van een lening die ik eind augustus ben aangegaan met het doel om voor mijn zoon een deugdelijke en veilige auto te kopen. Ik wil niet dat onze zoon in een onveilige auto gaat rondrijden en heb daarom naast mijn opgebouwd spaargeld wat al voor een auto voor mijn zoon bedoeld was nog een bedrag van 9.000 euro geleend. Mijn spaargeld zou onvoldoende zijn geweest om een deugdelijke en veilige auto aan te schaffen naar mijn mening. Ik zal hierbij de bankgegevens toevoegen van mijn opgebouwde spaargeld en een contract van de geldlening.
(…)
Het is niet ongewoonlijk in de Sinti cultuur om geld thuis te sparen. In de Sinti cultuur spaart men doorgaans niet op een spaarbank. Het is ook heel gewoon in de Sinti cultuur om waar mogelijk geld te lenen van vrienden en/of bekenden. Ik had mijn spaargeld en geleend geld op diverse plekken in mijn woning verborgen. Dit om te voorkomen dat er bij een mogelijke inbraak alles in één keer gevonden zou worden. Ik heb er voor gekozen om het risico te spreiden dat leek mij een verstandige keuze.
Met vriendelijke groet,
[handtekening]
[medeverdachte 5]
Als bijlage van het klaagschrift is namens [medeverdachte 5] een ‘onderlinge overeenkomst van geldlening’ ingediend, ondertekend door [medeverdachte 5] en verdachte. Het stuk houdt in: [7]
Hierbij verklaar ik, mevrouw [verdachte] , te hebben geleend aan mevrouw [medeverdachte 5] , wonende aan de [adres 2] , een bedrag van zegge en schrijven negenduizend euro (9.000 euro). Mevrouw [medeverdachte 5] verklaard in goede orde te hebben ontvangen in contanten het bedrag van zegge en schrijven negenduizend euro (9.000 euro) van mevrouw [verdachte] .
Het bedrag zal volgens afspraak worden terugbetaald in maandelijkse termijnen van minimaal honderd euro (100 euro). Het staat geldnemer vrij om indien mogelijk een hogere aflossing te doen. Over de geldlening zijn beide partijen overeengekomen dat er slechts een kleine rentevergoeding zal plaatsvinden. De rentevergoeding bedraagt derhalve 1.1% op jaarbasis van het uitgeleende bedrag en zal betaald worden met een extra aflossing aan het einde van het kalenderjaar. Dit houdt in dat geldnemer in de maand december een aflossing zal doen van minimaal 200 euro. Voor het jaar 2017 zal geldgever genoegen nemen met een rentevergoeding van 40 euro, te voldoen in december.
Aldus overeengekomen te Einighausen op 25 augustus 2017.
Geldgever [verdachte] Geldnemer: [medeverdachte 5]
[handtekening] [handtekening]
Op 15 mei 2018 is [medeverdachte 5] gehoord door de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 2] [8] . [medeverdachte 5] verklaarde daar als volgt: [9]
Ik wil verklaren over het geld dat is gevonden. Dat dat geld niet van [medeverdachte 2] is, maar van mij. Het geld dat in zijn bodywarmer is gevonden. Dat ging om 14.000 euro. Daarvan kwam 5.000 euro uit een lening dan wel spaarplan bij de ABN AMRO. Ongeveer twee jaar geleden heb ik dat geld van de bank gehaald. Ik wist dat er een dag zou komen dat mijn zoon 18 jaar zou worden en ik wilde hem een deugdelijke en veilige auto kopen. Ik had ook nog een lening van 9.000 euro bij een vriendin, [verdachte] . Dat had ik een paar dagen voor de inval van haar geleend. Dit was ook voor de auto van mijn zoon. Ik zou [verdachte] iedere maand 100 euro terugbetalen.
Ter terechtzitting verklaarde verdachte als volgt:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik op 1 november 2018 bij de rechter-commissaris een verklaring als getuige heb afgelegd. Dat klopt. Die verklaring is juist en houdt in dat ik € 9.000,00 heb uitgeleend aan [medeverdachte 5] , haar dit bedrag heb gegeven op 25 augustus 2017 en [medeverdachte 5] mij destijds vertelde dat ze het geld nodig had om een auto te kopen voor zoon [medeverdachte 2] . Het klopt dat er op 25 augustus 2017 een overeenkomst is opgesteld ten aanzien van het geleende geld.
