ECLI:NL:RBLIM:2021:8557

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
C/03/282508 / HA ZA 20-460
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op bindend advies-clausule in statuten van jagersvereniging afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser zich beroept op lidmaatschap van de gedaagde, een jagersvereniging. De eiser heeft vorderingen ingesteld, waaronder een verklaring voor recht dat hij lid is van de gedaagde en dat hij in staat moet worden gesteld zijn lidmaatschapsrechten uit te oefenen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij op enig moment lid is geworden van de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn lidmaatschap en dat de gedaagde geen individuele jagers als leden kent. Bovendien heeft de rechtbank het beroep van de gedaagde op een bindend advies-clausule in de statuten afgewezen, omdat de eiser niet vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op toegang tot de overheidsrechter. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in lidmaatschapskwesties en de voorwaarden waaronder afstand van recht kan worden aangenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/282508 / HA ZA 20-460
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 17 november 2021
in de zaak van
[eiser in hoofzaak, verweerder in incident],
wonende te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M. Struik,
tegen
overige
[gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.J. Liebrand.
Partijen zullen hierna [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] en [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 11 augustus 2021,
  • de akte van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] ,
  • de antwoordakte van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Het beding waarop [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] zich beroept bepaalt dat geschillen (zoals gespecificeerd in artikel 5 lid 5 van de statuten) ter beslechting worden voorgelegd aan de Stichting Geschillenafhandeling Landelijke Jagersvereniging,
zulks door mediation of door het uitbrengen van een bindend advies (cursivering aangebracht door de rechtbank). Het betreft hier naar het oordeel van de rechtbank een beding ter zake bindend advies en niet een arbitragebeding. De rechtbank is van oordeel dat een geslaagd beroep op een dergelijk beding niet leidt tot onbevoegdheid van de rechtbank, maar tot het gevolg heeft dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering (zie HR, 22 november 1985, NJ 1986, 275). De rechtbank zal het beroep van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] op het beding daarom opvatten als een niet-ontvankelijkheidsverweer en bespreken bij de beoordeling in de hoofdzaak.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering in het incident strekkende tot onbevoegdheid van de rechtbank moet worden afgewezen.
De proceskosten in het incident
2.2.
[gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] is in het incident aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Voor [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] geldt dat in de hoofdzaak. Daarmee is elk van partijen op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen. De proceskosten zullen daarom - in zowel het incident als in de hoofdzaak – worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

Is [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] ontvankelijk in zijn vorderingen?

