3.3Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is het (medeplegen van) witwassen van € 15.425 ten laste gelegd.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis dan wel 420quater, eerste lid, onder a dan wel onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geld en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geld "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bewijsmiddelen
Op de slaapkamer van [medeverdachte 2] en [Naam] werd – onder meer – een bedrag van € 15.625 aangetroffen. Verbalisant [naam 1] relateerde hierover het navolgende:
Op 1 september 2017 vond onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in het pand [adres 2] [nummer] te Stein.
Aangetroffen op de slaapkamer van [medeverdachte 2] en zijn broertje [Naam] :
- aan de rechterzijde van het bed, is in de bovenste lade een stapel bankbiljetten
aangetroffen. (30 x € 20 en 34 x € 50 ): € 2.300,00;
- aan de rechterzijde van het bed zijn in een zwarte toilettas meerdere pakketjes bankbiljetten aangetroffen.
(17 x € 5, 195 x € 10, 327 x € 20, 81 x € 50 en 7 x € 100): € 13.325,00;
[…]
Namens verdachte werd op 27 november 2017 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Limburg, strekkende tot teruggave van dit geld. Het klaagschrift houdt in:
Op 1 september 2017 heeft er een politie-interventie plaatsgevonden onder meer aan het adres [adres 2] [nummer] te Stein. Bij die gelegenheid is er een aantal geldbedragen in beslag genomen ter zake een gedeelte waarvan klaagster rechthebbende is. Volgens het proces-verbaal van doorzoeking is er een bedrag van € 2.300,00 in beslag genomen welke bedrag zich bevond in een lade van het dressoir aan de rechterzijde van het bed in de slaapkamer waar, volgens opgave, [medeverdachte 2] slaapt. In datzelfde dressoir op dezelfde plek is in een zwarte toilettas een geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen van in totaal € 14.185,00. Het totale in beslag genomen geldbedrag bedraagt derhalve € 16.485,00. […] Klaagster heeft recht en belang uw rechtbank te benaderen met een verzoek tot teruggave van de geldbedragen. Dat is ook de reden waarom thans dit klaagschrift wordt ingediend. […].
Een aan het klaagschrift gehecht schrijven bevat een schriftelijke verklaring van verdachte. Dit stuk houdt onder meer in:
Op 1 september 2017 werd er bij een "inval" op de [adres 2] [nummer] te Stein een geldbedrag in beslag genomen door justitie. […] Ik wil hierbij verklaren dat een bedrag van om en nabij 16.500 euro mijn eigendom is. Ik heb namelijk een bedrag van 16.000 euro geleend van mijn broer. Tevens heb ik in de laatste maanden voorafgaande aan deze lening van mijn loon nog enkele bedragen gepind en deze toegevoegd aan het geleende bedrag. […] Het geld wat ik van mijn broer geleend had en het geld wat ik zelf er nog bijgedaan had was bedoeld om mijn nog te plannen bruiloft te bekostigen. Mijn broer en de bewoonster van [adres 2] [nummer] waren van dit voornemen op de hoogte. […]
Op donderdag 31 augustus 2017 heb ik aan de bewoonster van [adres 2] [nummer] een toilettas met een inhoud van 16.650 euro gegeven dat weet ik zeker omdat ik het geld nog geteld had. Ik heb dit aan de bewoonster van de [adres 2] [nummer] in bewaring gegeven omdat ik als ik met de auto wegga zo'n geldbedrag niet bij mij wil hebben. De bewoonster van [adres 2] [nummer] is overigens een zeer goede vriendin van mij die ik voor de volle 100 procent vertrouw.
Op vrijdag 01 september 2017 heb ik een bedrag van wat ik dacht 2500 euro uit de toilettas laten halen. Het was mijn bedoeling om die dag op zoek te gaan naar passende kleding voor mijn feest. Echter, bij nader inzien kwam ik tot de conclusie dat ik dit beter niet kon doen. De smaak van mij en van mijn vriend qua kleding lopen nogal uiteen. Dit heeft natuurlijk ook met het cultuurverschil te maken. Ik heb toen maar besloten om de 2500 euro terug in bewaring te geven aan de bewoonster van [adres 2] [nummer] met de intentie om deze weer bij het bedrag van de toilettas te voegen. Ik heb toen een bedrag afgeteld van 2300 euro wat ik aan haar heb afgegeven. […]
Ik heb overigens al eens eerder dit geld aan de bewoonster van [adres 2] [nummer] in bewaring gegeven gedurende de twee weken dat ik het in bezit had. Zij is namelijk veel thuis en ik wil mijn geld niet onbeheerd in een auto laten liggen of er mee over straat lopen.
