ECLI:NL:RBLIM:2021:8541

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
9163515 \ CV EXPL 21-1988
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en voor meerwerk in een civiele procedure

In deze civiele procedure vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam onderneming] B.V. betaling van een factuur en meerwerk door gedaagde, die een nieuwbouwwoning heeft laten bouwen. De partijen hebben in 2020 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij [naam onderneming] kozijnen en deuren zou leveren en plaatsen. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden zijn er verschillende facturen verzonden, waarvan de laatste factuur van 17 december 2020 onbetaald is gebleven. Gedaagde heeft de ontvangst van de facturen niet betwist, maar voert een verrekeningsverweer aan, stellende dat de kosten voor het plaatsen van de kozijnen inbegrepen waren in de oorspronkelijke offerte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam onderneming] voldoende bewijs heeft geleverd dat de offerte voor de deuren inclusief de kosten voor het afhangen en de sloten was. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde gehouden is om de bedragen voor het meerwerk te voldoen, en dat het verrekeningsverweer niet opgaat. De vordering van [naam onderneming] wordt toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9163515 \ CV EXPL 21-1988
Vonnis van de kantonrechter van 17 november 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam onderneming] B.V. h.o.d.n. [naam onderneming],
gevestigd te Bunde, gemeente Meerssen,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.L.E. Marchal,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.D.N. van Duyl.
Partijen worden hierna [naam onderneming] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de mondelinge behandeling van 15 september 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam onderneming] levert binnendeurkozijnen (hierna: “kozijnen”) en binnendeuren (hierna: “deuren”). Zij plaatst deze kozijnen en monteert deze deuren in het nieuwbouwhuis van [gedaagde] . Hiertoe hebben ze een overeenkomst van aanneming van werk gesloten in 2020.
2.2.
Bij e-mail van 9 juni 2020 stuurt [naam onderneming] een offerte aan [gedaagde] voor het leveren van “
12 stuks vlakke voorgelakte binnendeuren met volle paneelvulling; diverse afmetingen incl. voorgefraisd[sic]
slotgat” ad € 3.165,60 exclusief btw en het leveren van de 12 kozijnen ad € 3.768,- exclusief btw (hierna: “offerte 9 juni”).
2.3.
[naam onderneming] heeft vier facturen per e-mail gestuurd aan [gedaagde] te weten de factuur met nummer [nummerreeks 1] van 22 juni 2020 ad € 1.595,75 voor de aanbetaling van de kozijnen, de factuur met nummer [nummerreeks 2] van 17 augustus 2020 ad € 3.457,00 voor de afrekening van de kozijnen, de factuur met nummer [nummerreeks 3] van 3 november 2020 ad
€ 1.875,46 voor de deuren en de factuur met nummer [nummerreeks 4] van 17 december 2020 ad
€ 6.250,85 voor de deuren.
2.4.
[gedaagde] betaalt factuur [nummerreeks 1] van 22 juni 2020 waarop onder andere staat dat dit een aanbetaling van 35% is voor de kozijnen en het: “
In opdracht nemen vervaardigen binnendeurkozijnen conform opdrachtbevestiging dd. 10.06.2020”.
2.5.
[gedaagde] betaalt factuur [nummerreeks 2] van 17 augustus 2020 waarop onder andere het volgende staat: “
Aanvullend: Plaatsen binnendeurkozijnen 27.07 8 mu. Verbruikt PUR-schuim. Bevestigingsmiddelen”.
2.6.
[gedaagde] betaalt factuur [nummerreeks 3] waarop onder andere het volgende staat: “
Aanbetaling inzake leveren en afhangen binnendeuren nieuwbouw woning [plaats] e.e.a. conform onze offerte dd. 10.06.2020 Totaalprijs excl. btw offerte € 6.199,88. 25%€ 1549,97
2.7.
