Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de rolbeschikking van 7 april 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 september 2021.
Rechtbank Limburg
In deze zaak vordert de eiser, na vermindering van eis, dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 679,08 per maand voor de periode van juli 2020 tot 1 september 2021. De partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd, zijn gescheiden en de huwelijksgemeenschap is ontbonden. De gedaagde heeft op 2 juli 2020 haar intrek genomen in de woning die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde. De woning is op 1 september 2021 verkocht aan de huidige partner van de gedaagde. De eiser stelt dat hij gedurende de genoemde periode de hypotheekrente, opstalverzekering en gemeentelijke belastingen heeft betaald, terwijl de gedaagde geen bijdrage heeft geleverd aan de woonlasten. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde een gebruiksvergoeding moet betalen, omdat de eiser gedurende de periode van juli 2020 tot september 2021 verstoken was van het gebruik en genot van de woning, terwijl hij wel de lasten heeft gedragen. De rechtbank wijst de vordering van de eiser toe en stelt de gebruiksvergoeding vast op het door hem gevorderde bedrag.