ECLI:NL:RBLIM:2021:8952

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
03/706582-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en de voortgezette handeling van witwassen in het kader van onderzoek Baila

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 december 2021, stond de verdachte terecht voor het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Het onderzoek, genaamd Baila, werd opgestart naar aanleiding van vermoedens van drugshandel vanuit een woonwagenkamp in Stein. Tijdens een actie op 1 september 2017 werd in de caravan van de verdachte een bedrag van 10.666,21 euro aangetroffen, wat leidde tot haar vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat de herkomst van dit geld legaal was, en dat haar verklaringen over schenkingen ongeloofwaardig waren. De verdachte werd schuldig bevonden aan het witwassen van in totaal 37.779,21 euro, waarvan 10.666,21 euro op 1 september 2017 voorhanden was. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de zwangerschap van de verdachte. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen geldbedragen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/706582-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 en 29 september 2021. De verdachte en haar raadsman zijn telkens verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 1 december 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen:
  • feit 1:tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016 10.666 euro heeft witgewassen;
  • feit 2:ditzelfde geldbedrag heeft witgewassen tussen 1 januari 2017 en 31 oktober 2018;
  • feit 3:tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016 27.512,65 euro heeft witgewassen;
  • feit 4:ditzelfde geldbedrag heeft witgewassen tussen 1 januari 2017 en 1 september 2017.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van TCI-informatie en een MMA-melding werd op 1 april 2017 het onderzoek Baila opgestart. Dit betrof een onderzoek naar vermoedelijke drugshandel vanaf het woonwagenkamp aan de [adres 1] in Stein. Als verdachten werden meerdere personen aangemerkt, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] . Bij het onderzoek werd gebruikt gemaakt van observaties en een peilbaken. Op 1 september 2017 vond de actiedag plaats, waarbij in en in de buurt van verschillende woonwagens en een caravan op het kamp onder meer ruim 65 duizend euro contant geld, een wapen en soft- en harddrugs werden aangetroffen. Elders in Stein werden in de woning van [medeverdachte 2] hennep en daaraan te relateren goederen aangetroffen. In Beek werd in de woning van [medeverdachte 3] onder meer een hennepdrogerij met ruim 22 kilogram hennep aangetroffen.
Enige tijd later dienden diverse personen klaagschriften ex art. 552a Sv in teneinde in beslag genomen geldbedragen terug te krijgen. Nader onderzoek van de politie leidde tot het vermoeden dat die personen niet de beschikking konden hebben over dergelijke geldbedragen. Nog eens zeven personen, waaronder de verdachte, werden daarom uiteindelijk vervolgd voor onder meer het witwassen van verschillende geldbedragen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten, met dien verstande dat:
  • bij de feiten 1 en 2 sprake is van het (schuld)witwassen – bestaande uit verbergen, verhullen en voorhanden hebben – van 10.653,22 euro, zijnde het bedrag dat de verdachte in het klaagschrift ex art. 552a Sv (oud) claimde als zijnde haar eigendom;
  • bij de feiten 3 en 4 sprake is van (opzettelijk) witwassen in de vorm van voorhanden hebben en omzetten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de rechtbank begrijpt heeft de verdediging primair integrale vrijspraak bepleit, kort gezegd op de gronden dat:
  • het startkapitaal volgens de verdachte minimaal 5.000 euro was, maar mogelijk hoger was, bijvoorbeeld 10.000 euro, gelet op de giften van de getuige [getuige] in de voorgaande jaren;
  • de stortingen op de ING-rekening (ruim 59.000 euro) niet zonder meer meegenomen kunnen worden, nu de achterliggende stukken van die rekening ontbreken, de verdachte die stortingen betwist en niet uitgesloten kan worden dat die stortingen door een derde zijn gedaan;
  • het eindsaldo op nul gesteld dient te worden nu dit volgens de officier van justitie niet aan de verdachte toebehoort.
Tevens heeft de verdediging, ook naar de rechtbank begrijpt, zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het negatief saldo van de kasopstelling maximaal 9.000 euro is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op de eerste plaats 10.666 euro heeft witgewassen, zijnde het contante geldbedrag dat bij een doorzoeking op 1 september 2017 is aangetroffen, en daarnaast tevens 27.512,65 euro heeft witgewassen, zijnde het (negatieve) resultaat van een contante kasopstelling over de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 minus het aangetroffen geldbedrag.
