ECLI:NL:RBLIM:2021:8909

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ROE 20/3255
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor overnachting chauffeurs op bedrijventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de overnachting van twintig chauffeurs op een bedrijventerrein in Venlo. Eiseres, huurder van een pand op het bedrijventerrein, had een aanvraag ingediend voor het tijdelijk gebruik van een chauffeursruimte voor overnachting. De gemeente Venlo, als verweerder, weigerde de vergunning op basis van het bestemmingsplan en de beleidsregels omtrent huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke situatie van de chauffeurs, die door gewijzigde regelgeving niet meer in hun vrachtwagens mogen overnachten. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door verweerder niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat de weigering van de vergunning niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. van der Mark)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: J.M.G. Vincken).

Procesverloop

In het besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning van eiseres voor het tijdelijk gebruiken voor tien jaar van een chauffeursruimte voor overnachting voor twintig personen in het pand aan de [adres] te Venlo (hierna: het bouwplan), geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter verweer verwezen naar de inhoud van het bestreden besluit.
Bij brief van 30 oktober 2021 heeft eiseres nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde en bijgestaan door [naam] , directeur van bouwkundig teken- en adviesbureau Consign. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is huurder van het op een bedrijventerrein gelegen pand aan de [adres] te Venlo. Op het perceel bevindt zich thans een aantal units waarin zich de kantine (chauffeursruimte) van de chauffeurs van eiseres bevindt. Vanwege gewijzigde regelgeving is het voor chauffeurs verboden om hun verplichte rust in de cabine van de vrachtwagen te houden. Daarom wil eiseres een gedeelte van de bestaande chauffeursruimte inrichten voor overnachting van twintig eigen chauffeurs van eiseres. Om een ordentelijk gebruik van de voorziening en de directe omgeving te waarborgen zal er continu toezicht aanwezig zijn. Op grond van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Veegtes” (hierna: het bestemmingsplan) heeft het pand de bestemming ‘bedrijf-3’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het overnachten en verblijven van personen niet is toegestaan op de bestemming ‘bedrijf-3’. Op 23 januari 2020 heeft eiseres voor het bouwplan een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor tien jaar. Op deze aanvraag is artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) van toepassing.
Wat zijn de standpunten?
2. Verweerder is niet bereid een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, omdat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing hiervan stelt verweerder dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.3 van de beleidsregel “Huisvesting arbeidsmigranten Noord-Limburg (short-stay) Venlo” (hierna: de beleidsregel) waarin is opgenomen dat huisvesting op bedrijventerreinen niet is toegestaan (met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen). In het ruimtelijk beleid wordt voor de huisvesting van arbeidsmigranten ingezet op de reguliere woonomgeving om een minimaal niveau van woon- en leefkwaliteit te kunnen garanderen. Dit is niet aanwezig op een bedrijventerrein. Tevens is het bouwplan volgens verweerder in strijd met de Ruimtelijke structuurvisie Venlo 2014, aangezien met een (tijdelijke) woonfunctie niet zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de maximale milieucategorieën van het bedrijventerrein. Overnachtings- en verblijfgelegenheden voor werknemers behoren daarom niet tot de op een bedrijventerrein gewenste functie. Gelet hierop concludeert verweerder dat de aanvraag zal leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de locatie.
3. Eiseres voert in beroep, kort weergegeven, aan dat wel sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd welke onevenredige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit er zou zijn. De plaatsing van de units is reeds eerder vergund, zodat de units ruimtelijk gezien aanvaardbaar zijn geacht. Het bouwplan betreft een beperkte planologische wijziging, aangezien de units overdag al worden gebruikt als kantine. Eiseres voert vervolgens aan dat geen sprake is geweest van een volledige en/of juiste belangenafweging. Er bestaat een noodzaak tot het mogen laten overnachten/verblijven van chauffeurs, terwijl het alternatief van een hotel/motel niet altijd voorhanden is. Ook heeft het overnachten in een hotel/motel grote praktische bezwaren, omdat chauffeurs hun vrachtwagens daar niet kunnen parkeren. Het gaat om (wisselende) chauffeurs die niet de intentie hebben om (tijdelijk) in Nederland te gaan wonen, zodat in dit geval niet naar een reguliere woning/woonomgeving gekeken hoeft te worden. Tevens heeft de woon- en leefkwaliteit van de units en omgeving, zeker gelet op het doel van het overnachten, het vereiste minimale niveau. De weigering van de omgevingsvergunning is voorts volgens eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gemeente Venlo op 11 maart 2020 een kennisgeving voorbereiding bestemmingsplan Albertushof bekend heeft gemaakt voor de plaatsing van 192 (multifunctionele) units voor de huisvesting van arbeidsmigranten, met bijbehorende voorzieningen. Het onderhavige bouwplan betreft een veel kleinschaliger project en short stay.
Gebruik units als overnachtingsmogelijkheid toegestaan in verband met legale plaatsing units?
4. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is vast komen te staan dat de units voor de overnachting van twintig personen er al ongeveer 2,5 jaar legaal staan. Niet betwist is dat het gebruik van de units voor het overnachten in strijd is met het bestemmingsplan en dat eiseres hiervoor een omgevingsvergunning nodig heeft. Hiertoe heeft eiseres genoemde aanvraag ingediend. Dat de bouw van de units reeds vergund is, zodat de units ruimtelijk gezien aanvaardbaar zijn geacht, maakt niet dat het gebruik voor de units als overnachtingsgelegenheid eveneens ruimtelijk aanvaardbaar is. Dit gebruik wordt namelijk niet genoemd in de onder a tot en met m van artikel 6.1 van het bestemmingsplan genoemde bestemmingen van gronden met de bestemming ‘bedrijf – 3’. Gelet hierop slaagt het betoog van eiseres dat door het toegestane plaatsen en gebruik van de units als kantine, het gebruik van de units als overnachtingsgelegenheid tevens niet in strijd is met de ruimtelijke ordening, niet.
Strijd met gelijkheidsbeginsel?
5. Wat betreft het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit geen vergelijkbaar geval is, omdat het plan voor de plaatsing van 192 units voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het bestemmingsplan Albertushof nog in de initiatieffase zit en een andere bestemming heeft dan onderhavig bouwplan. Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging zorgvuldig/deugdelijk gemotiveerd?
6. Niet in geschil is dat het bouwplan niet aan de regels van het bestemmingsplan voldoet. Met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º, van de Wabo en artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor is verweerder bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen. Bij gebruikmaking van die bevoegdheid is verweerder op grond van het bepaalde in artikel 2.12 van de Wabo en artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehouden om de daarbij betrokken belangen in kaart te brengen en deze belangen tegen elkaar af te wegen. Verweerder heeft daarbij beslissingsruimte. Dat betekent dat de bestuursrechter deze beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen dat de rechtbank in dit geval moet beoordelen of verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid. Daarbij kan de rechtbank zonder terughoudendheid toetsen of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom een bepaalde keuze is gemaakt.
7. De rechtbank zal hierna de door verweerder gemaakte belangenafweging en de motivering beoordelen.
8. Verweerder heeft aan zijn weigering ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat met het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning de belangen van eiseres onevenredig worden geschaad. Eiseres heeft volgens verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom nachtopvang enkel ter plaatse kan worden gerealiseerd en waarom een weigering een belemmering vormt in de bedrijfscontinuïteit. Beleidsmatig is een uitbreiding van wonen niet wenselijk en is het doel om arbeidsmigranten in te zetten in de reguliere woonomgeving, waar ook reguliere woonvoorzieningen aanwezig zijn. Het loslaten hiervan zou inhouden dat het ieder bedrijf zou moeten worden toegestaan om voor haar medewerkers (grootschalige) overnachtings- en verblijfsgelegenheden op te richten. Dat het (internationale) chauffeurs niet is toegestaan om de verplichte tweewekelijkse pauze van 45 uur in hun vrachtwagen te genieten, maakt niet dat ten behoeve daarvan afwijkende functies op een bedrijventerrein aanvaardbaar zijn. Voor overnachting kan gebruik worden gemaakt van andere daarvoor beschikbare voorzieningen, zoals hotels of motels, zodat van een eventuele belemmering in de continuïteit van het bedrijf geen sprake is.
8.1.
Ten aanzien van verweerders stelling dat de chauffeurs voor overnachting gebruik kunnen maken van andere voorzieningen, zoals hotels of motels, overweegt de rechtbank dat de chauffeurs allen een eigen vrachtwagen hebben. Ter zitting is gebleken dat verweerder eiseres in haar standpunt volgt dat vrachtwagens niet in woongebieden geparkeerd mogen worden. Hierdoor wordt het voor de chauffeur praktisch gezien zeer ingewikkeld om te overnachten in een woongebied dan wel hotel of motel. Dat gebruik kan worden gemaakt van reguliere woonvoorzieningen in een woonomgeving is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Dat, als door verweerder gesteld, er een hotel op loopafstand van het bedrijf is, maakt dit niet anders, omdat een hotelovernachting veel prijziger is dan de aangevraagde overnachting of een overnachting in bijvoorbeeld een hostel, zodat dit de continuïteit van het bedrijf, dan wel de koopkracht van de chauffeurs niet ten goede komt. In die zin zijn de chauffeurs van eiseres een andere groep dan de ‘standaard’ arbeidsmigranten die geen vrachtwagen hebben, veelal meerdere dagen per week dan wel weken of maanden achter elkaar ergens overnachten en gewoonlijk met een busje naar hun werk worden vervoerd. Verweerder heeft deze aspecten naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende kenbaar bij zijn beoordeling meegewogen.
8.2.
Ook het door eiseres naar voren gebrachte punt dat sprake is van een groeiende woningnood voor arbeidsmigranten heeft verweerder onvoldoende kenbaar meegewogen bij zijn beoordeling.
8.3.
Voorts is onbetwist dat sprake is van gewijzigde regelgeving op grond waarvan het chauffeurs niet langer meer is toegestaan de verplichte tweewekelijkse pauze van 45 uur in hun vrachtwagen te genieten. Dit betekent dat de chauffeurs van eiseres niet meer in hun vrachtwagen mogen overnachten, maar elders een slaapplek moeten krijgen dan wel zelf moeten zoeken. Tevens heeft het bouwplan een beperkte ruimtelijke uitstraling, omdat de units reeds aanwezig zijn en het enkel gaat om het aanbrengen van inpandige voorzieningen en gewijzigd gebruik. Ook dit heeft verweerder onvoldoende meegewogen.
Wat is de conclusie?
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen en met de gegeven motivering niet in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 november 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.