Verklaring herkomst € 9.000. Lening van verdachte?
De rechtbank overweegt dat een bedrag van € 14.000,00 is aangetroffen in de zak van een bodywarmer, in een kledingkast op de slaapkamer van [medeverdachte 2] en [naam 1] . Over de herkomst van een deel van dit bedrag, te weten € 9.000,00 heeft [medeverdachte 5] een verklaring afgelegd die wordt ondersteund door verdachte, namelijk dat verdachte dit bedrag aan [medeverdachte 5] geleend heeft.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde verklaring over de herkomst van het geld concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Naar aanleiding van de overeenkomst van geldlening werd onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van verdachte om te onderzoeken of deze contant betaalde gelden hiervan afkomstig zijn. De verbalisant relateerde het volgende. [10]
[verdachte] beschikt over bankrekeningen gehouden bij de [bank] met de nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] .
Rekening nummer [rekeningnummer 2] betreft een spaarrekening die is gekoppeld aan de betaalrekening nummer [rekeningnummer 1] . Op 1 januari 2017 betrof het spaarsaldo een bedrag van € 1.200,00.
Uit de transacties op de bankrekening kan opgemaakt worden dat [verdachte] in de periode van januari 2015 tot en met maart 2015 een uitkering ontvangt van ongeveer € 717,00 per maand.
Vanaf maart 2015 ontvangt [verdachte] letselschade-uitkeringen van verzekeringsmaatschappij Centraal Beheer.
Uit de transacties blijkt dat [verdachte] gebruik maakt van haar spaarrekening. Zo ontvangt zij op 20 maart 2015 een letselschade uitkering van € 3.500,00. Op dezelfde datum wordt € 2.500,00 overgeboekt naar de spaarrekening en wordt € 300,00 contant opgenomen. In de periode daarop volgend van 28 maart 2015 tot 29 mei 2015 wordt in 17 overboekingen totaal € 2.500,00 teruggeboekt van de spaarrekening naar de betaalrekening voor het doen van betalingen en opnamen. Op 05 juni 2015 ontvangt [verdachte] een letselschade uitkering van € 12.500,00. Op dezelfde datum wordt € 3.000,00 overgeboekt naar de bankrekening van [naam 3] met de vermelding “Spaar” en € 550,00 met de vermelding “Terugbetaling". Tot aan 10 augustus 2015 de datum waarop een volgende verzekeringsuitkering plaatsvindt worden voornamelijk betalingen via de bankrekening verricht.
Uit een analyse van de overschrijvingen van en naar de spaarrekening [rekeningnummer 2] in de periode van 01 januari 2015 tot en met 14 augustus 2017 blijkt dat de op de spaarrekening overgeboekte bedragen in de loop der tijd in kleine bedragen naar de betaalrekening worden teruggeboekt. Deze bedragen worden vervolgens gebruikt voor het doen van uitgaven.
De leningsovereenkomst is opgemaakt op 25 augustus 2017. Onderzocht werd of er het jaar 2017 voorafgaande aan deze datum contante opnamen waren gedaan van de bankrekening die een dergelijke contante geldlening zouden kunnen verantwoorden. Aangezien de spaarrekening is gekoppeld aan de betaalrekening kan van de spaarrekening geen contante bedragen worden opgenomen.
Betaalrekening [rekeningnummer 1]
Hieronder worden de totale contante opnamen per maand vermeld:
Januari 2017: € 20,00
Februari 2017: € 590,00
Maart 2017: € 190,00
April 2017: € 0,00
Mei 2017: € 270,00
Juni 2017: € 190,00
Juli 2017: €5.600,00
Augustus 2017: € 20,00 (tot en met 25 augustus)
Opmerkelijk is de contante opname in de maand juli 2017. Uit de bankrekening nummer [rekeningnummer 1] blijkt dat op 06 juli 2017 tussen 14:48 uur en 14:50 uur totaal € 5.000,- werd gepind. Uit informatie van de [bank] blijkt dat dit bedrag was opgenomen bij de [bank] te Beek, Wethouder Sangersstraat 2, 6191 NA te Beek (Limburg). De overige bedragen lijken, gezien de grootte van opname en de regelmatigheid, gebruikt te voor het doen van dagelijkse contante uitgaven.
