In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 juli 2021 een beschikking gegeven in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Verzoekster, een besloten vennootschap, had op 14 januari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw. Deze periode werd op 11 februari 2021 voor vier maanden afgekondigd. Op 3 juni 2021 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot verlenging van deze afkoelingsperiode, omdat zij belangrijke vooruitgang had geboekt in de totstandkoming van een liquidatieakkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster tijdig het verzoek tot verlenging heeft ingediend en dat er voldoende vooruitgang is geboekt in de onderhandelingen met schuldeisers. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er klachten waren van schuldeisers over de informatievoorziening, wat aanleiding gaf om een observator aan te stellen. Ondanks dat verzoekster aangaf de kosten van de observator niet te kunnen voldoen, was dit voor de rechtbank geen reden om van de aanstelling af te zien. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode toegewezen en de observator opgedragen om de kosten van zijn werkzaamheden te begroten.