3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op de eerste plaats 17.656,46 euro heeft witgewassen, zijnde het contante geldbedrag dat bij een doorzoeking op 1 september 2017 is aangetroffen, en daarnaast tevens 35.847,54 euro heeft witgewassen, zijnde het (negatieve) resultaat van een kasopstelling over de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 minus het aangetroffen geldbedrag.
Contant geld
De verdachte stond ingeschreven op het adres [adresgegevens verdachte] te Stein. Uit observaties in de periode van 4 april 2017 tot en met 1 september 2017 blijkt dat zij daadwerkelijk verbleef in de woonwagen op dat perceel. (…) Bij de doorzoeking op de actiedag op 1 september 2017 werd in die woonwagen een geldbedrag aangetroffen van
17.656,46 euro.
Bankrekeningen
De verdachte beschikte in de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 over de volgende bankrekeningen:
- [rekeningnummer 1] : SNS Basis betalen
- [rekeningnummer 2] : SNS Basis sparen
- [rekeningnummer 3] : ING Betaalrekening
- [rekeningnummer 3] : ING Oranje spaarrekening
Uit de analyse van de SNS-bankrekening [rekeningnummer 1] en de ING-bankrekening [rekeningnummer 3] van de verdachte blijkt dat er in de periode 1 januari 2015 t/m 1 september 2017 in totaal
32.940 eurocontant is gestort en
63.930 eurocontant is opgenomen.De rechtbank begrijpt dat de andere rekeningen spaarrekeningen betreffen van waar in beginsel geen contante stortingen en opnames kunnen plaatsvinden.
De politie heeft ook onderzoek gedaan naar overige contante inkomsten en uitgaven.
Kosten voor levensonderhoud
De politie heeft onderzoek gedaan naar de kosten van en uitgaven voor levensonderhoud en relateerde daarover onder meer het volgende:
[verdachte] ontvangt een WUV uitkering (Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers) van de Sociale Verzekeringsbank. Deze uitkering bedraagt ongeveer 1.600 euro netto per maand (exclusief vakantiegeld).
Uit de bankafschriften van [verdachte] blijkt dat de girale uitgaven voor kleding, vrije tijd, voeding, inventaris en vervoer zeer laag zijn. Het NIBUD publiceert een voorbeeldbegroting voor een éénpersoonshuishouden. Daarbij is het uitgangspunt een gemiddeld inkomen van 1.750 euro per maand. Met behulp van de begrotingen van het jaar 2015, 2016 en 2017 zijn de minimale huishoudelijke kosten voor [verdachte] volgens de NIBUD-normenberekend. Dit komt neer op een totaalbedrag van 22.580 euro over de periode 1 januari 2015 tot 1 september 2017. Slechts een klein gedeelte van de kosten die een éénpersoonshuishouden redelijkerwijs moet maken, kunnen uit de girale uitgaven van [verdachte] worden verklaard (in totaal 4.239 euro). Hieruit kan worden afgeleid dat de overige huishoudelijke kosten over de jaren 2015 tot en met 1 september 2017 van in totaal
18.341 euro(22.850 minus 4.239 euro) contant moeten zijn voldaan.
Inkomsten en uitgaven in relatie tot voertuigen
De verdachte heeft blijkens de bankafschriften de nodige inkomsten uit schade-uitkeringen ontvangen. De politie relateert hierover onder meer het volgende:
Uit analyse van de bankafschriften over de periode 1 januari 2015 t/m 1 september 2017 van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] blijkt dat [verdachte] bedragen ontvangt uit schade-uitkeringen. De schade-uitkeringen worden binnen enkele dagen na ontvangst, nagenoeg volledig contant opgenomen van de bankrekening. Uit de bankafschriften blijken geen vervangings- of herstelkosten.
