Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Vergunninghouder heeft een kapvergunning aangevraagd voor een Amerikaanse eikenboom die in de voortuin staat op de erfgrens met het perceel van verzoekster. Vergunninghouder heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat hij last heeft van de wortelopdruk op zijn oprit en dat de boom scheef is gegroeid en een probleem voor de veiligheid begint te worden.
2. Verweerder heeft de gevraagde vergunning verleend en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het niet gaat om een boom met bijzondere waarde en dat de wortelopdruk immens is, terwijl het verwijderen van wortels geen optie is omdat dit gevaar zal opleveren voor de veiligheid. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden dat binnen een jaar na verlening van de vergunning een inheemse boom (maat 16-18) wordt herplant.
3. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning omdat zij eigenaar is van de boom en geen toestemming geeft voor de kap. Zij heeft verklaard niet te zijn gekend in de aanvraag en in het beoordelen ervan en wijst erop dat haar argumenten niet zijn betrokken in de besluitvorming. Verzoekster bestrijdt de moeilijke begaanbaarheid van de (brede) oprit van de buren en brengt naar voren dat er ook andere oplossingen mogelijk zijn zoals het verleggen van de as van de oprit. Bovendien is verzoekster van mening dat de wortelopdruk is toegenomen door ondeskundige snoeiwerkzaamheden van de buren, en dat zij daarmee zelf de situatie hebben veroorzaakt waarmee zij nu de noodzaak van de kap onderbouwen. Verder voert verzoekster aan dat verweerder niet met onderzoek heeft onderbouwd dat de boom geen bijzondere waarde heeft of een woonplek voor bijzondere dieren en/of planten is en dat verweerder ook geen onderzoek heeft gedaan naar de stabiliteit van de boom.
De beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Omdat de kap van de boom (hoewel dit door herplant gecompenseerd kan en volgens het primaire besluit ook moet worden) onomkeerbaar is, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig.
6. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarnaast komt aan de orde of de belangen van verzoekster om het bestreden besluit te schorsen wel of niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Het juridisch kader voor de kapvergunning
7. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, in samenhang met artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan een omgevingsvergunning voor kappen slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn opgenomen in de van toepassing zijnde verordening. Op grond van artikel 4:11a van de gemeentelijke Algemene plaatselijke verordening (Apv) (Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden) kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
de natuurwaarde van de houtopstand;
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
e beeldbepalende waarde van de houtopstand;
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over het besluit en de motivering daarvan
8. Verweerder heeft in het ‘beoordelingsformulier’ (van 20 september 2021) aangekruist dat de weigeringsgronden c en d voor de betrokken boom relevant zijn. Verweerder heeft kennelijk deze waarden ondergeschikt geacht aan de gestelde gebruiksbeperking van de oprit van vergunninghouder en heeft als alternatief alleen in ogenschouw genomen verwijdering van de wortels. Dit alternatief is volgens verweerder onwenselijk omdat dit gevaar voor de veiligheid zal opleveren (bij storm).
9. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de motivering de verleende kapvergunning niet kan dragen, omdat niet is onderbouwd dat en waarom de waarde van de boom voor stads- en dorpsschoon en de beeldbepalende waarde van de boom zo gering van gewicht zijn dat de vergunning verleend kan worden en waarom deze van geringer gewicht zijn dan het gebruiksgemak van de oprit van vergunninghouder. Hetgeen hierover in het primaire besluit staat (“
uit onderzoekt blijkt dat de bedoelde boom geen bijzondere waarde vertegenwoordigt”) correspondeert niet met het beoordelingsformulier waarop de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon en de beeldbepalende waarde van de houtopstand zijn aangekruist als weigeringsgronden, terwijl uit de toelichting op dat beoordelingsformulier niet volgt dat de boom geen (bijzondere) waarde heeft. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoeksters argumenten in deze motivering een rol dienen te spelen. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter, zonder nadere feitelijke toelichting, de zware kwalificatie ‘immens’ voor de wortelopdruk niet kan volgen op basis van de door verweerder overgelegde foto’s. De voorzieningenrechter overweegt tot slot in dit verband ook dat de veiligheid blijkens het primaire besluit nu kennelijk niet in het geding is. Gelet op het voorgaande is het besluit ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd onvoldoende gemotiveerd.
Uitvoerbaarheid van de bomenkap
10. Vergunninghouder is belanghebbende bij de aanvraag om een kapvergunning van de boom omdat de boom mede op zijn perceel staat. Vergunninghouder heeft de kapvergunning aangevraagd en heeft er daarbij op gewezen dat de werkzaamheden in de aanvraag ook voor het adres van verzoekster gelden. Verzoekster heeft gesteld dat zij eigenaar van de boom is, maar de voorzieningenrechter stelt aan de hand van de foto’s in het dossier vast dat de boom op de erfgrens staat, zodat het er in beginsel voor moet worden gehouden dat verzoekster en vergunninghouder beide mede-eigenaren van de boom zijn.
11. Uit de bepalingen van de Apv of de Wabo volgt niet dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning moest weigeren vanwege het ontbreken van de toestemming van verzoekster als (mede)eigenaar van de boom (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5480). Een andere vraag is echter of vergunninghouder civielrechtelijk gebruik kan maken van zijn vergunning nu de toestemming van verzoekster als (mede)eigenaar om de boom te kappen kennelijk ontbreekt. Daarover kan in beginsel alleen de civiele rechter oordelen, maar de voorzieningenrechter geeft verweerder mee om in bezwaar in dit verband de feitelijke en civielrechtelijke situatie te onderzoeken en te beoordelen in hoeverre dit aan vergunningverlening in de weg kan staan. Daarbij kan verweerder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1421) betrekken, met dien verstande dat in deze situatie de boom voor een substantieel deel ook eigendom lijkt te zijn van verzoekster. 12. Vanwege hetgeen onder 11 is overwogen, geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging om hun geschil via mediation tot een oplossing te brengen. Bestuursrechtelijke toestemming in de vorm van een kapvergunning, waarover deze procedure gaat, betekent immers nog niet dat de boom ook civielrechtelijk gekapt mag worden en het is voorstelbaar dat het voor beide partijen, als buren, prettiger is in onderling overleg de kwestie op te lossen dan via diverse juridische procedures.
13. Het hiervoor onder 9 geconstateerde motiveringsgebrek is op zichzelf al aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van de verleende kapvergunning tot zes weken na het besluit op bezwaar. Het belang van verzoekster bij voorlopig niet kappen van de boom (die voor een substantieel deel van haar is of lijkt te zijn) totdat de bestuurlijke besluitvorming is afgerond, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter groter dan het belang van vergunninghouder om op korte termijn de boom te kunnen kappen. Daarbij is voor de voorzieningenrechter van belang dat de veiligheid kennelijk niet in het geding is gelet op het primaire besluit. Dat verweerder het motiveringsgebrek in bezwaar kan herstellen, is geen reden om het verzoek af te wijzen vanwege het definitieve karakter van een voorlopig oordeel over de kap van een boom. In dat verband vindt de voorzieningenrechter dat verweerder eerst moet besluiten over herstel van het gebrek voordat de kapvergunning in werking kan treden.
14. Uit het voorgaande blijkt dat het verzoek kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat vergunninghouder nog niet kan overgaan tot het kappen van de boom en in ieder geval eerst de beslissing op bezwaar en de beroepstermijn tegen die beslissing moet afwachten.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.