Bewijsmiddelen
Contant geld
[verdachte] stond ingeschreven op het adres [adres 7] te Stein. Uit observaties in de periode van 4 april 2017 tot en met 1 september 2017 blijkt dat zij verbleef in de caravan die zich naast een woonwagen met dit nummer ook op dat perceel bevond. (…) Bij de doorzoeking op de actiedag op 1 september 2017 werd in die caravan een geldbedrag aangetroffen van
10.666,21 euro. [2]
Bankrekeningen
[verdachte] beschikte in de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 over de volgende bankrekeningen: [3]
  • [rekeningnummer 1] : ING Betaalrekening
  • [rekeningnummer 1] : ING Oranje-Spaarrekening
  • [rekeningnummer 2] : Rabobank Rabo Basisrekening
Beginsaldo contant geld
De politie relateerde over het beginsaldo het volgende:
Het beginsaldo van het contant vermogen op 1 januari 2015 is onbekend. [verdachte] geniet als inkomstenbron een Wajong uitkering. Op de bankrekeningen zijn kosten zichtbaar voor onder andere boodschappen, vakantie, verzorging, uitgaan, kleding etc. De kosten worden betaald van de Wajong-uitkering, er kan dan niet meer contant gespaard worden van deze Wajong-uitkering. [verdachte] heeft niets willen verklaren over het beginsaldo tijdens de verhoren. Om deze redenen heb ik het beginsaldo per 1 januari 2015 gesteld op
0 euro. [4]
Contante ontvangsten
De politie heeft onderzoek gedaan naar de contante ontvangsten van [verdachte] . Daarover relateert zij het volgende:
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 vinden op de bankrekeningen de navolgende contante opnamen plaats: [5]
  • [rekeningnummer 1] : 2.760 euro (2015), 27.920 euro (2016) en 0 euro (2017);
  • [rekeningnummer 2] : 5.425 euro (2015), 2.340 euro (2016) en 2.050 euro (2017).
Contante uitgaven
De politie heeft onderzoek gedaan naar de contante uitgaven van [verdachte] . Daarover relateert zij het volgende:
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 vinden op de bankrekeningen de navolgende contante stortingen plaats: [6]
  • [rekeningnummer 1] : 7.977 euro (2015), 47.962 euro (2016) en 3.135 euro (2017);
  • [rekeningnummer 2] : 534 euro (2015), 0 euro (2016) en 0 euro (2017).
De politie relateerde voorts het volgende:
[verdachte] had tijdens de actiedag (onder andere) een caravan Tabbert 23T voorzien van kenteken [kenteken] op naam, welke aangekocht was in 2016 en in 2017 een dagwaarde had van 8.000 euro volgens [website] . De bankrekeningen van [verdachte] werden geanalyseerd op de wijze van betaling van de aankoop van dit voertuig. Hieruit bleek dat deze aankoop niet via de bank is betaald. Het is derhalve aannemelijk te veronderstellen dat de aankoop van dit voertuig contant heeft plaatsgevonden. [7]
Overwegingen van de rechtbank
Bij de actiedag op 1 september 2017 werd in de caravan waar de verdachte verblijft een bedrag van 10.666,21 euro aangetroffen. Dat leidde niet direct tot vervolging van de verdachte, maar dat veranderde nadat de verdachte een klaagschrift ex art. 552a Sv (oud) indiende teneinde het in beslag genomen geld terug krijgen, stellende dat het haar spaargeld was. Naar aanleiding van het klaagschrift heeft de politie nader onderzoek uitgevoerd op grond waarvan de officier van justitie alsnog vervolging wegens witwassen heeft ingesteld.
Kasopstelling
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 onderzoek gedaan naar de contante inkomsten en uitgaven van de verdachte. Daartoe heeft zij de bankrekeningen van de verdachte geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. Ook is gekeken naar de mogelijkheid van overige contante inkomsten en uitgaven. Tot slot heeft zij beredeneerd wat de contante begin- en eindsaldi waren.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen maakt de rechtbank de volgende eenvoudige kasopstelling op:
De som van het beginsaldo (0 euro) en de contante opnames van de bankrekeningen (40.495 euro) minus het eindsaldo (10.666,21 euro) vormen samen het bedrag dat beschikbaar is voor uitgaven, te weten:
29.828,79 euro.
