3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak openlijke geweldpleging in vereniging
De rechtbank komt tot het oordeel dat het tenlastegelegde openlijk geweld in vereniging niet wettig en overtuigend is bewezen om redenen die hieronder uiteen worden gezet.
Volgens vaste rechtspraak is van het ‘in vereniging’ plegen van geweld tegen personen of goederen sprake, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Deze bijdrage zelf hoeft niet van gewelddadige aard te zijn. Deze kan ook bestaan uit de getalsmatige versterking van de groep, bijvoorbeeld door mee te lopen of aan te moedigen. De rechtbank dient te beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is geweest.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 14 juni 2020 bevond de verdachte zich, samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] . Op enig moment is de verdachte naar buiten gegaan en is het bij de woning van buurtbewoner [naam] , vlakbij de woning van [medeverdachte 2] , gekomen tot een confrontatie tussen de verdachte en [naam] . De verdachte is vervolgens teruggelopen naar de woning van [medeverdachte 2] , waar hij gewond en bebloed aankwam. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schrokken hiervan. Vervolgens is op de zich in het dossier bevindende camerabeelden te zien dat de verdachte de woning van [medeverdachte 2] weer verlaat met een voorwerp in zijn handen, naar eigen zeggen een hamer. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verlieten respectievelijk 13 en 14 seconden na de verdachte de woning. Op het moment dat [medeverdachte 2] de woning verliet, is op de camerabeelden te zien dat licht aan- en uitging, vermoedelijk de alarmlichten van een auto.
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij de woning heeft verlaten, de ruiten heeft ingeslagen van de [merk auto 1] die op straat stond, en daarna is doorgelopen naar de achterzijde van de woning van [naam] , waar hij vernielingen heeft aangericht aan de tuin- en garagedeuren van deze woning, en aan een op diens oprit geparkeerde [merk auto 2] personenauto en een fiets.
Toen de verdachte zich achter in de tuin van [naam] bevond, stonden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgens de verklaring van aangever [slachtoffer] , nog op straat ter hoogte van de [merk auto 1] . Eén van deze twee mannen liep vervolgens op [slachtoffer] af en sloeg hem met zijn hand tegen zijn hoofd, waardoor [slachtoffer] ten val kwam. Volgens [slachtoffer] stond hij direct weer op en rende hij met een bebloed hoofd terug naar zijn woning. De man die hem had geslagen, was blank, kaal en ongeveer 185 cm lang, aldus [slachtoffer] . De rechtbank gaat er op basis van het signalement vanuit dat dit [medeverdachte 1] is geweest.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat er twee verschillende, los van elkaar staande, gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, namelijk de vernielingen gepleegd door de verdachte in de tuin van [naam] en de mishandeling van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] op straat.
De vernielingen
De rechtbank gaat er vanuit dat het aan- en uitgaan van (vermoedelijk) alarmlichten van een auto die op de camerabeelden zijn waargenomen, samenhangen met het inslaan van de ruiten van de [merk auto 1] . Deze vonden plaats op het op de seconde nauwkeurig vastgestelde tijdstip dat [medeverdachte 2] zijn woning verliet, en een seconde voordat [medeverdachte 1] naar buiten kwam. De [merk auto 1] stond niet pal voor de deur van de woning van [medeverdachte 2] , maar een tiental meters verderop in dezelfde straat ter hoogte van het einde van de achtertuin van perceel [adres 3] 80. De verdachte was volgens de camerabeelden toen al 13 seconden buiten. Het is daarom meer dan aannemelijk dat [verdachte] degene is geweest die (met de hamer die hij vasthad) de ruiten van de [merk auto 1] heeft ingeslagen, zoals hij ook zelf heeft verklaard.
Hierop is de verdachte naar de achterkant van de woning van [naam] gegaan om daar meerdere vernielingen aan te richten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgden de verdachte niet tot in de tuin van de woning van [naam] , maar zijn op straat ter hoogte van de [merk auto 1] blijven staan. [slachtoffer] verklaart namelijk over twee personen die bij de aldaar geparkeerde [merk auto 1] stonden. Dit betreffen, naar het oordeel van de rechtbank, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De mishandeling van [slachtoffer]
[medeverdachte 1] is, toen hij buiten kwam, op [slachtoffer] afgelopen en heeft hem één klap gegeven. De verdachte en [medeverdachte 2] hebben geen enkele rol gehad bij de mishandeling van [slachtoffer] . De verdachte was hier niet bij aanwezig: hij was namelijk in de achtertuin van [naam] . [medeverdachte 2] is niet met [medeverdachte 1] meegelopen naar [slachtoffer] en heeft ook niet op enige andere wijze bijgedragen aan dit geweld.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer] , of dat zijn medeverdachte op hun beurt een voldoende significante bijdrage hebben geleverd aan het geweld tegen goederen, zodat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank benadrukt dat, hoe onbevredigend de uitkomst voor de benadeelde partijen ook moge zijn, zij gebonden is aan de inhoud van de tenlastelegging. Vernieling van de op straat geparkeerde [merk auto 1] en de goederen, toebehorende aan [naam] , is, hoewel door de verdachte bekend, niet aan verdachte ten laste gelegd.