3.1.
Gezien het verweer van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] zal allereerst de vraag moeten worden beantwoord of [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] ontvankelijk is in zijn vorderingen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Zij is als volgt tot dat oordeel gekomen.
3.2.
Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op toegang tot een bij de wet ingesteld gerecht (kort gezegd: de overheidsrechter). Het staat partijen evenwel op grond van artikel 7:900 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vrij om in een bindend-adviesovereenkomst af te spreken dat een in de toekomst rijzend geschil wordt beslecht bij bindend advies. Uit artikel 7:906 lid 1 BW volgt dat een bindend advies ook zijn rechtsgrond kan vinden in de statuten van een rechtspersoon. Van dat laatste is in dit geval sprake: [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] beroept zich op een bindend advies-bepaling in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV).
3.3.
In geval van een van toepassing zijnde bindend adviesclausule doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Dat levert op zichzelf geen strijd op met artikel 6 EVRM. Het staat partijen vrij om afstand te doen van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Deze afstand moet evenwel vrijwillig en ondubbelzinnig geschieden. Vereist is dus dat partijen vrijwillig en ondubbelzinnig kiezen voor bindend advies ter beslechting van een tussen hen bestaand geschil of in de toekomst rijzende geschillen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die eis in dit geval niet voldaan.
3.3.1.
Allereerst geldt dat het beding waarop [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] zich beroept, is neergelegd in de statuten van de KNJV en dus niet in haar eigen statuten. Weliswaar is [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] ook lid van de KNJV, maar naar het oordeel van de rechtbank hoefde [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] er bij het (voor zover daar sprake van is) lid worden van de [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] niet op bedacht te zijn dat zich in de statuten van een andere vereniging, waarvan [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] eveneens lid was, een beding bevond op grond waarvan [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] afstand deed van het recht op toegang tot de overheidsrechter voor wat betreft geschillen tussen hem en [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] .
3.3.2.
Daarbij komt nog dat het beding waarop [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] zich beroept naar het oordeel van de rechtbank op twee manieren uitgelegd kan worden. Het beding kan ofwel zo uitgelegd worden dat het betrekking heeft op geschillen tussen een wildbeheereenheid (zoals [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] ) enerzijds en een jagersvereniging anderzijds. Anderzijds kan het beding ook zo worden opgevat dat het betrekking kan hebben op geschillen tussen een wildbeheereenheid en een individuele jager. Alleen bij het volgen van deze laatste uitleg zou [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] jegens [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] een beroep kunnen doen op het beding. Gelet echter op het feit dat de bepaling in de statuten van de KNJV op twee verschillende wijzen uitgelegd kan worden, kan ook op grond van de tekst van de bepaling niet tot de conclusie worden gekomen dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van toegang tot de overheidsrechter.
3.4.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] geen doel treft. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
De inhoudelijke beoordeling
Het gevorderde onder 1
3.5.
Onder 1 vordert [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] om voor recht te verklaren dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] lid van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] is, en/of te verklaren voor recht dat met het eindigen van het lidmaatschap van jagersvereniging [naam] het lidmaatschap van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] niet is geëindigd.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat - wil de vordering van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] slagen - allereerst moet worden vastgesteld dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] op enig moment lid is geworden van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] stelt dat aan die eis niet is voldaan en dat de vorderingen reeds om die reden moeten worden afgewezen. [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] is nooit lid geworden van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] ; de [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] kent geen individuele jagers als leden. Evenmin is [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] lid geworden van de Jagersvereniging [naam] , aangezien [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] slechts aspirant-lid is geweest, aldus [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] .
3.7.
[eiser in hoofzaak, verweerder in incident] heeft vervolgens niet aangevoerd, laat staan onderbouwd, wanneer en op welke wijze hij precies lid zou zijn geworden van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] stelt slechts dat “hij degene heeft gebeld die destijds zowel voorzitter was van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] als van de jagersvereniging Hubertus-Baarlo”. Diegene zou volgens [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] telefonisch toegezegd hebben dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] lid was geworden van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . Die stelling wordt evenwel door [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] betwist. [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] heeft vervolgens niet aangevoerd met wie en wanneer dat telefoongesprek precies heeft plaatsgevonden, noch wat de aanleiding voor het gesprek was en de omstandigheden waren waaronder het gesprek plaatsvond. [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] heeft ook geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er wel een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Nu [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] zijn stelling dat er op enig moment een toezegging is gedaan tot het toelaten van hem tot het lidmaatschap van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] , niet heeft onderbouwd, zal deze stelling van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] worden gepasseerd.
3.8.
[eiser in hoofzaak, verweerder in incident] beroept zich vervolgens op de notulen van 22 maart 2016 van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . In de kop van die notulen is opgenomen:
“Afgemeld hebben zich de volgende leden: (…) [eiser in hoofzaak, verweerder in incident].” [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] stelt dat hij in die notulen aldus uitdrukkelijk als lid wordt genoemd van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] betwist dat uit die notulen lidmaatschap van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] kan worden afgeleid. De rechtbank volgt [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] in dat verweer. In de statuten van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] staat – voor zover van belang –:
"TOELATING
ARTIKEL 7
Lid 1: het bestuur beslist op voordracht van een bij huishoudelijk reglement in te stellen ballottage commissie omtrent toelating van leden, deelnemers en begunstigers."
Het enkele feit dat de secretaris van een vereniging in de notulen onder het kopje van afwezige leden [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] als lid van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] vermeldt, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] ook daadwerkelijk lid is geworden van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] , nu daarvoor in de statuten een specifieke procedure is bepaald. Ook levert een dergelijke vermelding in de notulen geen bewijs op dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] op de juiste statutaire wijze door het bestuur tot lid is benoemd.
3.9.
[eiser in hoofzaak, verweerder in incident] stelt verder dat uit het feit dat hij van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] een zogenoemde "gastverklaring" heeft gekregen, blijkt dat hij lid is (geweest) van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . De rechtbank ziet in dat feit echter eerder een contra-indicatie voor lidmaatschap van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] . De term “gastverklaring” lijkt immers te impliceren dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] voor de vereniging werd aangemerkt als “gast” en aldus juist niet als lid. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] gevraagd verduidelijking te verschaffen op dit punt. [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] kon daarop echter geen duidelijk antwoord geven, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
3.10.
Tot slot beroept [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] zich op een brief van 7 augustus 2019, afkomstig van de secretaris van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . In deze brief is het volgende opgenomen:
“De heer [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] is in 2015 lid geworden van Jagersvereniging [naam] . Aan het lidmaatschap van de jagersverenigingen zit een gekoppeld lidmaatschap bij de bovenliggende WBE.” (…). “In 2018 is de heer [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] verhuisd naar [plaats] en lid geworden van de WBE aldaar. De heer [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] heeft toen schriftelijk zin lidmaatschap van jagersvereniging [naam] opgezegd, daarmee is zijn gekoppelde lidmaatschap van de bovenliggende WBE “ [naam] ook beëindigd, zoals hem schriftelijk is medegedeeld. Dit is de normale gang van zaken, ook bekend bij de heer [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] .”
De rechtbank is - onder verwijzing naar het onder 3.8 overwogene - van oordeel dat een enkele brief van een secretaris van een vereniging geen lidmaatschap als zodanig kan constitueren en iemand dus niet tot verenigingslid maakt, noch bewijs oplevert dat [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] op de juiste statutaire wijze door het bestuur tot lid is benoemd. Aan die brief kan [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] aldus niet het recht ontlenen dat hij lid is geworden van de vereniging.
3.11.
Nu [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] er niet in is geslaagd (onderbouwd) te stellen dat hij op enig moment lid is geworden van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] , moet zijn vordering onder 1 worden afgewezen.
Het gevorderde onder 2
3.12.
Onder 2 vordert [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] , kort samengevat, om [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] te verplichten hem in staat te stellen zijn lidmaatschapsrechten uit te oefenen. Ook deze vordering is ontleend aan lidmaatschap van [gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] . De rechtbank zal - onder verwijzing naar voorgaande rechtsoverwegingen - ook deze vordering afwijzen.
De proceskosten in de hoofdzaak
3.13.
[gedaagde in hoofdzaak, eiseres in incident] is in het incident aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Voor [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] geldt dat in de hoofdzaak. Daarmee is elk van partijen op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen. De proceskosten zullen daarom - in zowel het incident als in de hoofdzaak - worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering strekkende tot onbevoegdverklaring van de rechtbank af,
4.2.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
wijst de vorderingen van [eiser in hoofzaak, verweerder in incident] af,
4.4.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: KB