De daadwerkelijke uitgaven bedragen de som van de contante stortingen op de bankrekeningen (59.608 euro) en de overige contante uitgaven (8.000 euro), te weten:
67.608 euro.
Dat betekent dat de verdachte (67.608 - 29.828,79 =) in werkelijkheid
37.779,21 euroméér heeft uitgegeven en in kas heeft gehad dan zij contant beschikbaar zou hebben gehad volgens de herleidbare contante geldstroom. Nu je geen contant geld kunt hebben / uitgeven dat je niet fysiek in je portemonnee hebt ontvangen, betekent dit dat er sprake moet zijn van een andere bron van inkomsten.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk witwassen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
De wet en jurisprudentie stellen voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven kasopstelling, waaruit blijkt van 37.779,21 euro met een onbekende herkomst, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De rechtbank constateert daarbij dat een eerste ‘ronde’ van verklaring en nader onderzoek naar verdachte feitelijk reeds heeft plaatsgevonden, bestaande uit het eerste verhoor als verdachte op 3 oktober 2017 waarin zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen, de indiening van het klaagschrift op 23 oktober 2017, waarin zij stelt dat het in de caravan aangetroffen geld spaargeld is en het daaropvolgende witwasonderzoek van de politie. In dat witwasonderzoek is de verdachte gehoord op 30 oktober 2018. Bij die gelegenheid is zij bevraagd over onder meer de inbeslaggenomen geldbedragen en is haar het nader onderzoek van de politie naar onder andere de contante bankstortingen en -opnames voorgehouden. De verdachte heeft zich echter ook toen op haar zwijgrecht beroepen. Ook heeft de verdediging in maart 2020 geen gebruik gemaakt van de uitnodiging/mogelijkheid tot het indienen van onderzoekwensen.
Ter terechtzitting van 28 september 2021 heeft de verdachte naar voren gebracht dat haar startkapitaal op 1 januari 2015 zo’n 10.000 euro was en dat zij niet op de hoogte was van de contante stortingen op haar ING-rekening. Tevens is op die dag de heer [getuige] als een door de verdediging meegebrachte getuige gehoord. Op vragen van de raadsman bevestigde de getuige dat hij in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016, telkens in december, contante geldbedragen van respectievelijk 3.500 euro, 3.800 euro, 4.200 euro en 5.550 euro heeft geschonken aan de verdachte, zijnde een vriendin van zijn schoondochter. De verdachte beaamde dit naderhand.
De rechtbank schuift dit scenario als niet geloofwaardig terzijde. Zo heeft de verdachte in het onderzoek door de politie geen gewag gemaakt van deze schenkingen, terwijl zij in haar verhoor van 30 oktober 2018 nadrukkelijk geconfronteerd is met de bevindingen uit het witwasonderzoek. Hoewel de getuige [getuige] ter terechtzitting zulks onder ede heeft verklaard, gelooft de rechtbank het scenario simpelweg niet. Daarvoor zijn de verklaringen hieromtrent naar het oordeel van de rechtbank te laat, te vaag en te onaannemelijk. De overgelegde kwitanties met daarbij de opmerking, ‘zonder een datum van terugbetaling’ maken dat niet anders. Opvallend is dat deze kwitanties door de getuige [getuige] , de geldverstrekker, zijn getekend en niet door verdachte als ontvanger.
Voor wat betreft de contante stortingen op de ING-rekeningen heeft de verdachte enkel en ook pas voor de eerste maal ter terechtzitting verklaard dat zij hiervan niet op de hoogte was. Een dergelijke verklaring, kan gezien de omstandigheid dat de rekening wel op haar naam stond, niet aangemerkt worden als concreet en verifieerbaar, nu er geen aanknopingspunten zijn (gegeven) voor nader onderzoek. Verdachte moet overigens wel van deze stortingen op de hoogte zijn geweest, nu zij ook grote contante opnames heeft gedaan, die niet mogelijk waren geweest indien de inkomsten op de rekening enkel uit de Wajong-uitkering zouden hebben bestaan. [8] De rechtbank wijst dus ook het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om nader onderzoek naar die rekening af. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de in het dossier genoemde contante stortingen en opnames niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
In het verlengde daarvan acht de rechtbank ook het gestelde startkapitaal (beginsaldo) op 1 januari 2015 van zo’n 10.000 dan wel 5.000 euro niet aannemelijk. Een dergelijk beginsaldo kan – overeenkomstig de conclusies van de politie – niet verklaard worden uit gespaard geld, nu verdachte over een Wajong-uitkering beschikte en daardoor geen ruimte kan hebben gehad om veel geld te sparen.