Opgemerkt kan worden dat op 06 juli 2017 een bedrag van € 7.500,00 wordt ontvangen op de bankrekening van de verzekeringsmaatschappij Centraal beheer met de omschrijving: “Centraal Beheer Onze ref: [nummer 1] - 2 Schadedatum: [nummer 1] Transactiereferentie: [nummer 1] ”
Er werd onderzoek gedaan of een verklaring kon worden gevonden voor de contante opname van het bedrag van € 5.000,- op 6 juli 2017.
Uit informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) blijkt dat op 6 juli 2017, om 15:05 uur, een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken] op naam wordt gesteld van [verdachte] . Uit de bankrekening van [verdachte] blijkt niet dat de aankoop van het voertuig per bank is betaald.
Aan het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit van de RDW werd informatie gevraagd over de locatie van tenaamstelling. Uit verkregen informatie blijkt dat het tenaamstellingsloket was gelegen op het Raadhuisplein te Stein.
Het internetprogramma “Google Maps” gaf voor de route vanaf Wethouder Sangersstraat 2 te Beek (pinopname) naar het Raadhuisplein te Stein (tenaamstellingloket) per auto de navolgende routebeschrijvingen:
1: Via Mauritsweg: 6,0 kilometer, 10 minuten reistijd;
2: Via Steinderweg: 5,1 kilometer, 10 minuten reistijd;
3: Via Napoleonsbaan: 6,1 kilometer, 12 minuten reistijd.
Gezien de tijd van 15 minuten tussen de contante opname en het op naam zetten van het voertuig, de mogelijkheid om in 10 minuten de afstand te kunnen afleggen tussen bankopname en het op naam zetten en het feit dat de betaling niet per bank is gedaan, wordt aannemelijk geacht dat de contante opname van € 5.000,00 betrekking heeft op de betaling voor de aankoop van het voertuig.
Door mij werd op 8 juni 2018 op de internetsite “Autotrader”, alwaar voertuigen ter verkoop worden aangeboden, gezocht op een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, stationwagen, 6 jaar oud, brandstof diesel, zijnde de kenmerken van de aankoop van de personenauto gekentekend [kenteken] . Ik zag dat dergelijke voertuigen werden aangeboden vanaf € 5.400,00 tot € 12.950,00. Een en ander is afhankelijk van staat, uitvoering, kilometerstand en dergelijke.
Uit informatie van de RDW blijkt dat onder andere de navolgende (rechts)-personen eigenaar zijn geweest van het voertuig gekentekend [kenteken] :
08-02-2017 15:17 06-07-2017 [naam 4]
06-02-2017 18:42 08-02-2017 [naam 1]
20-01-2017 12:29 06-02-2017 [naam 5]
Uit informatie van de RDW blijkt dat [verdachte] het voertuig koopt van [naam 4] , [adres 3] .
Uit het overzicht blijkt dat op 6 februari 2017 het [naam 5] , [adres 4] het voertuig heeft verkocht aan [naam 1] , [adres 5] .
Op 13 juni 2018 om 12:40 uur nam ik, [verbalisant] , telefonisch contact op met dit autobedrijf en vroeg naar de verkoopprijs van het door hen verkocht voertuig gekentekend [kenteken] op 06 februari 2017. De heer [naam 5] deelde mij mede dat dit voertuig toen voor een bedrag van € 5.250,00 was verkocht. Er was geen voertuig op ingeruild.
Gezien het vorenstaande is het aannemelijk dat het op 06 juli 2017 contant opgenomen geldbedrag van € 5.000,- van de bankrekening nummer [rekeningnummer 1] werd gebruikt voor de aankoop van het voertuig gekentekend [kenteken] . Onbekend is derhalve de herkomst van het geldbedrag zoals dat uit de geldlening zou blijken.
In 2017 is de belastingvrijstelling voor contant geld 522,00 euro voor alleenstaanden en 1.044,00 euro voor een gezin. Indien [verdachte] op 1 januari 2017 zou beschikken over een contant geldbedrag van € 9.000,- waarvan wordt verklaard dat ze dit heeft uitgeleend aan [medeverdachte 5] , dient ze dit in haar aangifte inkomstenbelasting, indien ze aangifte doet, aan te geven. Uit de opgevraagde gegevens van de belastingdienst blijkt dat door [verdachte] geen aangifte inkomstenbelasting is gedaan over de jaren 2016 en 2017.
