ECLI:NL:RBLIM:2021:8547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
03/156327-20 en 03/000085-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon en goederen, gebrek aan bewijs voor significante bijdrage

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 13 op 14 juni 2020 te Weert, waarbij de verdachte samen met anderen geweld zou hebben gepleegd tegen een persoon en verschillende goederen. De verdachte heeft bekend vernielingen te hebben gepleegd, maar de rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat hij een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen de persoon, [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee afzonderlijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden: de vernielingen door de verdachte en de mishandeling van [slachtoffer] door een medeverdachte. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet aanwezig was bij de mishandeling en dat zijn acties niet als een gezamenlijke daad van geweld kunnen worden beschouwd. Daarom wordt de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van openlijke geweldpleging in vereniging. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf eveneens niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/156327-20
Parketnummer: 03/000085-20 (TUL)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en tegen meerdere goederen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Daartoe heeft zij gewezen op de verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd bij de politie en ter terechtzitting en op de diverse aangiftes in het dossier. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en de twee medeverdachten de overbuurman ‘een lesje wilden leren’ en dat zij vervolgens met zijn drieën naar buiten zijn gegaan. De verdachte had een hamer bij zich en hij wilde verhaal halen. Op dat moment hebben de drie medeverdachten volgens de officier van justitie als groep gehandeld. Dat een lid van die groep dan bij een woning staat en een ander bij een auto, doet daar niets aan af. Zij waren als groep bezig met het plegen van geweld. De verdachte heeft daar volgens de officier van justitie een significante en wezenlijke bijdrage aan geleverd, waardoor hij ook verantwoordelijk is voor het geweld dat hij niet zelf heeft toegepast.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het plegen van geweld tegen een persoon. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de specifieke geweldshandelingen tegen [slachtoffer] . De verdachte heeft niet geslagen. Hij was zelfs niet in de buurt van de mishandeling. Daarnaast had de verdachte ook geen motief om naar [slachtoffer] toe te gaan, omdat zijn woede was gericht op een andere buurman. Volgens de raadsvrouw kan niet worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op dit deel van de tenlastelegging. Het geweld plegen tegen meerdere goederen kan volgens de raadsvrouw wel worden bewezen. De verdachte heeft deze handelingen ook bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak openlijke geweldpleging in vereniging
De rechtbank komt tot het oordeel dat het tenlastegelegde openlijk geweld in vereniging niet wettig en overtuigend is bewezen om redenen die hieronder uiteen worden gezet.
Volgens vaste rechtspraak is van het ‘in vereniging’ plegen van geweld tegen personen of goederen sprake, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Deze bijdrage zelf hoeft niet van gewelddadige aard te zijn. Deze kan ook bestaan uit de getalsmatige versterking van de groep, bijvoorbeeld door mee te lopen of aan te moedigen. De rechtbank dient te beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is geweest.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 14 juni 2020 bevond de verdachte zich, samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] . Op enig moment is de verdachte naar buiten gegaan en is het bij de woning van buurtbewoner [naam] , vlakbij de woning van [medeverdachte 2] , gekomen tot een confrontatie tussen de verdachte en [naam] . De verdachte is vervolgens teruggelopen naar de woning van [medeverdachte 2] , waar hij gewond en bebloed aankwam. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schrokken hiervan. Vervolgens is op de zich in het dossier bevindende camerabeelden te zien dat de verdachte de woning van [medeverdachte 2] weer verlaat met een voorwerp in zijn handen, naar eigen zeggen een hamer. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verlieten respectievelijk 13 en 14 seconden na de verdachte de woning. Op het moment dat [medeverdachte 2] de woning verliet, is op de camerabeelden te zien dat licht aan- en uitging, vermoedelijk de alarmlichten van een auto.
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij de woning heeft verlaten, de ruiten heeft ingeslagen van de [merk auto 1] die op straat stond, en daarna is doorgelopen naar de achterzijde van de woning van [naam] , waar hij vernielingen heeft aangericht aan de tuin- en garagedeuren van deze woning, en aan een op diens oprit geparkeerde [merk auto 2] personenauto en een fiets.
Toen de verdachte zich achter in de tuin van [naam] bevond, stonden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgens de verklaring van aangever [slachtoffer] , nog op straat ter hoogte van de [merk auto 1] . Eén van deze twee mannen liep vervolgens op [slachtoffer] af en sloeg hem met zijn hand tegen zijn hoofd, waardoor [slachtoffer] ten val kwam. Volgens [slachtoffer] stond hij direct weer op en rende hij met een bebloed hoofd terug naar zijn woning. De man die hem had geslagen, was blank, kaal en ongeveer 185 cm lang, aldus [slachtoffer] . De rechtbank gaat er op basis van het signalement vanuit dat dit [medeverdachte 1] is geweest.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat er twee verschillende, los van elkaar staande, gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, namelijk de vernielingen gepleegd door de verdachte in de tuin van [naam] en de mishandeling van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] op straat.
De vernielingen
De rechtbank gaat er vanuit dat het aan- en uitgaan van (vermoedelijk) alarmlichten van een auto die op de camerabeelden zijn waargenomen, samenhangen met het inslaan van de ruiten van de [merk auto 1] . Deze vonden plaats op het op de seconde nauwkeurig vastgestelde tijdstip dat [medeverdachte 2] zijn woning verliet, en een seconde voordat [medeverdachte 1] naar buiten kwam. De [merk auto 1] stond niet pal voor de deur van de woning van [medeverdachte 2] , maar een tiental meters verderop in dezelfde straat ter hoogte van het einde van de achtertuin van perceel [adres 3] 80. De verdachte was volgens de camerabeelden toen al 13 seconden buiten. Het is daarom meer dan aannemelijk dat [verdachte] degene is geweest die (met de hamer die hij vasthad) de ruiten van de [merk auto 1] heeft ingeslagen, zoals hij ook zelf heeft verklaard.
Hierop is de verdachte naar de achterkant van de woning van [naam] gegaan om daar meerdere vernielingen aan te richten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgden de verdachte niet tot in de tuin van de woning van [naam] , maar zijn op straat ter hoogte van de [merk auto 1] blijven staan. [slachtoffer] verklaart namelijk over twee personen die bij de aldaar geparkeerde [merk auto 1] stonden. Dit betreffen, naar het oordeel van de rechtbank, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De mishandeling van [slachtoffer]
[medeverdachte 1] is, toen hij buiten kwam, op [slachtoffer] afgelopen en heeft hem één klap gegeven. De verdachte en [medeverdachte 2] hebben geen enkele rol gehad bij de mishandeling van [slachtoffer] . De verdachte was hier niet bij aanwezig: hij was namelijk in de achtertuin van [naam] . [medeverdachte 2] is niet met [medeverdachte 1] meegelopen naar [slachtoffer] en heeft ook niet op enige andere wijze bijgedragen aan dit geweld.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer] , of dat zijn medeverdachte op hun beurt een voldoende significante bijdrage hebben geleverd aan het geweld tegen goederen, zodat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank benadrukt dat, hoe onbevredigend de uitkomst voor de benadeelde partijen ook moge zijn, zij gebonden is aan de inhoud van de tenlastelegging. Vernieling van de op straat geparkeerde [merk auto 1] en de goederen, toebehorende aan [naam] , is, hoewel door de verdachte bekend, niet aan verdachte ten laste gelegd.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

