ECLI:NL:RBLIM:2021:8856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/03/287655 / FT RK 21.41
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de (verlengde) afkoelingsperiode wegens niet betalen van de observator

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 september 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) voor een besloten vennootschap. De verzoekster had op 14 januari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden, welke op 11 februari 2021 werd toegewezen. Deze periode werd later verlengd, maar de verzoekster kon geen zekerheid stellen voor de kosten van de benoemde observator, mr. D.A.J. Roomberg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet in staat was om de benodigde € 15.000,- voor de observator te betalen, wat leidde tot de conclusie dat de afkoelingsperiode niet langer in het belang van de gezamenlijke schuldeisers was. De rechtbank heeft daarom besloten de afkoelingsperiode te beëindigen en de aanstelling van de observator in te trekken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. B.R.M. de Bruijn, en de andere rechters op een nog niet gespecificeerde datum in september 2021.

Uitspraak

Rechtbank LIMBURG

Team Toezicht
Locatie Maastricht
Beëindiging afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet
rekestnummer: C/03/287655 / FT RK 21.41
uitspraakdatum: x september 2021
Ambtshalve beschikking tot beëindiging afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] .,
gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] , [vestigingsplaats 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen [verzoekster] ,
advocaat: mr. G.M.O. Puddu, kantoorhoudende te Sittard.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 14 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter
griffie gedeponeerd en bij verzoekschrift van 25 januari 2021 verzocht een
afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw af te kondigen voor een periode van vier maanden.
1.2.
Bij beschikking van 11 februari 2021 heeft de rechtbank een afkoelingsperiode
afgekondigd voor de duur van vier maanden, ingaande 12 februari 2021.
1.3.
Bij bericht met bijlagen van 3 juni 2021 van mr. Puddu heeft [verzoekster] verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode.
1.4.
Bij beschikking van 7 juli 2021 heeft de rechtbank de bij voornoemde beschikking van 11 februari 2021 afgekondigde afkoelingsperiode verlengd met een termijn van vier maanden met ingang van 12 juni 2021. Voorts heeft de rechtbank aanleiding gezien een
observator te benoemen in de persoon van mr. D.A.J. Roomberg en deze op te dragen
binnen één week een begroting van diens werkzaamheden en die van eventuele derden die door hem worden geraadpleegd te maken en deze aan de rechtbank te zenden.
1.5.
Bij brief van 13 juli 2021 heeft mr. Roomberg zijn begroting van de
voornoemde werkzaamheden kenbaar gemaakt.
1.6.
Bij beschikking van 15 juli 2021 heeft de rechtbank het bedrag dat de
werkzaamheden van de observator en de door hem in te schakelen derden mogen kosten vastgesteld op € 15.000,- exclusief BTW, bepaald dat voornoemd bedrag ten laste komt van [verzoekster] en dat laatstgenoemde voor de betaling daarvan ten genoegen van de
observator zekerheid dient te stellen.
1.7.
Bij brief van 9 september 2021 heeft mr. Roomberg medegedeeld dat hij aan [verzoekster] heeft verzocht zekerheid voor de betaling van de kosten van de
werkzaamheden te stellen en dat het tot dat moment daar niet van is gekomen en dat hij daardoor geen verdere werkzaamheden heeft kunnen verrichten.
1.8.
De rechtbank heeft bij schrijven 13 september 2021 mr. Puddu verzocht om uiterlijk 20 september 2021 te reageren op het schrijven van de observator van 9 september 2021 en meegedeeld dat de rechtbank na ommekomst van die termijn een definitieve beslissing zal nemen op het voornemen om de afkoelingsperiode te beëindigen.
1.9.
Bij bericht van 20 september 2021 heeft mr. Puddu een schrijven van gelijke datum van mr. [naam adviseur] , namens [verzoekster] overgelegd waarin te kennen wordt gegeven dat
alles in het werk is gesteld om € 15.000,- aan liquide middelen te genereren. De benodigde liquide middelen ontbreken echter en niemand is bereid gevonden een lening van dat bedrag beschikbaar te stellen. De enige liquide middelen waar [verzoekster] onder voorwaarden over kan beschikken is het restant van plus minus € 49.000,- van de waarborgsommen, die
gesteld zijn ten behoeve van de assuradeur ter borging van de garanties uit de
garantiecertificaten van BouwGarant voor vier woningen. Met die assuradeur is een
overeenkomst daartoe gesloten waarin is bepaald aan welke voorwaarden voldaan moet worden om de waarborgsommen te doen vrijvallen. Crediteuren kunnen er nog steeds voor kiezen na aanvaarding van het aangeboden akkoord de weg te kiezen van het proberen te vervullen van die voorwaarden. Dat laatste is echter onmogelijk als vooraf € 15.000,- moet worden betaald aan de observator. Als de afkoelingsperiode zal worden beëindigd zal dit