Verder heeft de verdachte nog verklaard dat de hoogte van de stortingen wellicht verklaard kan worden door het telkens opnemen en opnieuw storten van contant geld dat zij reeds thuis had. De rechtbank volgt verdachte hierin niet: bij een kasopstelling gaat het uiteindelijk om het saldo van contante uitgaven (o.a. stortingen) en inkomsten (o.a. opnames). Indien bij herhaling hetzelfde geld wordt opgenomen en vervolgens weer gestort, is het saldo nul. In het geval van de verdachte blijkt echter dat zij veel meer heeft gestort dan dat zij contant beschikbaar kon hebben.
Tot slot heeft de verdediging nog een schrijven van de Belastingdienst d.d. 24 mei 2019 ingebracht. Dit betreft kennelijk een verslag van een hoorzitting naar aanleiding van een bezwaar van de verdachte tegen de aanslag inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2017. Daarbij zijn de verdachte en de Belastingdienst een bedrag ter overeengekomen ter finale kwijting van de belastingschuld over de jaren 2014 en 2017. Anders dan de verdediging wellicht betoogt de stellen, zegt dit verslag niets over de herkomst van het contante kastekort.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een (extra) nader onderzoek door het openbaar ministerie dan wel weerlegging van dat vermoeden. Integendeel, er is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante kastekort van 37.779,21 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit dus ook wist. Van het bedrag van 37.779,21 euro met een criminele herkomst had de verdachte nog 10.666,21 euro voorhanden op 1 september 2017. Het overige deel van (37.779,21 – 10.666,21 =) 27.113 euro heeft de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 verworven, voorhanden gehad en omgezet.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich:
  • op 1 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal 10.666,21 euro (feit 2);
  • in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van in totaal 27.113 euro (feiten 3 en 4). Nu niet herleid kan worden welk bedrag in welke periode is witgewassen, zal de rechtbank bewezen verklaren dat de verdachte telkens ‘een (groot) geldbedrag’ heeft witgewassen.
Niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van medeplegen. Van dat onderdeel in de feiten 2, 3 en 4 zal de rechtbank de verdachte dus vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voorts feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen. Feit 1 ziet net zoals feit 2 op het aangetroffen geldbedrag bij de doorzoeking. Verdachte had dit bedrag dus voorhanden op 1 september 2017. Niet precies kan vastgesteld worden wanneer verdachte dit bedrag heeft verworven, laat staat dat dit al in de periode voor 1 januari 2017 was. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 1.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
feit 2.
zij op 1 september 2017 in Stein een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 10.666,00 euro (aangetroffen en verspreid over diverse locaties in de caravan gelegen op het perceel [adres 7] ), heeft voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 3.
zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in Nederland, een voorwerp, te weten een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet, terwijl zij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 4.
zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 september 2017 in Nederland, een voorwerp, te weten een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet terwijl zij, verdachte wist dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2:
witwassen
feiten 3 en 4:
de voortgezette handeling van witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indachtig de zwangerschap van de verdachte, verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft in totaal ruim 37.000 euro witgewassen, waarvan zij reeds ruim 27 duizend euro had omgezet en nog zo’n 10.000 euro in haar woning aanwezig had.
Los van de conclusie dát sprake was van een criminele herkomst van het geld, is niet concreet vastgesteld van welk en wiens concreet misdrijf dit geld afkomstig was. Duidelijk is wel dat de verdachte van die criminele opbrengsten heeft geprofiteerd en die inkomsten niet heeft opgegeven aan de uitkeringsinstantie en de belastingdienst. Hierdoor wordt de maatschappij benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 maanden in beginsel passend is voor feiten als deze. De rechtbank zal dan ook een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. Deze hogere straf wordt mede ingegeven door de omstandigheid dat verdachte er niet voor terugdeinst om een ander in haar voordeel ter zitting valselijk te laten verklaren.