Op de factuur met nummer [nummerreeks 4] van 17 december 2020 staat het volgende: “
Afrekening leveren en afhangen binnendeuren conform offerte dd. 10.06.2020”. Op deze factuur staat o.a. dat factuur nummer [nummerreeks 3] betaald is, staan drie meerwerkposten en één minderwerkpost
.[naam onderneming] heeft [gedaagde] op 27 januari 2021 om 10:39 per e-mail aangemaand om de factuur met nummer [nummerreeks 4] van 17 december te betalen. Op 27 januari 2021 om 11:20 antwoordt [gedaagde] per e-mail: "
De nota klopt helaas niet”. Op 27 januari 2021 om 11:39 antwoordt [naam onderneming] per e-mail met het verzoek “
kunt u aangeven wat u denkt dat niet aan de nota klopt?”. Hierop antwoordt [gedaagde] per e-mail op 27 januari 2021 om 22:29 met "
We reeds deel betalingen gedaan ipv 1".
2.8.
Op 28 januari 2021 antwoordt [naam onderneming] per e-mail met een overzicht van de stukken die [naam onderneming] aan [gedaagde] heeft gestuurd per e-mail in 2020. In dit overzicht staan de volgende punten: een opdrachtbevestiging van 10 juni 2020, aanbieding van 10 juni 2020, 4 facturen, en 3 ontvangen (aan)betalingen. Als bijlage bij de e-mail van 28 januari 2021 zit de offerte van 10 juni 2020 “
leveren en afhangen binnendeuren € 6.199,88 excl. btw” en de opdrachtbevestiging van 10 juni 2020 “
leveren binnendeurkozijnen € 3.768,- excl. btw”.
2.9.
Op 18 februari 2021 stuurt [naam onderneming] per e-mail een tweede schriftelijke aanmaning aan [gedaagde] om factuur [nummerreeks 4] te betalen. Hierop antwoordt [gedaagde] per e-mail als volgt: “
Zoals reeds eerder besproken is de factuur niet conform de offerte, daarom graag hierover overleg”. Partijen overleggen twee keer waarna geen betaling plaatsvindt.
2.10. 17
maart 2021 ontvangt [gedaagde] van de gemachtigde van [naam onderneming] een aangetekende brief met een ingebrekestelling om binnen 5 dagen de uitstaande factuur [nummerreeks 4] te betalen. Op 19 maart 2021 antwoordt de gemachtigde van [gedaagde] met een verzoek om uitstel voor haar reactie. Hierna volgt geen reactie van de gemachtigde van [gedaagde] en factuur met nummer [nummerreeks 4] is hierna onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
[naam onderneming] vordert samengevat dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] veroordeelt om aan [naam onderneming] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
o de som van € 6.250,85 voor de factuur met nummer [nummerreeks 4] van 17 december 2020 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2021, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
o een bedrag van € 687,54 aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2021 althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.
[naam onderneming] beroept zich ter zake op de overeenkomst tussen partijen, de geleverde deuren en onderdelen, het (meer)werk dat is verricht in 2020, de verzonden offerte van 10 juni 2020, de betaalde aanbetaling van de offerte van 10 juni 2020 met factuur [nummerreeks 3] en de onbetaalde factuur met nummer [nummerreeks 4] van 17 december 2020.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert een verrekeningsverweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn overeengekomen dat [naam onderneming] deuren levert inclusief sloten en deze afhangt in het huis van [gedaagde] . Ter zitting werd medegedeeld en niet betwist dat [gedaagde] daartoe opdracht heeft gegeven. Partijen houdt verdeeld de vraag of [gedaagde] nog een bedrag verschuldigd is voor de deuren inclusief de sloten en het afhangen van de deuren. Kern van het geschil daarbij is de vraag of de opdracht is verstrekt op basis van offerte 9 juni en in die offerte de kosten voor de geleverde sloten en het afhangen inbegrepen was.
Afhangen deuren
4.2.
[naam onderneming] stelt dat zij per e-mail op 10 juni 2020 een tweede -aangepaste- offerte voor de deuren aan [gedaagde] heeft gestuurd inclusief sloten en afhangkosten (hierna: offerte 10 juni). Verder stelt [naam onderneming] dat [gedaagde] offerte 10 juni heeft ontvangen en haar de opdracht gaf om dit werk uit te voeren waarna het werk is geleverd in juli 2020. De offerte 10 juni bevat de volgende posten voor in totaal € 6.199,99: de deuren, de onderdelen om de deuren af te hangen (de deurpaumelles en schroeven), de sloten (9 binnendeursloten en 3 binnendeur-toiletsloten), en de manuren voor het afhangen van de deuren. Bij akte van 2 september 2021 heeft [naam onderneming] een kopie van de e-mail van 10 juni 2020 overgelegd met twee bijlagen, zowel de offerte 10 juni als de opdrachtbevestiging voor de kozijnen. In deze e-mail van 10 juni 2020 staat het volgende:
“In de bijlage zenden wij u de opdrachtbevestiging inzake binnendeurkozijnen nieuwbouw woning [adres] [plaats] . Gelieve bij akkoord deze opdrachtbevestiging getekend te retourneren c.q. akkoord via mail te geven. Tevens aangepaste offerte m.b.t. binnendeuren nieuwbouw woning [adres] [plaats] . Met vriendelijke groeten, [naam onderneming] ”.
4.3.
[gedaagde] betwist de door [naam onderneming] aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten. Ter zitting deelt [gedaagde] mede dat hij de e-mail van 10 juni niet heeft ontvangen althans is die e-mail nooit onder zijn aandacht gekomen. [gedaagde] voert ook aan dat hij aannam dat de prijzen voor de deuren in de offerte van 9 juni 2020, inclusief de onderdelen, sloten en het afhangen van de deuren en plaatsen van de kozijnen was.
Beoordeling afhangen deuren
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [naam onderneming] haar stelling dat de offerte 10 juni per e-mail is verzonden en is ontvangen door [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd. Zij heeft dit namelijk gedetailleerd toegelicht en zij heeft een kopie van de e-mail overgelegd die vanaf haar e-mailadres is verstuurd naar het e-mailadres van [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] de ontvangst van de e-mail heeft betwist, stelt de kantonrechter vast op basis van de verklaring van [gedaagde] ter zitting dat de e-mail is verzonden naar zijn correcte e-mailadres. De kantonrechter overweegt dat van de op zijn minst tien e-mails die [naam onderneming] aan [gedaagde] verzonden heeft, alle zijn ontvangen en gelezen door [gedaagde] , behalve de e-mail van 10 juni 2020 met onder andere de deurenofferte. De betwisting van ontvangst is daarbij ook niet eenduidig nu [gedaagde] ter zitting reeds verklaarde “
ik kan door de drukte de mails over het hoofd hebben gezien”.
De betwisting is daarnaast onvoldoende onderbouwd in het licht van de betaling van facturen die expliciet verwijzen naar bijlagen die bij de e-mail van 10 juni zijn gevoegd en de uitdrukkelijke verwijzing naar offertebedragen die in de offerte 10 juni zijn opgenomen. [gedaagde] heeft de factuur met nummer [nummerreeks 1] van 22 juni 2020 voldaan waarin is opgenomen: “
binnendeurkozijnen conform opdrachtbevestiging dd. 10.06.2020” alsmede de factuur met nummer [nummerreeks 3] van 3 november 2020 heeft betaald waarop staat: “
Aanbetaling inzake leveren en afhangen binnendeuren nieuwbouw woning [plaats] e.e.a. conform onze offerte dd. 10.06.2020 Totaalprijs excl. btw offerte € 6.199,88. 25% € 1549,97”.
De kantonrechter gaat daarmee er van uit dat de offerte 10 juni de basis van de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden met betrekking tot de deuren vormt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] deze stelling van [naam onderneming] onvoldoende betwist.
Meerwerkposten
4.5.
Ter zitting deelt de directeur van [naam onderneming] , de heer [naam] , mede dat hij tijdens het door de woning lopen met [gedaagde] voorstellen heeft gedaan voor de deuren en sloten, waaronder voor een safetydeur met een meerpuntssluiting en 11 stuks inbouw-magneetsloten. Dit is volgens [naam onderneming] geaccepteerd en deze 12 sloten zijn gemonteerd. [naam onderneming] stelt dat er besproken is dat de magneetsloten wat duurder zouden zijn. In factuur [nummerreeks 4] staat zowel het bedrag € 6.199,88 van de offerte 10 juni, als een prijsmindering voor één minderwerkpost van € 106,32 exclusief btw en een prijsverhoging van € 622,50 exclusief btw voor drie meerwerkposten. Met deze minder- en meerwerkposten is factuur [nummerreeks 4] in totaal € 516,08 exclusief btw hoger dan het geoffreerde bedrag van 10 juni 2020.