Een schade(-uitkering) van 23 juni 2015 betreft een herstelschade van 8.851,59 euro in verband met schade aan het voertuig met kenteken [kenteken 1] (BMW 6 Cabrio) naar aanleiding van een aanrijding. (…) Per 26 januari 2016 is het voertuig overgeschreven op naam van de onderneming van [getuige 1] . (…) [getuige 1] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij zich de koop van het voertuig kon herinneren omdat hij het vreemd vond dat er afgesproken werd op een bijzondere locatie, namelijk bij een supermarkt. Hij kon zich verder herinneren dat hij het voertuig contant heeft gekocht voor ongeveer 8.000 à 9.000 euro. Het voertuig had vandalisme schade. Aangezien getuige [getuige 1] enkel aangeeft dat er bij het voertuig sprake was van vandalisme schade wordt ervan uitgegaan dat de schade als gevolg van de aanrijding in 2015 is hersteld. De herstelkosten zijn niet zichtbaar per bank, derhalve is het aannemelijk te veronderstellen dat de herstelkosten contant hebben plaatsgevonden.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de aan- en verkoop van voertuigen en relateert daarover onder meer het volgende:
- Het voertuig met kenteken [kenteken 1] (BMW 6 Cabrio) is aangekocht in het jaar 2013 voor een onbekend bedrag en verkocht in het jaar 2016 voor een contant bedrag van
9.000 euro;
- het voertuig met kenteken [kenteken 2] (Ford Fiësta) is aangekocht in het jaar 2015 voor een contant bedrag van
- het voertuig met kenteken [kenteken 3] (BMW 640i) is geïmporteerd en aangekocht in het jaar 2016. Er is geen aankoopbedrag bekend, derhalve ga ik er in het voordeel van de verdachte vanuit dat de aankoopwaarde gelijk is aan de dagwaarde van het voertuig in 2017 namelijk
- het voertuig met kenteken [kenteken 4] (VW Polo) is aangekocht in het jaar 2016. Er is geen aankoopbedrag bekend, derhalve ga ik er in het voordeel van de verdachte vanuit dat de aankoopwaarde gelijk is aan de dagwaarde van het voertuig in 2017 namelijk
De politie concludeert hierop als volgt:
In de onderzochte periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 is er contant aan voertuigen uitgegeven door [verdachte] : 9.400 + 32.488 + 6.758 -/- 9.000 =
39.646 euro.
In de onderzochte periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 is er contant aan herstelkosten van voertuigen uitgegeven door [verdachte] :
8.851,59 euro.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de actiedag op 1 september 2017 werd in de woonwagen van de verdachte een bedrag van 17.656,46 euro aangetroffen. Dat leidde niet direct tot vervolging van de verdachte, maar dat veranderde nadat de verdachte een klaagschrift ex art. 552a Sv (oud) indiende teneinde het in beslag genomen geld terug krijgen. De verdachte stelde dat het haar spaargeld was (en een kleinere post kleed- en leefgeld). Naar aanleiding van het klaagschrift heeft de politie nader onderzoek uitgevoerd op grond waarvan de officier van justitie alsnog vervolging wegens witwassen heeft ingesteld.
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 onderzoek gedaan naar de contante inkomsten en uitgaven van de verdachte. Daartoe heeft zij de bankrekeningen van de verdachte geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. Ook is gekeken naar de mogelijkheid van overige contante inkomsten en uitgaven. Tot slot heeft zij beredeneerd wat de contante begin- en eindsaldi waren.
Beginsaldo
Omdat de verdachte niets heeft willen verklaren over het beginsaldo, had de politie dit op nul euro gesteld. Net als de verdediging acht de rechtbank het echter aannemelijk dat er wel enig contant geld voorhanden was bij aanvang van de onderzoeksperiode. Het door de verdediging genoemde bedrag van 19.000 euro is acht de rechtbank dan weer niet aannemelijk. Dat is immers evenveel als de uitkering die de verdachte gedurende een jaar ontving (12 x 1.600 euro). De rechtbank sluit daarom aan bij een overigens ook door de politie niet beredeneerd beginsaldo van 5.000 euro in de zaak van een van de medeverdachten en schat het beginsaldo in het voordeel van verdachte daarom op
5.000 euro.
Eindsaldo
De rechtbank acht de stelling van de verdediging dat een aantal van de aangetroffen geldbedragen spaarpotjes waren voor de (klein) kinderen aannemelijk. Deze bedragen zullen dan ook niet worden meegenomen in de berekening. Van de in totaal aangetroffen 17.656,46 euro betroffen dat de bedragen van 250 euro, 545,06 euro, 20 euro, 40 euro, 732,60 euro en 218,80 euro. Resteert derhalve een eindsaldo van (15.000 + 850 =)
15.850 euro.
Kasopstelling
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en de gecorrigeerde begin- en eindsaldi maakt de rechtbank de volgende eenvoudige kasopstelling op:
De som van het beginsaldo (5.000 euro) en de contante opnames van de bankrekeningen (63.930 euro) minus het eindsaldo (15.850 euro) vormen samen het bedrag dat beschikbaar is voor uitgaven, te weten:
53.080 euro.
De daadwerkelijke uitgaven bedragen de som van de contante stortingen op de bankrekeningen (32.940 euro) en de overige contante uitgaven, bestaande uit het saldo van de aan-/verkoop van voertuigen (39.646 euro), herstelkosten (8.851,59 euro) en de kosten voor levensonderhoud / NIBUD (18.341 euro) te weten:
99.778,59 euro.
