ECLI:NL:RBLIM:2021:8951

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
03/702695-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit en handel in hennep en MDMA met strafkorting wegens schending redelijke termijn

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en wonende te Beek, is op 1 december 2021 door de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van hennep en MDMA, evenals van hennephandel in de periode van 4 april 2017 tot 1 september 2017. Het onderzoek, genaamd Baila, werd gestart naar aanleiding van informatie over drugshandel vanuit een woonwagenkamp in Stein. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 1 september 2017 werd 22,79 kilogram hennep, 54 gram MDMA en een patroon aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennep, maar niet voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de hennephandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de handel in hennep, maar achtte het bezit van de drugs en de patroon wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn en legde een taakstraf van 240 uur op, evenals een gevangenisstraf van 11 dagen, gelijk aan het voorarrest. De verdachte had in de jaren na de feiten een positieve ontwikkeling doorgemaakt, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702695-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.D. Maessen, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 en 29 september 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn telkens verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 1 december 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen:
  • feit 1:tussen 4 april 2017 en 1 september 2017 hennep heeft verhandeld;
  • feit 2:22,79 kilogram hennep aanwezig heeft gehad;
  • feit 3:een patroon voorhanden heeft gehad;
  • feit 4:54 gram MDMA aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van TCI-informatie en een MMA-melding werd op 1 april 2017 het onderzoek Baila opgestart. Dit betrof een onderzoek naar vermoedelijke drugshandel vanaf het woonwagenkamp aan de [adres] in Stein. Als verdachten werden meerdere personen aangemerkt, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] . Bij het onderzoek werd gebruikt gemaakt van observaties en een peilbaken. Op 1 september 2017 vond de actiedag plaats, waarbij in en in de buurt van verschillende woonwagens en een caravan op het kamp onder meer ruim 65 duizend euro contant geld, een wapen en soft- en harddrugs werden aangetroffen. Elders in Stein werden in de woning van [medeverdachte 2] hennep en daaraan te relateren goederen aangetroffen. In Beek werd in de woning van [verdachte] onder meer een hennepdrogerij met ruim 22 kilogram hennep aangetroffen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 (waarbij telkens sprake is van medeplegen) alsmede de feiten 3 en 4 (doch deze met uitzondering van het onderdeel medeplegen).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de hennephandel (feit 1) en het aanwezig hebben van ruim 22 kilogram hennep (feit 2). Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat – kort gezegd – het dossier onvoldoende bewijs bevat voor betrokkenheid van de verdachte bij hennephandel alsmede dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep. Voor wat betreft het aanwezig hebben van een patroon en MDMA (feiten 3 en 4) heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1: hennephandel
Net als de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij de vermeende hennephandel. Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank die betrokkenheid niet afleiden uit de camerabeelden van het kamp en de observaties. De verdachte is weliswaar op meerdere momenten zichtbaar op de camerabeelden, maar uit die beelden en observaties kan de rechtbank niet de conclusie trekken dat de verdachte zelf hennep heeft verhandeld of een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan hennephandel door anderen.
De rechtbank acht feit 1 dus niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Feiten 2, 3 en 4: aanwezig hebben 22,79 kilogram hennep, 54 gram MDMA en een patroon
Bewijsmiddelen
Op 1 september 2017 vond in de woning [adres 3] te Beek een
doorzoekingplaats. Dit betrof de woning van de verdachte [verdachte] . In de woning lag onder meer een identiteitskaart van deze verdachte en meerdere aan hem geadresseerde poststukken. Een van de slaapkamers was ingericht als droogruimte voor het drogen van hennep. In totaal werd daar 22.790 gram hennep aangetroffen, verdeeld over 9 zakken met voorverpakte hennep en vier droognetten met respectievelijk 6, 5, 6 en 7 zakken. Tevens werd in de woonkamer een groen doosje aangetroffen met daarin twee zakjes, waarvan een zakje van 54 gram. [2] Het zakje van 54 gram werd voorzien van goednummer 980133 met beslagcode ES-2203 [3] en een monster daarvan werd voorzien van SIN AAEI4939NL. [4]
Het
NFIrapporteerde dat het monster (voorzien van SIN AAEI4939NL)
MDMAbevatte. [5]
Een aantal van de in beslag genomen henneptoppen reageerde bij een MMC-kleur-reactietest positief op de aanwezigheid van
hennep. [6]
Tevens werd op 1 september 2017 in de woning [adres 3] te Beek, op een rekje boven de eetkamertafel een 9mm volmantel
patroonaangetroffen en in beslag genomen. [7]
De
Forensische Opsporingrelateerde dat deze patroon munitie was van categorie III, te weten een volmantelpatroon van het kaliber 9mm van een onbekend merk. [8]
De
verdachteverklaarde ter terechtzitting van 28 september 2021 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
m.b.t. feit 2:
De kamer waarin de hennep was aangetroffen had ik ter beschikking gesteld aan een ander. Ik rook wel dat hennep in de woning aanwezig was. Ik rook dat sinds ongeveer twee maanden. Ik dacht: “Ik ruik hennep, so be it.”
m.b.t. feit 3:
Het is juist dat ik op 1 september 2017 een patroon in mijn woning had liggen.
m.b.t. feit 4:
Het is juist dat ik op 1 september 2017 54 gram MDMA in mijn woning had liggen.
Overwegingen
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel rook dat er – een voor hem overigens onbekende hoeveelheid – hennep in zijn woning aanwezig was, maar dat die zich bevond in een afgesloten kamer van die woning waartoe hij geen toegang had. De verdachte had die betreffende kamer naar eigen zeggen ter beschikking gesteld aan een derde, wiens naam hij niet wenste te noemen, die daar “iets wilde leggen.”