De eerste en tweede meerwerkposten zijn voor het leveren en afhangen van 11 magneetsloten en 1 meerpuntssluiting-slot voor € 409,90 exclusief btw (één meerpuntssluiting-slot voor een safety-deur in de kelder voor € 254,80 en 11 inbouwmagneet-sloten voor € 14,10 per stuk (€ 155,10)). De derde meerwerkpost is voor het monteren van deurklinken die door [gedaagde] geleverd zijn aan [naam onderneming] voor € 212,60 (5 manuren x € 42,50). In de offerte 10 juni staan 9 stuks binnendeursloten met blankstaal voorplaat en 3 stuks binnendeur-toiletsloten met blankstaal voorplaat. In de offerte 10 juni staat niets over het monteren van deurklinken.
[gedaagde] erkent tijdens de zitting dat er afgesproken is om 11 magneetsloten en één meerpuntssluiting-slot te installeren en dat deze zijn geïnstalleerd. [gedaagde] beaamt ter zitting dat er een meerpuntssluiting-slot in de kelderdeur zit en voert aan dat “
het mij niet duidelijk was dat het om een meerprijs zou gaan”. Verder bevestigt [gedaagde] dat er gesproken is over het plaatsen van magneetsloten en dat deze zijn geplaatst, maar dat hij “
er vanuit ging dat deze in de offerte van 9 juni 2020 zaten”. [gedaagde] betwist dat hij opdracht voor meerwerk heeft gegeven omdat er geen bevestiging van meerwerk is ondertekend door hem.
Wat betreft de deurklinken, deelt [gedaagde] ter zitting mede dat hij een doos met deurklinken aan [naam onderneming] heeft gegeven om te monteren. [gedaagde] betwist het meerwerk voor het monteren en voert aan dat hij op 9 juni heeft aangegeven dat de offerte “
behoorlijk aan de prijs was” en dat hij “
er op basis van gesprekken met [naam onderneming] en aannemer[voor de bouw van het huis]
vanuit gegaan[is]
dat alles inbegrepen was.” [naam onderneming] betwist dit en voert aan dat het monteren van de deurklinken in de offerte van 9 juni noch in de offerte 10 juni is opgenomen en dat dit extra werk voor haar werknemers inhoudt.
Juridisch kader
4.6.
Artikel 7:755 BW luidt als volgt:
In geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk kan de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de opdrachtgever worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6.
Voor een aanspraak op prijsverhoging als gevolg van meerwerk is geen schriftelijke toestemming tot het verrichten van meerwerk vereist. Een aannemer zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat er sprake is van meerwerk en dat de opdrachtgever het meerwerk heeft opgedragen, gewenst of hiermee heeft ingestemd. De aannemer zal ook moeten stellen en zo nodig bewijzen dat zij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging volgend uit het meerwerk of dat de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [naam onderneming] de stelplicht en bewijslast van het meerwerk waarvan zij betaling vordert. Dat houdt in dat [naam onderneming] , bij betwisting, zal moeten stellen en bewijzen, dat er sprake is van meerwerk (ten opzichte van het aangenomen werk) en dat daarvoor opdracht is verstrekt. Voorts zal [naam onderneming] dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat de omvang van het meerwerk juist is en dat, zo [gedaagde] niet reeds uit zichzelf de noodzaak van een prijsverhoging had moeten begrijpen, [naam onderneming] aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan.