Dat betekent dat de verdachte (99.778,59 - 53.080 =) in werkelijkheid
46.698,59 euroméér heeft uitgegeven en in kas heeft gehad dan zij contant beschikbaar heeft gehad volgens de herleidbare contante geldstroom. Nu het niet mogelijk is om contant geld uit te geven dat niet is ontvangen betekent dit dat er sprake moet zijn van een andere bron van inkomsten.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk witwassen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
De wet en jurisprudentie stellen voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven kasopstelling, waaruit blijkt van 46.698,59 euro met een onbekende herkomst, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De rechtbank constateert daarbij dat een eerste ‘ronde’ van verklaring en nader onderzoek feitelijk reeds heeft plaatsgevonden, bestaande uit het eerste verhoor van verdachte bij de politie op 2 oktober 2017, waarin zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen, de indiening van het klaagschrift op 23 oktober 2017 door verdachte, waarin zij stelt dat het aangetroffen geld (voornamelijk) haar spaargeld is en het daaropvolgende witwasonderzoek van de politie. In dat witwasonderzoek is de verdachte door de politie gehoord op 30 oktober 2018. Bij die gelegenheid is zij bevraagd over onder meer de inbeslaggenomen geldbedragen en is haar het nader onderzoek van de politie naar onder andere de contante bankstortingen en -opnames voorgehouden. De verdachte heeft zich ook toen op haar zwijgrecht beroepen. In maart 2020 heeft de verdediging geen gebruik gemaakt van de uitnodiging/mogelijkheid tot het indienen van onderzoekwensen.
Pas ter terechtzitting van 28 september 2021 heeft de verdachte een inhoudelijke verklaring afgelegd. Die hield onder meer – kort gezegd – in dat:
- al het geld eerlijk was en de Belastingdienst dat ook heeft beaamd;
- het geld op de ING-rekening toebehoorde aan haar moeder;
- zij de aankoop van de BMW – waarvoor overigens slechts 25 duizend euro betaald zou zijn – kon doen omdat zij jarenlang de extra uitkeringen voor de aankoop van een auto had opgespaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Belastingdienst
De verdediging heeft op 21 september 2021 per e-mail een schrijven van de Belastingdienst d.d. 24 januari 2018 aan de rechtbank doen toekomen. Dit betreft een beslissing op een bezwaarschrift van de verdachte tegen een navorderingsaanslag IB/PH 2016. Daarin concludeert de Belastingdienst dat de verdachte kon beschikken over de contante gelden voor de aanschaf van de BMW in 2016, dat de som geld die bij de doorzoeking is gevonden verklaarbaar is en dat op 1 januari 2016 een contant geldbedrag van 51.341 euro aanwezig moet zijn geweest.
De rechtbank kan echter niet vaststellen op grond van welke feiten en omstandigheden de Belastingdienst tot deze conclusie is gekomen. Voorts is de toets van de Belastingdienst in het kader van de aanslag IB/PH 2016 een andere dan de toets die de rechtbank dient toe te passen in het kader van een witwasverdenking over de jaren 2015 tot 1 september 2017. De Belastingdienst onderzoekt of en zo ja, hoeveel inkomsten en vermogen de belastingplichtige heeft, terwijl de rechtbank onderzoekt of sprake is van eventueel crimineel vermogen. Uit de beslissing van de Belastingdienst volgt dan ook niet dat daarmee de herkomst van het contante geld verklaard is.
ING-rekening
Op 21 september 2021 heeft de raadsman aan de rechtbank per e-mail een verklaring van [getuige 2] (de moeder van de verdachte) d.d. 29 september 2017 doen toekomen, waarin zij verklaart dat het geld dat is aangetroffen op de ING rekening geheel aan haar toekomt en niet van haar dochter [verdachte] is. Op de zittingsdag d.d. 29 september 2021 is de moeder van de verdachte als een door de verdediging meegebrachte getuige gehoord. De getuige bevestigde onder ede desgevraagd door de raadsman dat het geld op de ING-rekening aan haar toebehoorde.
De rechtbank schuift dit scenario desalniettemin als niet aannemelijk terzijde. Zo heeft de verdachte eerder nimmer gewag gemaakt van deze – overigens bijzondere – constructie. Dit terwijl zij tijdens het verhoor op 30 oktober 2018 geconfronteerd werd met de bevindingen van het witwasonderzoek, de beslissing van de belastingdienst d.d. 24 januari 2018 haar toen al bekend was en de schriftelijke verklaring van moeder, die pas op 21 september 2021 is ingediend, dateert van 21 september 2017. Ook heeft verdachte hieromtrent niets gemeld nadat ze in maart 2020 is uitgenodigd om onderzoekwensen in te dienen.
