3.3Het oordeel van de rechtbank
Net als de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij de vermeende hennephandel. Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank die betrokkenheid niet afleiden uit de camerabeelden van het kamp en de observaties. De verdachte is weliswaar op meerdere momenten zichtbaar op de camerabeelden, maar uit die beelden en observaties kan de rechtbank niet de conclusie trekken dat de verdachte zelf hennep heeft verhandeld of een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan hennephandel door anderen.
De rechtbank acht feit 1 dus niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Feiten 2, 3 en 4: aanwezig hebben 22,79 kilogram hennep, 54 gram MDMA en een patroon
Op 1 september 2017 vond in de woning [adres 3] te Beek een
doorzoekingplaats. Dit betrof de woning van de verdachte [verdachte] . In de woning lag onder meer een identiteitskaart van deze verdachte en meerdere aan hem geadresseerde poststukken. Een van de slaapkamers was ingericht als droogruimte voor het drogen van hennep. In totaal werd daar 22.790 gram hennep aangetroffen, verdeeld over 9 zakken met voorverpakte hennep en vier droognetten met respectievelijk 6, 5, 6 en 7 zakken. Tevens werd in de woonkamer een groen doosje aangetroffen met daarin twee zakjes, waarvan een zakje van 54 gram.Het zakje van 54 gram werd voorzien van goednummer 980133 met beslagcode ES-2203en een monster daarvan werd voorzien van SIN AAEI4939NL.
Het
NFIrapporteerde dat het monster (voorzien van SIN AAEI4939NL)
MDMAbevatte.
Een aantal van de in beslag genomen henneptoppen reageerde bij een MMC-kleur-reactietest positief op de aanwezigheid van
hennep.
Tevens werd op 1 september 2017 in de woning [adres 3] te Beek, op een rekje boven de eetkamertafel een 9mm volmantel
patroonaangetroffen en in beslag genomen.
De
Forensische Opsporingrelateerde dat deze patroon munitie was van categorie III, te weten een volmantelpatroon van het kaliber 9mm van een onbekend merk.
De
verdachteverklaarde ter terechtzitting van 28 september 2021 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
m.b.t. feit 2:
De kamer waarin de hennep was aangetroffen had ik ter beschikking gesteld aan een ander. Ik rook wel dat hennep in de woning aanwezig was. Ik rook dat sinds ongeveer twee maanden. Ik dacht: “Ik ruik hennep, so be it.”
m.b.t. feit 3:
Het is juist dat ik op 1 september 2017 een patroon in mijn woning had liggen.
m.b.t. feit 4:
Het is juist dat ik op 1 september 2017 54 gram MDMA in mijn woning had liggen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel rook dat er – een voor hem overigens onbekende hoeveelheid – hennep in zijn woning aanwezig was, maar dat die zich bevond in een afgesloten kamer van die woning waartoe hij geen toegang had. De verdachte had die betreffende kamer naar eigen zeggen ter beschikking gesteld aan een derde, wiens naam hij niet wenste te noemen, die daar “iets wilde leggen.”
Wegens het ontbreken van beschikkingsmacht bij de verdachte heeft de verdediging primair de vrijspraak van het aanwezig hebben van deze hennep bepleit. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het niet ging om 22,79 kilogram droge hennep maar dat het om natte hennep ging, waarvan na droging minder gewicht resteert.
De rechtbank acht dit feit, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 onder C Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie die verdovende middelen (in eigendom) toebehoren. De term “aanwezig hebben” in de zin van de Opiumwet vergt – dus anders dan de verdediging heeft gesteld – niet dat sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende daarvoor is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Om te kunnen aannemen dat verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, dient uit feiten en omstandigheden – al dan niet in hun onderlinge samenhang beschouwd – te kunnen worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen dat hij geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is - vanwege het vereiste van (voorwaardelijk) opzet - voorts vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
De verdachte was de enige bewoner van de door hem gehuurde woning aan de [adres 3] in Beek waar in totaal zo’n 22,79 kilogram hennep is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van hennep. Minst genomen had de verdachte onder de hierna te noemen omstandigheden het voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid hennep. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de slaapkamer in de woning van verdachte waar de hennep is aangetroffen op slot was ten tijde van de doorzoeking. Daar staat tegenover dat verdachte ervoor heeft gekozen om geen verdere vragen te stellen aan de persoon die hij kennelijk toestemming heeft gegeven om daar “iets” neer te leggen. Verdachte wist al maandenlang dat er hennep in die slaapkamer lag en heeft die situatie welbewust laten voortbestaan, terwijl hij eenvoudigweg die persoon had kunnen aanspreken op het illegale gebruik van de kamer of de fysieke toegang tot de slaapkamer had kunnen bewerkstelligen, desnoods eigenmachtig. Onder die omstandigheden is niet vol te houden dat de hennep zich niet in de machtssfeer van verdachte bevond. Dat leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte die 22,79 kilogram hennep, samen met een ander, aanwezig heeft gehad.
Daarnaast acht de rechtbank, mede op grond van de bekennende verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat hij een patroon voorhanden heeft gehad (feit 3) en 54 gram MDMA aanwezig heeft gehad (feit 4). Niet is gebleken dat bij deze feiten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), waardoor de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onderdeel medeplegen.