leiden tot een faillissement waarbij de kosten van de curator het totaal der mogelijk
resterende waarborgsommen zullen overschrijden, aldus mr. [naam adviseur] .
1.10.
Bij e-mailbericht van 28 september 2021 heeft de observator gemeld dat hij instemt met intrekking van zijn aanstelling en dat hij daarop niet nader hoeft te worden gehoord.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 376 lid 1 Fw kan de schuldenaar de rechtbank verzoeken een
afkoelingsperiode af te kondigen. Deze termijn geldt op grond van artikel 376 lid 2 Fw voor ten hoogste vier maanden. Op grond van artikel 376 lid 4 onder a en b Fw wordt het verzoek als bedoeld in het eerste lid toegewezen als summierlijk blijkt dat dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de
onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten en dat op het moment dat de afkoelingsperiode wordt afgekondigd redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van de schuldenaar hierbij gediend zijn. Ingevolge artikel 376 lid 10 Fw heft de rechtbank de afkoelingsperiode op als niet langer wordt voldaan aan artikel 376 lid 1 en 4 Fw. Zij kan dit ambtshalve doen.
2.2.
In haar beschikking van 7 juli 2021, waarbij de afgekondigde afkoelingsperiode is verlengd met een termijn van vier maanden, heeft de rechtbank de zienswijze van een
tweetal schuldeisers, te weten Delektro Nederland B.V. en Talpa Top Floors B.V. in haar oordeel betrokken. Delektro Nederland B.V. had aangevoerd dat de informatievoorziening en financiële onderbouwing beperkt zijn en dat jaarrekeningen en/of een verklaring van een accountant ten aanzien van de huidige situatie en/of de perspectieven ontbrak. Talpa Top Floors B.V. had onder meer geklaagd over het niet beschikbaar zijn van taxatierapporten van de inventaris en voorraden. Deze zienswijzen zijn besproken in de raadkamer van 30 juni 2021. Tijdens die raadkamer is namens [verzoekster] onder meer gemeld dat inmiddels wordt ingezet op een liquidatieakkoord waarmee zij - naar de rechtbank begreep - mede wilde aangeven dat het aangaan van langer lopende verplichtingen wat haar betreft niet meer aan de orde is. Verder heeft [verzoekster] destijds aangegeven dat het aanleveren van de gevraagde informatie niet eenvoudig zal zijn en in ieder geval extra kosten met zich zal brengen, waardoor het onder de schuldeisers te verdelen bedrag lager zal worden. Ook stelde [verzoekster] dat taxatie van de bedrijfsmiddelen praktisch onmogelijk is, omdat deze wordt gehouden door de onderaannemers.
2.3.
De rechtbank zag in het voorgaande aanleiding om in haar beschikking van 7 juli 2021 een observator aan te stellen om toezicht te houden op de totstandkoming van het
akkoord en daarbij oog te hebben voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank overwoog daartoe dat twee schuldeisers te kennen gaven dat de informatievoorziening in relatie tot het akkoord onvoldoende is en dat zijdens [verzoekster] is gemeld dat niet zonder meer tegemoet zal of kan worden gekomen aan die wens om extra informatie. Dat [verzoekster] te kennen had gegeven dat zij de kosten van een observator niet uit
eigen middelen kon voldoen was voor de rechtbank geen reden om van de noodzakelijk
geachte aanstelling van een observator af te zien, nu het aan [verzoekster] is om voor de
kosten van de totstandkoming van een onderhands akkoord zorg te dragen.
2.4.
Uit het schrijven van mr. Roomberg van 9 september 2021 en de reactie van
mr. [naam adviseur] van 20 september 2021 blijkt dat [verzoekster] geen zekerheid kan stellen voor de kosten van de werkzaamheden van de observator. Daarmee staat het voor de rechtbank vast dat op de totstandkoming van het onderhands akkoord, geen toezicht zal worden gehouden door een observator terwijl dat in de beschikking van 7 juli 2021 wel noodzakelijk werd
geacht in verband met de belangen van de schuldeisers. Nu het voor [verzoekster] - naar eigen zeggen - niet eenvoudig zal zijn om de door de schuldeisers gevraagde informatie aan te leveren en ook een observator zal ontbreken om toezicht te houden op de totstandkoming van het akkoord, is de rechtbank van oordeel dat de afgekondigde (verlengde) afkoelingsperiode niet meer in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank neemt daarbij bovendien in overweging dat de reacties van mr. Puddu en mr. [naam adviseur] van 20 september 2021 geen aanleiding geven om de noodzaak van een observator te heroverwegen.
2.5.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de (verlengde) afkoelingsperiode beëindigen. In het verlengde daarvan zal zij de aanstelling van mr. D.A.J. Roomberg tot observator intrekken.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
heft op de (verlengde) afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw;
3.2.
trekt in de aanstelling van mr. D.A.J. Roomberg tot observator.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R.M. de Bruijn, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en mr. V.G.T. van Emstede, rechters en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn op x september 2021.