4.1
De vordering van de benadeelde partij
De volgende slachtoffers hebben zich in de strafzaak gevoegd als benadeelde partijen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘
[naam bedrijf 1] B.V.’ (hierna: [naam bedrijf 1] ) heeft door tussenkomst van
[slachtoffer]verzocht om een schadevergoeding van € 135,00, bestaande uit materiële schade.
[slachtoffer]heeft verzocht om een schadevergoeding van € 6.728,13, bestaande uit € 5.228,13 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
[naam]heeft verzocht om een schadevergoeding van € 10.586,54, bestaande uit € 586,53 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘
[naam bedrijf 2] B.V.’ (hierna: [naam bedrijf 2] ) heeft door tussenkomst van
[naam]verzocht om een schadevergoeding van € 8.330,85, bestaande uit materiële schade.
Alle benadeelden hebben tevens verzocht om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam bedrijf 1] en [slachtoffer] op het standpunt gesteld dat deze in hun geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en heeft gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de hoofdelijkheid uit te spreken. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam] en [naam bedrijf 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze benadeelden in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aangezien de schade niet in rechtstreeks verband staat tot het tenlastegelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam bedrijf 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de verzochte partiële vrijspraak. Subsidiair heeft de raadvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van € 815,90 aan gederfde omzet op de dag van de zitting plus de kosten van de adviseur, en met uitzondering van de gevorderde immateriële schade, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van benadeelde partijen [naam] en [naam bedrijf 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens het ontbreken van causaal verband tussen de schade en het tenlastegelegde feit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde zal zij de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren.

5.De vordering tot tenuitvoerlegging (03/000085-20)

Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank van Maastricht van 12 maart 2020 is de verdachte veroordeeld tot de volgende voorwaardelijke straf: een taakstraf voor de duur van 40 uur waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij vordering, op 26 augustus 2021 ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank een bevel tot tenuitvoerlegging van deze 20 uur taakstraf zal geven.
Gezien de vrijspraak ziet de rechtbank geen grond voor de vordering tenuitvoerlegging. De rechtbank zal deze dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partijen
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/000085-20 niet-ontvankelijk;

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. drs. M.A.M. Pijnenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2021.
Buiten staat
Mr. Witteman en mr. Pijnenburg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de nacht van 13 op 14 juni 2020 te Weert
openlijk, te weten aan de [adres 3] en/of de [adres 2] in elk geval op of
aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in
vereniging geweld heeft gepleegd
- tegen een persoon, te weten [slachtoffer] en/of
- tegen een of meerdere goed(eren), te weten een of meerdere tuindeur(en) en/of
een of meerdere garagedeur(en) en/of een auto (merk [merk auto 2] met kenteken
[kenteken 1] ) en/of een auto (merk [merk auto 1] A4 met kenteken [kenteken 2] ) en/of een
(kinder)fiets (merk [merk fiets] ),
door op/tegen dit goed/deze goederen te slaan/stompen en/of te
schoppen/trappen terwijl hij, verdachte dit goed/deze goederen opzettelijk heeft
vernield;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )