3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op de eerste plaats 10.666 euro heeft witgewassen, zijnde het contante geldbedrag dat bij een doorzoeking op 1 september 2017 is aangetroffen, en daarnaast tevens 27.512,65 euro heeft witgewassen, zijnde het (negatieve) resultaat van een contante kasopstelling over de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 minus het aangetroffen geldbedrag.
Contant geld
[verdachte] stond ingeschreven op het adres [adres 7] te Stein. Uit observaties in de periode van 4 april 2017 tot en met 1 september 2017 blijkt dat zij verbleef in de caravan die zich naast een woonwagen met dit nummer ook op dat perceel bevond. (…) Bij de doorzoeking op de actiedag op 1 september 2017 werd in die caravan een geldbedrag aangetroffen van
10.666,21 euro.
Bankrekeningen
[verdachte] beschikte in de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 over de volgende bankrekeningen:
- [rekeningnummer 1] : ING Betaalrekening
- [rekeningnummer 1] : ING Oranje-Spaarrekening
- [rekeningnummer 2] : Rabobank Rabo Basisrekening
Beginsaldo contant geld
De politie relateerde over het beginsaldo het volgende:
Het beginsaldo van het contant vermogen op 1 januari 2015 is onbekend. [verdachte] geniet als inkomstenbron een Wajong uitkering. Op de bankrekeningen zijn kosten zichtbaar voor onder andere boodschappen, vakantie, verzorging, uitgaan, kleding etc. De kosten worden betaald van de Wajong-uitkering, er kan dan niet meer contant gespaard worden van deze Wajong-uitkering. [verdachte] heeft niets willen verklaren over het beginsaldo tijdens de verhoren. Om deze redenen heb ik het beginsaldo per 1 januari 2015 gesteld op
0 euro.
Contante ontvangsten
De politie heeft onderzoek gedaan naar de contante ontvangsten van [verdachte] . Daarover relateert zij het volgende:
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 vinden op de bankrekeningen de navolgende contante opnamen plaats:
- [rekeningnummer 1] : 2.760 euro (2015), 27.920 euro (2016) en 0 euro (2017);
- [rekeningnummer 2] : 5.425 euro (2015), 2.340 euro (2016) en 2.050 euro (2017).
Contante uitgaven
De politie heeft onderzoek gedaan naar de contante uitgaven van [verdachte] . Daarover relateert zij het volgende:
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 vinden op de bankrekeningen de navolgende contante stortingen plaats:
- [rekeningnummer 1] : 7.977 euro (2015), 47.962 euro (2016) en 3.135 euro (2017);
- [rekeningnummer 2] : 534 euro (2015), 0 euro (2016) en 0 euro (2017).
De politie relateerde voorts het volgende:
[verdachte] had tijdens de actiedag (onder andere) een caravan Tabbert 23T voorzien van kenteken [kenteken] op naam, welke aangekocht was in 2016 en in 2017 een dagwaarde had van 8.000 euro volgens [website] . De bankrekeningen van [verdachte] werden geanalyseerd op de wijze van betaling van de aankoop van dit voertuig. Hieruit bleek dat deze aankoop niet via de bank is betaald. Het is derhalve aannemelijk te veronderstellen dat de aankoop van dit voertuig contant heeft plaatsgevonden.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de actiedag op 1 september 2017 werd in de caravan waar de verdachte verblijft een bedrag van 10.666,21 euro aangetroffen. Dat leidde niet direct tot vervolging van de verdachte, maar dat veranderde nadat de verdachte een klaagschrift ex art. 552a Sv (oud) indiende teneinde het in beslag genomen geld terug krijgen, stellende dat het haar spaargeld was. Naar aanleiding van het klaagschrift heeft de politie nader onderzoek uitgevoerd op grond waarvan de officier van justitie alsnog vervolging wegens witwassen heeft ingesteld.
Kasopstelling
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 onderzoek gedaan naar de contante inkomsten en uitgaven van de verdachte. Daartoe heeft zij de bankrekeningen van de verdachte geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. Ook is gekeken naar de mogelijkheid van overige contante inkomsten en uitgaven. Tot slot heeft zij beredeneerd wat de contante begin- en eindsaldi waren.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen maakt de rechtbank de volgende eenvoudige kasopstelling op:
De som van het beginsaldo (0 euro) en de contante opnames van de bankrekeningen (40.495 euro) minus het eindsaldo (10.666,21 euro) vormen samen het bedrag dat beschikbaar is voor uitgaven, te weten:
29.828,79 euro.
De daadwerkelijke uitgaven bedragen de som van de contante stortingen op de bankrekeningen (59.608 euro) en de overige contante uitgaven (8.000 euro), te weten:
67.608 euro.
Dat betekent dat de verdachte (67.608 - 29.828,79 =) in werkelijkheid
37.779,21 euroméér heeft uitgegeven en in kas heeft gehad dan zij contant beschikbaar zou hebben gehad volgens de herleidbare contante geldstroom. Nu je geen contant geld kunt hebben / uitgeven dat je niet fysiek in je portemonnee hebt ontvangen, betekent dit dat er sprake moet zijn van een andere bron van inkomsten.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk witwassen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
De wet en jurisprudentie stellen voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven kasopstelling, waaruit blijkt van 37.779,21 euro met een onbekende herkomst, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De rechtbank constateert daarbij dat een eerste ‘ronde’ van verklaring en nader onderzoek naar verdachte feitelijk reeds heeft plaatsgevonden, bestaande uit het eerste verhoor als verdachte op 3 oktober 2017 waarin zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen, de indiening van het klaagschrift op 23 oktober 2017, waarin zij stelt dat het in de caravan aangetroffen geld spaargeld is en het daaropvolgende witwasonderzoek van de politie. In dat witwasonderzoek is de verdachte gehoord op 30 oktober 2018. Bij die gelegenheid is zij bevraagd over onder meer de inbeslaggenomen geldbedragen en is haar het nader onderzoek van de politie naar onder andere de contante bankstortingen en -opnames voorgehouden. De verdachte heeft zich echter ook toen op haar zwijgrecht beroepen. Ook heeft de verdediging in maart 2020 geen gebruik gemaakt van de uitnodiging/mogelijkheid tot het indienen van onderzoekwensen.
