ECLI:NL:RBLIM:2021:8926

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
C/03/298693 / KG ZA 21-418
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning na huiselijk geweld en vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter. Dit vonnis, uitgesproken op 4 november 2021, verplichtte hen om binnen veertien dagen de huurwoning te ontruimen. De achtergrond van de zaak betreft een huurrelatie met Woonpunt, waarbij [eiser sub 1] zonder toestemming van de verhuurder in de woning verbleef na een gewelddadige relatie met [eiseres sub 2]. Na de ontruimingsaanzegging door Woonpunt, hebben eisers hoger beroep ingesteld en vorderen nu schorsing van de ontruiming tot er een eindarrest is gewezen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis. De rechter stelt vast dat de kantonrechter voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld over de uitvoerbaarheid bij voorraad en dat de belangen van Woonpunt bij een snelle ontruiming zwaarder wegen dan de belangen van eisers. De voorzieningenrechter concludeert dat eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigen. De vordering van eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van Woonpunt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/298693 / KG ZA 21-418
Vonnis in kort geding van 26 november 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. P.F.M. Broos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 november 2021 met 8 producties,
  • het e-mailbericht van Woonpunt van 24 november 2021 met 7 producties,
  • de mondelinge behandeling, waarbij [eisers] pleitnotities heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 2] huurde van Woonpunt de woning [adres] te [plaats] (hierna de woning). [eiser sub 1] , ex-echtgenoot van [eiseres sub 2] , is per november 2020 bij [eiseres sub 2] in de woning getrokken. Woonpunt heeft op geen enkel moment toestemming gegeven voor deze samenwoning. [eiseres sub 2] heeft begin 2021 de woning verlaten na huiselijk geweld en agressie gepleegd door [eiser sub 1] en is niet meer teruggekeerd in de woning en huurt een andere woning van Woonpunt nadat zij de huur van de woning heeft opgezegd per 28 juli 2021. [eiser sub 1] is in de woning achtergebleven.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van 4 november 2021 (hierna: het vonnis) van de kantonrechter van deze rechtbank zijn [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] veroordeeld, voor zover hier van belang, om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis de woning te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Bij deurwaardersexploot van 9 november 2021 heeft Woonpunt [eiser sub 1] de ontruiming aangezegd. De feitelijke ontruiming staat gepland op 30 november 2021 (productie 1 dagvaarding).
2.4.
[eisers] hebben op 22 november 2021 een appeldagvaarding tegen het vonnis van 4 november 2021 aan Woonpunt betekend met aanzegging om op 7 december 2021 vertegenwoordigd door een advocaat te verschijnen ter zitting van het hof Den Bosch. Zij hebben bij die appeldagvaarding tevens bij wege van incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv gevorderd de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 november 2021 te schorsen (productie 2 dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
schorst de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van de kantonrechter bij de Rechtbank Limburg, burgerlijk recht, zittingsplaats Maastricht van 4 november 2021, tussen partijen gewezen onder zaaknummer 9412977 CV EXPL 21-4185 en derhalve Woonpunt verbiedt om over te gaan tot gerechtelijke ontruiming van de woning aan de [adres] te [plaats] , op 30 november 2021 en op iedere andere datum en tijdstip, zulks zo lang in de tegen dat vonnis door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ingestelde hoger beroep bij het Hof Den Bosch geen eindarrest is gewezen althans zo lang wegens het door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tegen dat vonnis ingestelde incident ex artikel 351 Rv door het Hof Den Bosch geen incidenteel arrest is gewezen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per keer en voor iedere keer dat Woonpunt dit verbod of een gedeelte daarvan overtreedt.
Zij leggen hieraan ten grondslag dat het vonnis een misslag bevat omdat geen volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Een volledige belangenafweging moet verder plaats vinden omdat het vonnis zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
3.2.
Woonpunt betwist dat sprake is van een misslag.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorziening. Woonpunt betwist de spoedeisendheid niet.
Het toetsingskader
4.2.
In dit kort geding wordt gevorderd de executie van het vonnis te schorsen. Gelet op HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 geldt in een executiegeschil ex artikel 438 Rv het volgende:
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te legen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.3.
In het vonnis is, anders dan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betogen, wel een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. De motivering ter zake het spoedeisend belang moet namelijk in het kader van een kort geding waar uit de aard van de procedure al volgt dat een toegewezen vordering uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tevens worden gelezen als een motivering van de gevorderde en toegewezen uitvoerbaar verklaring bij voorraad. De betreffende overweging in het vonnis luidt dat er sprake is spoedeisend belang – hetgeen dus tevens heeft te gelden bij toewijzing van het gevorderde als motivering voor de toegewezen uitvoerbaar verklaring bij voorraad – gelet op het standpunt van Woonpunt dat [eiseres sub 2] de huurovereenkomst tegen 28 juli 2021 heeft opgezegd en [eiser sub 1] zonder recht of titel in de woning verblijft en zij als verhuurder van sociale huurwoningen er spoedeisend belang bij heeft haar eigendom op zeer korte termijn geheel tot haar beschikking te krijgen, zodat deze woning kan worden verhuurd aan daarvoor in aanmerking komende woningzoekenden op de wachtlijst voor sociale huurwoningen. Daaruit blijkt evident het aldus gemotiveerde belang van Woonpunt bij een uitvoerbaarheid bij voorraad. Mede met inachtneming van het feit dat door eisers niet is gesteld of anderszins is gebleken dat zij zich destijds tegen de uitvoerbaar verklaring bij voorraad verweer hebben gevoerd, kan niet gezegd worden dat daarover geen gemotiveerde beslissing is gegeven.