Conclusie
Uit het hierboven weergegeven onderzoek volgt dat het praktisch gezien niet mogelijk is geweest voor verdachte om € 9.000,00 te sparen en die vervolgens aan [medeverdachte 5] uit te lenen.
De legale herkomst van het geld kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten. De rechtbank concludeert dan ook dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring voor het geldbedrag van € 9.000,00 kan gelden. Dit brengt tevens met zich mee dat de overeenkomst van geldlening valselijk is opgemaakt.
Overigens heeft de verdediging bankafschriften overgelegd waaruit zou blijken dat verdachte door de jaren heen € 9.000,00 aan contanten heeft gespaard. Uit die bankafschriften blijkt wel van veel opnames, maar juist van veel kleine bedragen die naar het oordeel van de rechtbank geacht worden gebruikt te zijn voor reguliere kosten van levensonderhoud. Mede in het licht van het onderzoek van de politie, waaruit blijkt dat verdachte voorheen slechts een bijstandsuitkering genoot van € 717,00 per maand, acht de rechtbank het niet mogelijk dat verdachte de financiële ruimte had om maar liefst € 9.000,00 te sparen.
Met betrekking tot het vermoeden van de officier van justitie over het gronddelict waarmee het criminele geld is verkregen – te weten hennephandel op het woonwagenkamp – heeft de raadsman, gelet op het bepaalde in artikel 344a Sv, verzocht de TCI-informanten te horen als getuigen. De rechtbank wijst dit verzoek af nu het belang van effectieve opsporing, zwaarder weegt dan het belang bij het horen van deze getuigen. Daarbij heeft de rechtbank de informatie van de TCI-informanten niet voor het bewijs gebezigd.
Wetenschap?
De rechtbank is van oordeel dat de constructie die [medeverdachte 5] en verdachte gezamenlijk hebben uitgevoerd – te weten het indienen van een klaagschrift door [medeverdachte 5] en het ten behoeve daarvan opmaken van een valse overeenkomst door [medeverdachte 5] en verdachte, alsmede het verklaren in die lijn tegen justitie – als een witwashandeling dient te worden gezien in de zin van ‘verhullen en verbergen’. [medeverdachte 5] en verdachte kunnen hierin als medeplegers worden aangemerkt. Hun gedragingen waren er kennelijk op gericht om het criminele geld de schijn van legaliteit te geven en waren daartoe ook geschikt. Door bewust het zicht op de werkelijke herkomst van het geld of de rechthebbende hiervan te bemoeilijken, kan wetenschap van de criminele herkomst van de gelden bij zowel [medeverdachte 5] als verdachte worden aangenomen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 1. De rechtbank zal hierbij ‘Nederland’ als pleegplaats aanhouden, nu zij heeft vastgesteld dat in de tenlastelegging als gevolg van een kennelijke verschrijving abusievelijk de zinsnede ‘althans in Nederland’ is weggevallen. De rechtbank zal deze evidente verschrijving verbeterd lezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Valselijke geldleenovereenkomst
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de overeenkomst van geldlening valselijk is opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen [medeverdachte 5] en verdachte mede is opgemaakt in een poging (een deel van het) op 1 september 2017 inbeslaggenomen geld terug te krijgen. Dit brengt met zich mee dat de overeenkomst dus pas na 1 september 2017 is opgemaakt (en voor 31 oktober 2017, zijnde de datum dat deze overeenkomst samen met het klaagschrift tegen de inbeslagname werd ingediend).
Dit houdt in dat naar het oordeel van de rechtbank de overeenkomst niet valselijk kan zijn opgemaakt op 25 augustus 2017, zoals tenlastegelegd onder feit 2 primair.
