10.2.In artikel 2.3.3. van de Wmo 2015 is bepaald dat in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
11. Van de maatschappelijke ondersteuning maakt ook het bieden van opvang deel uit. Daaronder wordt verstaan het bieden van onderdak en begeleiding aan personen die de thuissituatie hebben verlaten en die niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven (artikel 1.1.1 van de Wmo 2015).
Opvang bieden aan personen die niet in staat zijn om zelf in onderdak te voorzien kan op allerlei manieren. De gemeente kan een algemene voorziening treffen of de persoon toelaten tot de maatwerkvoorziening voor opvang als bedoeld in artikel 2.3.5., vierde lid, van de Wmo 2015.
Uit het wettelijk systeem blijkt dat pas dan een maatwerkvoorziening door de gemeente behoeft te worden geboden als alle andere oplossingen, waaronder een algemene voorziening, niet tot een oplossing leiden.
Opvang als algemene voorziening biedt een (zeer) beperkte begeleiding en de betrokkene wordt geacht zelf voor de uitstroom naar een woning te kunnen zorgen.
Maatschappelijke opvang kan worden toegekend in de vorm van een algemene voorziening mits vaststaat dat de gemeente betrokkenheid heeft bij de voorwaarden waaronder en de manier waarop de opvang wordt geleverd. Wanneer de cliënt met de algemene voorziening niet adequaat wordt gecompenseerd zal de opvang moeten worden verleend in de vorm van een maatwerkvoorziening.
Uit het onderzoek kan blijken dat de algemene voorziening niet volstaat. Bijvoorbeeld omdat de langs deze weg geboden opvang niet aansluit bij de problematiek van cliënt. In dat geval zal het college een maatwerkvoorziening moeten treffen. De voorziening moet zijn afgestemd op de behoeften van de cliënt zoals die volgen uit het onderzoek. Verder moet de opvang erop gericht zijn de cliënt weer zo snel als mogelijk is zelfstandig deel te laten nemen aan de samenleving (artikel 2.3.5., vierde lid, van de Wmo 2015). Met andere woorden: de opvang moet erop gericht zijn de eigen kracht van mensen zo veel mogelijk te herstellen. In verband hiermee zal de opvang ook een element van begeleiding naar zelfstandigheid moeten bevatten. Omdat het een maatwerkvoorziening betreft, heeft het college een resultaatverplichting ten opzichte van de cliënt in die zin dat een passende bijdrage geleverd moet worden aan het voorzien in de behoefte aan opvang en herstel van het vermogen zich te handhaven in de samenleving.
12. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat verweerder het primaire besluit II onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of de algemene voorziening in het geval van verzoeker passend is. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting maakt de voorzieningenrechter op dat de algemene voorziening in de vorm van MOVEOO op dit moment in ieder geval niet passend is. Verzoeker heeft op dit moment namelijk geen onderdak en hij krijgt vanuit MOVEOO onvoldoende hulp om daarin te voorzien. De voorzieningenrechter realiseert zich terdege dat dit geen gemakkelijke casus is. Het is dan ook verstandig om de centrumgemeente hiervoor in te schakelen voor de expertise. Het gaat hier om een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015. Opvang is bedoeld voor hen die geen dak (meer) boven hun hoofd hebben en daarin ook niet zelf kunnen voorzien. Daar is op dit moment sprake van.
13. De door de gemachtigde van verzoeker voorgestelde voorziening om verzoeker tijdelijk op de zorgboerderij in [plaatsnaam] te laten wonen totdat er een beter oplossing is gevonden, kan de voorzieningenrechter niet uitspreken, omdat noch het perceel van de zorgboerderij noch de caravan op dat perceel in eigendom is van de gemeente Peel en Maas.
De gemachtigde van het CIZ opperde ter zitting de mogelijkheid van een indicatie Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) in de vorm van beschermd zelfstandig wonen. Deze indicatie wordt afgegeven door de centrumgemeente. Wellicht dat daar een passende mogelijkheid voor verzoeker is te vinden.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit II is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarnaast bepaalt de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel dat verweerder aan verzoeker passende opvang in de gemeente Peel en Maas dan wel ergens binnen het gebied van de centrumgemeente Venlo dient te verlenen tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).