4.4.
Het vorenstaande maakt dat, gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, het op de vordering van eisers toepasselijke toetsingskader beperkt blijft tot het toetsingskader van HR 22 april 1983, NJ 1984/145 (Ritzen/Hoekstra). Derhalve lag het op de weg van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om nieuwe feiten en omstandigheden aan hun vordering ten grondslag te leggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen nieuwe en na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de zijde van [eiser sub 1] een noodtoestand zal ontstaan en van de eerdere beslissing tot ontruiming moet worden afgeweken.
Kennelijke misslag
4.5.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen verder dat de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst omdat het oordeel van de kantonrechter is gebaseerd op een kennelijke misslag. In zijn algemeenheid geldt dat een kennelijke misslag, van feitelijke of juridische aard, niet snel mag worden aangenomen. Het moet gaan om een misser die op het eerste gezicht als zodanig herkenbaar is en niet vatbaar is voor discussie.
4.6.
Volgens eisers heeft de kantonrechter verzuimd om een volledige en juiste toets van artikel 3:13 BW toe te passen nu de kantonrechter geen zwaar gewicht heeft toegekend aan het feit dat Woonpunt de brief van 27 september 2020 waarin [eiser sub 1] Woonpunt verzocht om hem de huurders- of medehuurdersstatus te geven, niet heeft beantwoord. Verder behelst het vonnis tegenstrijdigheden en heeft de kantonrechter geen oog gehad voor de geestelijke en lichamelijke toestand van [eiser sub 1] , aldus [eiser sub 1] .
4.7.
Anders dan eisers betogen kan uit de motivering van de kantonrechter niet worden afgeleid dat sprake is van een misslag. De kantonrechter heeft immers zijn beslissingen gemotiveerd en die onder meer gegrond op hetgeen partijen hebben gesteld. Gelezen in samenhang met het in het vonnis van 4 november 2021 vastgestelde feitencomplex als hiervoor onder rov. 2.1 nogmaals is vermeld, is voldoende duidelijk dat alle door eisers aangevoerde omstandigheden, dus ook zijn medische situatie, onvoldoende opwegen tegen het feit dat [eiser sub 1] nooit een geldige titel heeft gehad om de woning te bewonen en in elk geval vanaf eind juli 2021 tot 4 november 2021 voldoende tijd heeft gehad om andere woonruimte te vinden. Onderhavige procedure leent zich verder niet voor een (nieuw) inhoudelijk oordeel over de juistheid van die in het vonnis gemaakte afweging en dus ook niet voor een herweging van de betrokken belangen in het kader van artikel 3:13 BW, anders dan een evidente misser zoals in 4.5 omschreven. Deze procedure leent zich immers niet voor een verkapt hoger beroep.
4.8.
De stelling van eisers dat het vonnis in rov. 4.3 een tegenstijdigheid bevat, berust op verkeerde uitleg en/of lezing van die overweging. De juiste lezing is dat [eiser sub 1] geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn woonplannen waaruit volgt dat Woonpunt te maken heeft met een illegale bewoner en geen enkel zicht heeft op de termijn waarop die illegale bewoning wordt beëindigd. Daartegenover, aldus die rov. 4.3, staat dat objectief onvoldoende feitelijk kan worden vastgesteld dat [eiser sub 1] bij voldoende inspanning en bereidheid water bij de wijn te doen wat betreft de vorm van huisvesting, geen andere huisvesting kan vinden.
4.9.
Eisers betogen met juistheid dat het feitelijk gevolg van afwijzing van hun vordering is dat het hof hoogstwaarschijnlijk hun schorsingsvordering zal afwijzen wegens gebrek aan belang. Dat maakt niet dat hun vordering nu moet worden toegewezen omdat dit gevolg nu eenmaal wordt meegebracht door het geldende stelsel waarin uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn (zie hiervoor rov. 4.2 sub a).
4.10.
Naast al het hiervoor overwogene wordt nog vastgesteld dat onvoldoende duidelijk en feitelijk is betoogd waarin het belang van [eiseres sub 2] bij de onderhavige vordering ligt. Voor zover zij de onderhavige vordering heeft ingesteld, heeft niet alleen te gelden hetgeen hiervoor is overwogen, maar ook dat haar belang bij de onderhavige vordering onvoldoende duidelijk is om te worden toegewezen.
4.11.
Al met al kan geen grond worden vastgesteld waarop de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst. De vordering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zal daarom worden afgewezen met veroordeling van hen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding, die aan de zijde van Woonpunt worden begroot op € 667,00 aan griffierecht en € 656,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Woonpunt begroot op € 1.323,00,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: RJ