Beoordeling meerwerk
4.7.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde] aan [naam onderneming] heeft opgedragen het werk te verrichten en de sloten te plaatsen. In de offerte 10 juni 2020 staat niet dat de binnendeursloten en toiletsloten magneetsluitingen en een meerpuntssluiting hebben. Uit de informatie gedeeld ter zitting volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] heeft ingestemd met het monteren van het meerpuntssluiting-slot en de 11 inbouw-magneetsloten. [gedaagde] had moeten begrijpen – voor zover dit niet gecommuniceerd zou zijn – dat [naam onderneming] voor het meerpuntssluiting-slot en de magneetsloten een extra bedrag in rekening zou brengen ten opzichte van de geoffreerde binnendeursloten en toiletsloten zonder magneet en zonder meerpuntssluiting. Ook heeft [gedaagde] een aantal deurklinken aan [naam onderneming] gegeven om te monteren. [naam onderneming] mocht er op vertrouwen dat zij voor het monteren van de deurklinken meerwerk kon factureren. Niet gebleken of gesteld is dat het bedrag voor het meerwerk onredelijk is. [gedaagde] is daarom gehouden om de bedragen voor het meerwerk te voldoen. Uit het hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vordering van [naam onderneming] tot betaling van factuur [nummerreeks 4] slaagt.
Verrekening verweer - De afspraak over het plaatsen van de kozijnen4.8. [gedaagde] voert een verrekeningsverweer voor extra kosten waarvan hij stelt dat deze staan op factuur [nummerreeks 2] over de afrekening voor de geleverde en geplaatste kozijnen. Factuur [nummerreeks 2] bestaat uit drie posten die niet op de offerte van 9 juni 2020 staan, ten eerste de manuren voor het plaatsen (8 manuren € 336), ten tweede het verbruikte PUR-schuim (€ 43,10) en ten derde de bevestigingsmiddelen (€ 28,80) voor in totaal € 407,9 exclusief btw.
4.9.
[gedaagde] stelt dat hij begreep dat het plaatsen van de kozijnen inbegrepen was in de prijs zoals vermeldt in de offerte van 9 juni 2020 en dat het plaatsen van de kozijnen als meerwerk is uitgevoerd en dit meerwerk niet is geaccordeerd. [naam onderneming] betwist dit en stelt dat zowel op de offerte van 9 juni als de opdrachtbevestiging van 10 juni het volgende staat: “
excl. plaatsen kozijnen”.
Juridisch kader
4.10.
Bij de beoordeling van een beroep op verrekening als bedoeld in art. 6:127 BW, gaat het erom of de schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening zoals bedoeld in art. 6:127 lid 2 BW heeft op het moment dat hij aan de schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent.
Beoordeling
4.11.
Het plaatsen van de kozijnen viel niet onder de oorspronkelijke offerte en opdracht. Niet ter discussie staat dat [gedaagde] opdracht gaf dat [naam onderneming] de kozijnen zou plaatsen, zodat betaling voor dit opgedragen meerwerk voor de hand ligt en geacht mag worden impliciet overeengekomen te zijn.
Partijen zijn geen bedrag overeengekomen voor het plaatsen van de kozijnen. Niet gebleken of gesteld is dat het bedrag dat [naam onderneming] vervolgens voor het plaatsen van de kozijnen in rekening heeft gebracht onredelijk is, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het bedrag voor het plaatsen van de kozijnen niet onredelijk hoog is.
4.12.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat [gedaagde] geen beroep toekomt op verrekening en dit leidt er vervolgens toe dat de vordering in conventie tot betaling van factuur [nummerreeks 4] volledig toewijsbaar is.
4.13.
[naam onderneming] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [naam onderneming] heeft voldoende gesteld en onderbouwd in haar dagvaarding en ter zitting dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van
€ 687,54 wordt daarom toegewezen.
4.14.
De gevorderde rente wordt toegewezen zoals verzocht. [gedaagde] heeft niet op aparte gronden verweer gevoerd hiertegen.
4.15.
Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht kan als niet (langer) ter zake doende verder buiten beschouwing blijven.
4.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [naam onderneming] worden begroot op:
  • dagvaarding € 89,44
  • griffierecht € 507,-
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.218,44
4.17.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam onderneming] te betalen een bedrag van € 6.938,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [naam onderneming] gevallen en tot op heden begroot op € 1.218,44,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zeynelabidin en in het openbaar uitgesproken.
type: SZ
coll: AP