Wegens het ontbreken van beschikkingsmacht bij de verdachte heeft de verdediging primair de vrijspraak van het aanwezig hebben van deze hennep bepleit. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het niet ging om 22,79 kilogram droge hennep maar dat het om natte hennep ging, waarvan na droging minder gewicht resteert.
De rechtbank acht dit feit, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 onder C Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie die verdovende middelen (in eigendom) toebehoren. De term “aanwezig hebben” in de zin van de Opiumwet vergt – dus anders dan de verdediging heeft gesteld – niet dat sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende daarvoor is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Om te kunnen aannemen dat verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, dient uit feiten en omstandigheden – al dan niet in hun onderlinge samenhang beschouwd – te kunnen worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen dat hij geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is - vanwege het vereiste van (voorwaardelijk) opzet - voorts vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
De verdachte was de enige bewoner van de door hem gehuurde woning aan de [adres 3] in Beek waar in totaal zo’n 22,79 kilogram hennep is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van hennep. Minst genomen had de verdachte onder de hierna te noemen omstandigheden het voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid hennep. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de slaapkamer in de woning van verdachte waar de hennep is aangetroffen op slot was ten tijde van de doorzoeking. Daar staat tegenover dat verdachte ervoor heeft gekozen om geen verdere vragen te stellen aan de persoon die hij kennelijk toestemming heeft gegeven om daar “iets” neer te leggen. Verdachte wist al maandenlang dat er hennep in die slaapkamer lag en heeft die situatie welbewust laten voortbestaan, terwijl hij eenvoudigweg die persoon had kunnen aanspreken op het illegale gebruik van de kamer of de fysieke toegang tot de slaapkamer had kunnen bewerkstelligen, desnoods eigenmachtig. Onder die omstandigheden is niet vol te houden dat de hennep zich niet in de machtssfeer van verdachte bevond. Dat leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte die 22,79 kilogram hennep, samen met een ander, aanwezig heeft gehad.
Daarnaast acht de rechtbank, mede op grond van de bekennende verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat hij een patroon voorhanden heeft gehad (feit 3) en 54 gram MDMA aanwezig heeft gehad (feit 4). Niet is gebleken dat bij deze feiten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), waardoor de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onderdeel medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
feit 2.
hij op 1 september 2017 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander, (in het pand aan de [adres 3] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,79 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3.
hij op 1 september 2017 in de gemeente Beek, voorhanden heeft gehad een (volmantel)patroon, munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
feit 4.
hij op 1 september 2017 in de gemeente Beek, (in het pand aan de [adres 3] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 54 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
feit 4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 11 dagen met aftrek van voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
  • een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 uren vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om géén onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de gevorderde taakstraf te matigen tot 240 uren waarvan 120 uren voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft een kamer in zijn woning ter beschikking gesteld als droogruimte c.q. stashplaats voor ruim 22 kilogram hennep. Daarnaast heeft hij een patroon en 54 gram MDMA in zijn woning aanwezig gehad.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, van 8 maanden in beginsel passend is.
De rechtbank zal evenwel ook rekening houden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De redelijke termijn is na de inverzekeringstelling op 1 september 2017, thans op 1 december 2021 met twee jaren en drie maanden overschreden. Gelet op deze fikse overschrijding zal de rechtbank circa 1/3 van het uitgangspunt in mindering brengen, waardoor een gevangenisstraf van circa 5,5 maand resteert.
De rechtbank heeft echter ook gezien dat de verdachte zijn leven inmiddels aardig op de rit lijkt te hebben. Naar eigen zeggen, zoals is verklaard ter zitting en ook is verwoord in het reclasseringsadvies van 28 februari 2020, heeft de verdachte een klusbedrijf dat goed loopt en lost hij zijn schulden af. Daarnaast is de verdachte sinds onderhavige feiten niet meer in aanraking is geweest met politie of justitie wegens nieuwe strafbare feiten.
Dat maakt dat de rechtbank het thans niet meer passend acht om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Volstaan zal worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest, te weten 11 dagen, in combinatie met een taakstraf van maximale duur, te weten 240 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
  • 9, 22c, 22d, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet;
  • 26, 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het de onder 1. ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 2, 3, en 4 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 2, 3 en 4 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten en mr. M.J. Dijkhoff, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Buiten staat
mr. R.M.L. HeemskerkPleging en mr. E.G.F. Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks de periode van 4 april 2017 tot en met 1 september 2017, in de gemeente(n) Stein en/of Beek (L), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 1 september 2017 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in het pand aan de [adres 3] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,79 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op of omstreeks 1 september 2017 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorhanden heeft gehad een (volmantel)patroon, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
4.
hij op of omstreeks 1 september 2017 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in het pand aan de [adres 3] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 54 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het eindproces-verbaal van politie, basisteam Opsporing van het basisteam Westelijke Mijnstreek, gesloten d.d. 18 december 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 740.
2.Proces-verbaal doorzoeking d.d. 1 september 2017, pg. 628-632.
3.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 1 september 2017, pg. 648-649.
4.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 1 september 2017, pg. 657-658.
5.Een deskundigenverslag van ing. A.B.M. van Esch – de Bruin, NFI-deskkundige forensische drugsanalyse, d.d. 30 oktober 2017, pg. 663-664.
6.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 1 september 2017, pg. 665-666.
7.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 1 september 2017, pg. 639.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2017, pg. 669.