Ter terechtzitting van 28 september 2021 heeft de verdachte naar voren gebracht dat haar startkapitaal op 1 januari 2015 zo’n 10.000 euro was en dat zij niet op de hoogte was van de contante stortingen op haar ING-rekening. Tevens is op die dag de heer [getuige] als een door de verdediging meegebrachte getuige gehoord. Op vragen van de raadsman bevestigde de getuige dat hij in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016, telkens in december, contante geldbedragen van respectievelijk 3.500 euro, 3.800 euro, 4.200 euro en 5.550 euro heeft geschonken aan de verdachte, zijnde een vriendin van zijn schoondochter. De verdachte beaamde dit naderhand.
De rechtbank schuift dit scenario als niet geloofwaardig terzijde. Zo heeft de verdachte in het onderzoek door de politie geen gewag gemaakt van deze schenkingen, terwijl zij in haar verhoor van 30 oktober 2018 nadrukkelijk geconfronteerd is met de bevindingen uit het witwasonderzoek. Hoewel de getuige [getuige] ter terechtzitting zulks onder ede heeft verklaard, gelooft de rechtbank het scenario simpelweg niet. Daarvoor zijn de verklaringen hieromtrent naar het oordeel van de rechtbank te laat, te vaag en te onaannemelijk. De overgelegde kwitanties met daarbij de opmerking, ‘zonder een datum van terugbetaling’ maken dat niet anders. Opvallend is dat deze kwitanties door de getuige [getuige] , de geldverstrekker, zijn getekend en niet door verdachte als ontvanger.
Voor wat betreft de contante stortingen op de ING-rekeningen heeft de verdachte enkel en ook pas voor de eerste maal ter terechtzitting verklaard dat zij hiervan niet op de hoogte was. Een dergelijke verklaring, kan gezien de omstandigheid dat de rekening wel op haar naam stond, niet aangemerkt worden als concreet en verifieerbaar, nu er geen aanknopingspunten zijn (gegeven) voor nader onderzoek. Verdachte moet overigens wel van deze stortingen op de hoogte zijn geweest, nu zij ook grote contante opnames heeft gedaan, die niet mogelijk waren geweest indien de inkomsten op de rekening enkel uit de Wajong-uitkering zouden hebben bestaan.De rechtbank wijst dus ook het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om nader onderzoek naar die rekening af. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de in het dossier genoemde contante stortingen en opnames niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
In het verlengde daarvan acht de rechtbank ook het gestelde startkapitaal (beginsaldo) op 1 januari 2015 van zo’n 10.000 dan wel 5.000 euro niet aannemelijk. Een dergelijk beginsaldo kan – overeenkomstig de conclusies van de politie – niet verklaard worden uit gespaard geld, nu verdachte over een Wajong-uitkering beschikte en daardoor geen ruimte kan hebben gehad om veel geld te sparen.
Verder heeft de verdachte nog verklaard dat de hoogte van de stortingen wellicht verklaard kan worden door het telkens opnemen en opnieuw storten van contant geld dat zij reeds thuis had. De rechtbank volgt verdachte hierin niet: bij een kasopstelling gaat het uiteindelijk om het saldo van contante uitgaven (o.a. stortingen) en inkomsten (o.a. opnames). Indien bij herhaling hetzelfde geld wordt opgenomen en vervolgens weer gestort, is het saldo nul. In het geval van de verdachte blijkt echter dat zij veel meer heeft gestort dan dat zij contant beschikbaar kon hebben.
Tot slot heeft de verdediging nog een schrijven van de Belastingdienst d.d. 24 mei 2019 ingebracht. Dit betreft kennelijk een verslag van een hoorzitting naar aanleiding van een bezwaar van de verdachte tegen de aanslag inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2017. Daarbij zijn de verdachte en de Belastingdienst een bedrag ter overeengekomen ter finale kwijting van de belastingschuld over de jaren 2014 en 2017. Anders dan de verdediging wellicht betoogt de stellen, zegt dit verslag niets over de herkomst van het contante kastekort.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een (extra) nader onderzoek door het openbaar ministerie dan wel weerlegging van dat vermoeden. Integendeel, er is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante kastekort van 37.779,21 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit dus ook wist. Van het bedrag van 37.779,21 euro met een criminele herkomst had de verdachte nog 10.666,21 euro voorhanden op 1 september 2017. Het overige deel van (37.779,21 – 10.666,21 =) 27.113 euro heeft de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 verworven, voorhanden gehad en omgezet.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich:
- op 1 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal 10.666,21 euro (feit 2);
- in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van in totaal 27.113 euro (feiten 3 en 4). Nu niet herleid kan worden welk bedrag in welke periode is witgewassen, zal de rechtbank bewezen verklaren dat de verdachte telkens ‘een (groot) geldbedrag’ heeft witgewassen.
Niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van medeplegen. Van dat onderdeel in de feiten 2, 3 en 4 zal de rechtbank de verdachte dus vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voorts feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen. Feit 1 ziet net zoals feit 2 op het aangetroffen geldbedrag bij de doorzoeking. Verdachte had dit bedrag dus voorhanden op 1 september 2017. Niet precies kan vastgesteld worden wanneer verdachte dit bedrag heeft verworven, laat staat dat dit al in de periode voor 1 januari 2017 was. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 1.