In matigende zin zal de rechtbank bij het bepalen van de strafoplegging wel rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak. De redelijke termijn is na het eerste politieverhoor op 3 oktober 2017, thans op 1 december 2021 met twee jaren en twee maanden overschreden. Gelet op deze overschrijding zal de rechtbank circa 1/3 van het uitgangspunt in mindering brengen, waardoor in beginsel een gevangenisstraf van 5,5 maand resteert. In het voordeel van de verdachte, rekening houdend met haar blanco strafblad en haar zwangerschap, zal de rechtbank die gevangenisstraf toch omzetten in een taakstraf (van de maximale duur) en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

7.Het beslag

De beslaglijst d.d. 18 augustus 2021 vermeldt geldbedragen van 765 euro, 3.000 euro, 310 euro, 4.500 euro, 775 euro, 366,21 euro en 950 euro (totaal 10.666,21).
De rechtbank zal deze geldbedragen verbeurd verklaren nu met betrekking tot deze geldbedragen het witwassen (feit 2) is begaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 56, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1. ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 2, 3 en 4 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
  • veroordeeld de verdachte voor de feiten 2, 3 en 4 tot een
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 765 euro (goednummer 980294);
  • 3.000 euro (goednummer 980268);
  • 310 euro (goednummer 980303);
  • 4.500 euro (goednummer 980309);
  • 775 euro (goednummer 980332);
  • 366,21 euro (goednummer 980338);
  • 950 euro (goednummer 980353).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten en mr. M.J. Dijkhoff, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Buiten staat
mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016
in de gemeente Stein en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten
een geldbedrag van (ongeveer) 10.666,00 euro, althans een (groot) geldbedrag,
(aangetroffen en verspreid over diverse locaties in de caravan gelegen op het
perceel [adres 7] ),
a.
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen of
verhuld, en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op
bovenomschreven voorwerp was en/of wie het bovenomschreven voorwerp,
voorhanden had en/of
b.
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 10.666,00 euro, althans
een (groot) geldbedrag, (aangetroffen en verspreid over diverse locaties in de
caravan gelegen op het perceel [adres 7] ), heeft verworven, voorhanden
gehad en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2018
in de gemeente Stein en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten
een geldbedrag van (ongeveer) 10.666,00 euro, althans een (groot) geldbedrag,
(aangetroffen en verspreid over diverse locaties in de caravan gelegen op het
perceel [adres 7] ),
a.
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen of
verhuld, en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op
bovenomschreven voorwerp was en/of wie het bovenomschreven voorwerp,
voorhanden had en/of
b.
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 10.666,00 euro, althans
een (groot) geldbedrag, (aangetroffen en verspreid over diverse locaties in de
caravan gelegen op het perceel [adres 7] ), heeft verworven, voorhanden
gehad en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen)
misdrijf;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016
in de gemeente Stein en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 27.512,65 euro, althans
een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
heeft omgezet en/of van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik
heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 september 2017
in de gemeente Stein en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 27.512,65 euro, althans
een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
heeft omgezet en/of van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik
heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen)
misdrijf.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal “witwasonderzoek [adres 7] ” van politie Limburg, team Financiële Opsporing proces-verbaalnummer LB33017001-122, onderzoek Baila, gesloten d.d. 17 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 363.
2.Proces-verbaal (relaas) d.d. 17 oktober 2019, pg. 3-4.
3.Proces-verbaal (relaas) d.d. 17 oktober 2019, pg. 21.
4.De rapportage van de “intelligence cel afpakken” betreffende [adres 7] d.d. 7 augustus 2019, pg. 113.
5.De rapportage van de “intelligence cel afpakken” betreffende [adres 7] d.d. 7 augustus 2019, pg. 121 (bijlage 4).
6.De rapportage van de “intelligence cel afpakken” betreffende [adres 7] d.d. 7 augustus 2019, pg. 121 (bijlage 4).
7.Proces-verbaal (relaas) d.d. 17 oktober 2019, pg. 22.
8.De rapportage van de “intelligence cel afpakken” betreffende [adres 7] d.d. 7 augustus 2019, pg. 114.