Gelet op eerdergenoemde bewijsmiddelen, waaronder de resultaten van het nader onderzoek door het openbaar ministerie, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 5] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze valse overeenkomst in een poging de witwasconstructie te doen slagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte doelbewust meegewerkt aan het opmaken van een valse overeenkomst met een duidelijke bewijsbestemming. Dat die overeenkomst vervolgens daadwerkelijk wordt gebruikt om dat doel te bereiken en aldus door [medeverdachte 5] wordt gevoegd bij een klaagschrift – ingediend bij de enkelvoudige rekestenkamer – maakt dat verdachte schuldig is aan medeplegen van het gebruikmaken van die valse overeenkomst.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair. De rechtbank
zal hierbij een pleegdatum van 31 oktober 2017 aanhouden, nu zij heeft vastgesteld dat in de tenlastelegging als gevolg van een kennelijke verschrijving abusievelijk ’31 oktober 2018’ is opgenomen als pleegdatum. De rechtbank zal deze evidente verschrijving verbeterd lezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht het
onder 1. en 2. subsidiairten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
feit 1:
omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp te weten een geldbedrag van 9.000,00 euro (aangetroffen in de slaapkamer in de caravan gelegen op het perceel [adres 2] ) heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was, terwijl zij, verdachte en haar mededader, wisten dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
feit 2 subsidiair:
op 31 oktober 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een "Onderlinge Overeenkomst van Geldlening" als ware het echt en onvervalst, door die overeenkomst in te brengen bij een klaagschrift bij de enkelvoudige rekestenkamer bij de Rechtbank Limburg als ware het dat zij, verdachte, een geldbedrag van 9000 euro heeft geleend aan [medeverdachte 5] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het
onder 1. en 2. subsidiairbewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van witwassen;
feit 2 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop en dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft zich door haar vriendin en medeverdachte voor het karretje laten spannen om mee te werken aan het terugkrijgen van het inbeslaggenomen geld. In dat kader heeft zij valselijk verklaard dat zij geld geleend had aan haar vriendin en ter onderbouwing daarvan tevens een valse overeenkomst van geldlening opgemaakt. Daarmede heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen omdat door dit handelen de criminele herkomst van dit geld en de werkelijk rechthebbende op het geldbedrag verhuld werd.
De rechtbank sluit zich aan bij de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit, inhoudende een taakstraf.
Bij het bepalen van het aantal uren van de taakstraf houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De redelijke termijn is na het eerste politieverhoor op 29 oktober 2018, thans op 1 december 2021 met een jaar en een maand overschreden. Gelet hierop zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan zij zonder deze overschrijding zou hebben gedaan.
De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een taakstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2. primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1. en onder 2. subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 en feit 2 subsidiair tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten en mr. M.J. Dijkhoff, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Buiten staat
mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2018 in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 9000,00 euro, althans een
(groot) geldbedrag, (aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] in de caravan gelegen op het perceel [adres 2] ),
de vindplaats heeft verborgen of verhuld, en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was en/of wie het bovenomschreven
voorwerp voorhanden had en/of
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 9000,00 euro, althans een
(groot) geldbedrag, (aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6]
in de caravan gelegen op het perceel [adres 2] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2.
zij op of omstreeks 25 augustus 2017 te Einighausen, in de gemeente Sittard- Geleen , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een "Onderlinge Overeenkomst van Geldlening" valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door in voornoemde overeenkomst valselijk te vermelden dat zij, verdachte, een bedrag van 9000
euro heeft geleend aan [medeverdachte 5] , met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 oktober 2018 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een "Onderlinge Overeenkomst van Geldlening" als ware het echt en onvervalst, door die overeenkomst in te brengen bij de behandeling van een klaagschrift bij de enkelvoudige rekestenkamer bij de Rechtbank Limburg als ware het dat zij, verdachte, een geldbedrag van 9000 euro heeft geleend aan [medeverdachte 5] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg (Team Financiële Opsporing), proces-verbaalnummer LB33017001 - 110, gesloten d.d. 23 juli 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 320.
2.De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
3.Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 juli 2019, pg. 7.
4.Een geschrift, getiteld ‘Akte inlevering klaagschrift’ met rekestnummer 17/2419 + 2420, pg. 31.
5.Een geschrift, getiteld ‘KLAAGSCHRIFT EX ART. 552A SV’ met poststempel 31 oktober 2017, pg. 32-33.
6.Een geschrift, inhoudende een schrijven aan mw. mr. Gita Biesmans, ondertekend door [medeverdachte 5] , d.d. 30 september 2017, pg. 37-38.
7.Een geschrift, getiteld ‘Onderlinge Overeenkomst van Geldlening’, ondertekend door [verdachte] en [medeverdachte 5] , gedateerd 25 augustus 2017, pg. 44.
8.Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 juli 2019, pg. 23.
9.Een proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris inzake 03/70269617, pg. 130-134.
10.Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 juli 2019, pg. 15-17.