1. Contract tussen mij en mijn broer. Dit is in onderling vertrouwen opgesteld. Mijn broer zal, indien nodig ook verklaren dat dit geld van hem afkomstig is en dat hij dit aan mij geleend heeft.
[…]
Dank en met vriendelijke groet,
[verdachte]
[handtekening]
Het handgeschreven contract in bijlage 1, zoals genoemd in het schrijven van verdachte, houdt in:
deze dag 15-8-2017
heb ik [medeverdachte 5] € 16.000 euro
aan mijn zusje geleend.
Zij zal mij die per maand terug betalen,
per maand € 150 euro.
[handtekening] [medeverdachte 5] [handtekening] [verdachte] .
Op 15 mei 2018 is verdachte gehoord door de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 2]. Verdachte verklaarde daar als volgt:
Mijn geld is bij [medeverdachte 2] in beslag genomen. […] Het gaat om huwelijksgeld, dat ik van mijn broer had geleend. Ik zou daar mijn huwelijk mee voorbereiden. Daar is nog geen datum voor. Het ging om 16.000 euro, waarvan nog rond de 14.000 euro over was volgens mij. Ik heb dat geld op 15 augustus 2017 geleend, op mijn verjaardag. Wij hebben daar een verklaring over op papier gezet. Daar staat in dat hij mij dat geld heeft geleend en dat ik hem dat terug zou betalen als mijn huwelijk is geweest. […]
Op 1 september 2017 ging ik naar mijn ouders toe. Ik heb het toen aan de buurvrouw afgegeven, [naam 2] . Ik had dit wel vaker gedaan als ik weg ging. […] Ik had het geld ’s ochtends bij me en ben toen weggereden van het kamp. Ik zou voor een trouwjurk gaan kijken, maar ik wilde mijn vriend en familie er ook bij hebben. Daarom heb ik mij omgedraaid en heb ik het geld afgegeven.
Verklaring herkomst € 15.625. Geld van verdachte, geleend van [medeverdachte 5] ?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een verklaring over de herkomst van het bedrag van € 15.625 heeft gegeven, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de door verdachte gestelde herkomst van de gelden. In dit kader is verdachte op 29 oktober 2018 door de politie bevraagd over de stellingen in haar klaagschrift. Zij heeft zich in dit verhoor op haar zwijgrecht beroepen.
Onderzocht is voorts of [medeverdachte 5] in staat is geweest om een dergelijk bedrag aan zijn zus uit te lenen. Over de inkomsten/uitgaven van [medeverdachte 5] relateerde financieel analist [naam 3] als volgt:
De bankafschriften van [medeverdachte 5] zijn geanalyseerd. Hieruit blijkt dat hij maandelijks een nettoloon ontvangt van ongeveer € 2.200. Van dit loon worden de vaste lasten betaald, zoals hypotheekkosten, energiekosten, boodschappen en dergelijke. In de jaren 2016 en 2017 vinden er nagenoeg geen contante opnames plaats van de bankrekening.
Uit het kadaster blijkt dat [medeverdachte 5] samen met zijn partner op 2 november 2017 de woning [adres 3] te Stein heeft gekocht voor een bedrag van € 185.000. Op het pand is een hypotheekrecht ingeschreven door de [bank] van € 300.000. Uit de hypotheekakte blijkt dat er op 1 november 2017 een lening is verstrekt van € 218.106 door de [bank] . Het feit dat er meer hypotheek wordt opgenomen dan de aankoopprijs, duidt op verbouwingskosten. Gelet op de aankoopdatum (2017) kan alleen meer dan 102% van de koopsom geleend worden, indien dit gebruikt wordt voor de verbouwing van de woning.
Uit open bronnenonderzoek blijkt dat er op 22 december 2017 een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het vergroten van een woonhuis gelegen aan de [adres 3] te Stein. Daarnaast blijkt dat de woning aan de [adres 3] te Stein verkocht is op 14 september 2017. Mogelijk is er een voorlopig koopcontract voorafgegaan aan de daadwerkelijke overdracht van de woning op 2 november 2017.
Uit de politie systemen blijkt dat er op verzoek van het BOOM in november 2012 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar mogelijk vermogen van [medeverdachte 5] , voor het innen van een opgelegde ontnemingsmaatregel van € 8.236,24. Het resultaat van het onderzoek was negatief, er waren geen vermogensbestanddelen zichtbaar.
De rechtbank acht de bovenstaande resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat aan de hand daarvan de legale herkomst van het geld met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten.
Naar aanleiding van deze analyse is door de verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat [medeverdachte 5] dit bedrag ter beschikking had uit een verzekeringsuitkering na de diefstal op 7 juni 2009 van zijn [merk auto] uit 1980 die in 2009 ten behoeve van het afsluiten van een verzekering was getaxeerd op € 16.500,00. Dit bedrag is destijds van zijn rekening gehaald en thuis contant bewaard.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat [medeverdachte 5] verdachte € 16.000,00 heeft geleend. Blijkens de analyse van de financiën van [medeverdachte 5] was hij niet in staat om te beschikken over een contant bedrag van € 16.000,00.