Voorts acht de rechtbank het meer dan opmerkelijk dat waar verdachte verklaart dat het in het Sinti milieu juist goed gebruik is om geld van de bank op te nemen en thuis contant te bewaren, het geld van haar moeder juist op een (niet op naam van de moeder gestelde) bankrekening wordt gezet. Ook moeder, getuige [getuige 2] , heeft aangegeven dat ze het bedrag dat ze aan haar dochter ter bewaring heeft gegeven in de loop der jaren heeft gespaard door geld van haar rekening te halen en het vervolgens contant in haar woonwagen te bewaren. Dit omdat men dit in het Sinti milieu gewoon is en men de banken niet vertrouwt. De gedachtegang achter het alsnog openen van een bankrekening op naam van de dochter en storten van het geld van de moeder op die rekening is de rechtbank niet duidelijk geworden.
Daarbij komt dat het transactieverloop op de ING-rekening niet spoort met de verklaring van de getuige [getuige 2] . Zij verklaarde dat ze haar in de loop der jaren gespaarde contante geld, naar eigen zeggen meer dan 20.000 euro, aan de verdachte in bewaring heeft gegeven omdat ze het niet meer verantwoord vond om het geld zelf in huis te houden. Het transactieverloop van de rekening laat echter niet een dergelijke grote storting zien na opening van de rekening, maar toont telkens stortingen (en opnames) van kleinere bedragen.
Kortom, nu geen ander scenario aannemelijk is, concludeert de rechtbank dat de gelden op de ING-rekening aan de verdachte toebehoren.
Auto’s
Dat de verdachte diverse extra tegemoetkomingen in het kader van de WUV voor de aanschaf van auto’s – na koop/verkoop van enkele auto’s – opgespaard heeft acht de rechtbank ook geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van (een deel van) het kastekort. Voor zover die aankopen en verkopen hebben plaatsgevonden in de onderzoeksperiode zijn die uitgaven en inkomsten immers al meegenomen in de kasopstelling. Dat de verdachte al bij aanvang van de onderzoeksperiode gespaard geld, meer dan het door de rechtbank hierboven geschatte beginsaldo van 5.000 euro, had is ook niet onderbouwd dan wel anderszins aannemelijk gemaakt. Datzelfde geldt voor de stelling dat de verdachte geen niet 32.000, maar 25.000 euro heeft betaald voor de aanschaf van de BMW 640i.
Kortom, ook voor wat betreft de posten omtrent voertuigen is geen alternatief aannemelijk geworden. De rechtbank volgt hierin dus de berekening van de politie.
Schade-uitkeringen
De raadsman heeft nog opgemerkt dat niet alle ontvangen schadevergoedingen zijn gebruikt voor daadwerkelijk herstel van auto’s en dat voor zover dat wel gebeurd is, dat maximaal 50% van de gestelde kosten waren omdat zo’n reparatie zwart werd uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging met deze blote stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aangetroffen contant geld bestaat uit opgespaarde schade-uitkeringen.
Kosten voor levensonderhoud
Tot slot heeft de raadsman zich nog op het standpunt gesteld dat de NIBUD-normen niet zonder meer toegepast kunnen worden, omdat de verdachte erg zuinig leefde. Dit betekent dat maximaal 50% van die kosten als uitgangspunt genomen kan worden.
Ook deze stelling acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De NIBUD-normen zijn zoals de officier van justitie opmerkte minimumkosten van levensonderhoud. De rechtbank volgt dan ook de conclusie van de politie dat een gedeelte van de contante opnames moet zijn besteed aan kosten van levensonderhoud en wat daar bij hoort.
Conclusies
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een (extra) nader onderzoek door het openbaar ministerie dan wel weerlegging van dat vermoeden. Integendeel, er is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan het contante kastekort van 46.698,59 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. Van het bedrag van 46.698,59 euro met een criminele herkomst had de verdachte nog
15.850 eurovoorhanden op 1 september 2017. Het restant van (46.698,59 – 15.850 =)
30.848,59 euroheeft de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 verworven, voorhanden gehad en omgezet.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich:
- op 1 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal 15.850 euro (feit 2);
- in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van in totaal 30.848,59 euro (feiten 3 en 4). Nu niet herleid kan worden welk bedrag in welke periode is witgewassen, zal de rechtbank bewezen verklaren dat de verdachte telkens ‘een (groot) geldbedrag’ heeft witgewassen.
Niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van medeplegen. Van dat onderdeel in de feiten 2, 3 en 4 zal de rechtbank de verdachte dus vrijspreken.
Evenmin is gebleken dat de herkomst van het criminele geld gelegen is in een “eigen” door de verdachte zelf gepleegd strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voorts feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen. Feit 1 ziet net zoals feit 2 op het aangetroffen geldbedrag bij de doorzoeking. Dat bedrag is aangetroffen, en had de verdachte dus voorhanden, op 1 september 2017. Niet precies kan vastgesteld worden wanneer verdachte dit bedrag heeft verworven, laat staat dat dit al in de periode voor 1 januari 2017 was. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 1.