Ook het gestelde dat een verzekeringsuitkering uit 2009 jarenlang thuis contant bewaard zou zijn, acht de rechtbank onaannemelijk. Aan het thuis bewaren van grote contante geldbedragen zijn de nodige risico’s verbonden. Zo wordt bij diefstal van contante geldbedragen dit doorgaans niet vergoed door de verzekering. Bovendien wordt daardoor creditrente misgelopen, die wel ontvangen zou worden bij het zetten van dit bedrag op een spaarrekening.
Voorts acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat [medeverdachte 5] – kort voordat hij een huis aankoopt en zelf extra geld leent bij een bank om zijn verbouwingskosten te financieren – een dergelijk groot bedrag uitleent aan zijn zus voor een nog te plannen bruiloft.
Bovendien hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij geld van haar broer voor haar bruiloft geleend had, dat ze dat geld meer dan eens ter bewaring gaf aan de bewoonster van de [adres 2] [nummer] , zo ook op 31 augustus 2017, dat ze op 1 september 2107 in haar eentje een bruidsjurk wilde gaan uitzoeken en daarom € 2.500,00 weer terugpakte, maar dat ze zich kort daarop bedacht, weer is teruggereden naar het kamp en vervolgens van die € 2.500,00 € 2.300.00 heeft afgeteld en wederom in bewaring heeft gegeven aan de bewoonster van [adres 2] [nummer] .
Ten slotte heeft verdachte niet consistent verklaard. In haar klaagschrift verklaart zij zeker te weten € 16.650,00 aan [naam 2] te hebben gegeven, terwijl zij bij de rechter-commissaris verklaart dat het ging om een bedrag van ongeveer € 14.000,00.
De rechtbank concludeert dan ook dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring voor het geldbedrag van € 15.625,00 kan gelden en dat de overeenkomst van geldlening vals is.
Met betrekking tot het vermoeden van de officier van justitie over het gronddelict waarmee het criminele geld is verkregen – te weten hennephandel op het woonwagenkamp – heeft de raadsman, gelet op het bepaalde in artikel 344a Sv, verzocht de TCI-informanten te horen als getuigen. De rechtbank wijst dit verzoek af nu het belang van effectieve opsporing, zwaarder weegt dan het belang bij het horen van deze getuigen. Daarbij heeft de rechtbank de informatie van de TCI-informanten niet voor het bewijs gebezigd.
Wetenschap?
De rechtbank is van oordeel dat de constructie die verdachte en [medeverdachte 5] gezamenlijk hebben uitgevoerd – te weten het indienen van een klaagschrift door verdachte en het ten behoeve daarvan opmaken van een valse overeenkomst door verdachte en [medeverdachte 5] , alsmede het verklaren in die lijn tegen justitie – als een witwashandeling dient te worden gezien in de zin van ‘verhullen en verbergen’. Verdachte en [medeverdachte 5] kunnen hierin als medeplegers worden aangemerkt. Hun gedragingen waren er kennelijk op gericht om het criminele geld de schijn van legaliteit te geven en waren daartoe ook geschikt. Door bewust het zicht op de werkelijke herkomst van het geld en de rechthebbende daarop te bemoeilijken, kan wetenschap van de criminele herkomst van de gelden bij zowel verdachte als [medeverdachte 5] worden aangenomen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 1.
Vrijspraak valsheid in geschrift (feit 2)
Uit het strafdossier is af te leiden dat namens verdachte op 27 november 2017 – ter onderbouwing van haar klaagschrift ex 552a Sv – een geldleenovereenkomst is ingediend bij de griffie van de enkelvoudige rekestenkamer van deze rechtbank. De overeenkomst is blijkens het geschrift gedateerd op 15 augustus 2017 en ondertekend door verdachte en [medeverdachte 5] . Zij hebben het opmaken van deze overeenkomst bij de rechtercommissaris en ter terechtzitting bevestigd.
Bij bespreking van feit 1 heeft de rechtbank reeds overwogen dat zij geen geloof hecht aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 5] omtrent de lening van € 16.000,00 en de bijbehorende geldleenovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen verdachte en [medeverdachte 5] onderdeel uitmaakt van de witwasconstructie die zij hebben opgezet en derhalve pas is opgemaakt nadat het geld op 1 september 2017 in beslag is genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt dit in dat de overeenkomst niet valselijk kan zijn opgemaakt op 15 augustus 2017, zoals tenlastegelegd onder feit 2. Daarom zal de rechtbank de verdachte hiervan vrijspreken.