ECLI:NL:RBLIM:2021:8530

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/03/297546 / JE RK 21-2063 en C/03/297549 / JE RK 21-2064
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige na intrekking instemming door moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht om een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige. De kinderrechter had eerder, op 8 oktober 2021, een spoedmachtiging verleend voor een opname van de minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Tijdens de zitting op 21 oktober trok de moeder van de minderjarige haar instemming met de gesloten plaatsing in, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. De kinderrechter oordeelde dat, nu de instemming was ingetrokken, niet meer voldaan werd aan de wettelijke vereisten van de Jeugdwet. De kinderrechter benadrukte dat de minderjarige, die kampt met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, snel de benodigde hulp en begeleiding in een prikkelarme omgeving moet krijgen. De kinderrechter wees het verzoek van het college af, waardoor de minderjarige op 22 oktober 2021 uit de geslotenheid naar huis kon keren. De kinderrechter adviseerde dat de minderjarige, naast zijn moeder en stiefvader, ook naar zijn opa moet blijven luisteren en samenwerken aan zijn ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummers: C/03/297546 / JE RK 21-2063 en C/03/297549 / JE RK 21-2064
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Beschikking van de kinderrechter over een afwijzing machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
het college van burgemeester en wethouders van de GEMEENTE MAASTRICHT,
hierna te noemen: het college,
gevestigd te Maastricht,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman, kantoorhoudend te Brunssum.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
en
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
gezamenlijk met de moeder wonend te [woonplaats] .
Wederom gezien de stukken, waaronder ook een door de kinderrechter van deze rechtbank gegeven en op 8 oktober 2021 uitgesproken beschikking.

1.Het (verdere) procesverloop

Bij voornoemde beschikking is, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van twee weken, met ingang van 8 oktober 2021 tot 22 oktober 2021. Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van het verhoor van de belanghebbenden.
Gelijktijdig met het spoedverzoek heeft het college – naar de kinderrechter begrijpt – een (identiek) regulier verzoek – geregistreerd onder zaaknummer C/03/297549 / JE RK 21-2064 – ingediend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden. De voornoemde verzoeken zijn gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling ter zitting op 21 oktober 2021 behandeld.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
- het verzoekschriften met bijlagen van het college, beiden ingekomen ter griffie op 12 oktober 2021;
- de akte van geboorte van [minderjarige] , verstrekt door het college en ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021;
- de verklaring niet voorkomen in het gezagsregister, verstrekt door het college en ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021.
Op 21 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
- de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord, bijgestaan door en in aanwezigheid van zijn advocaat;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigsters van het college;
- de persoonlijk begeleider van [minderjarige] , die in de hoedanigheid van informant is gehoord.
De stiefvader is vlak voor de zitting via de moeder opgeroepen maar niet verschenen.

2.De standpunten van partijen

Het college heeft – naar de kinderrechter begrijpt – het (regulier) verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp (tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] ) tijdens de mondelinge behandeling ter zitting gehandhaafd.
Het college legt aan het verzoek ten grondslag dat verlening van jeugdhulp voor [minderjarige] noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp is daarnaast noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. [minderjarige] is bekend met een autismespectrumstoornis, ADHD en agressieregulatieproblematiek. [minderjarige] kent een lange hulpverleningsgeschiedenis waarbij hij geruime tijd binnen verschillende groepen in de hulpverlening heeft gewoond. Met enige regelmaat hebben er zich binnen deze groepen (agressie)incidenten voorgedaan. In contact met anderen ontstaan vaak conflicten waarbij [minderjarige] verbaal en fysiek agressief kan reageren. De afgelopen periode zijn het aantal incidenten fors toegenomen. Zowel binnen de crisisopname als op de dagbesteding heeft er immers een flink geweldsincident plaatsgevonden. [minderjarige] onttrekt zich daarnaast aan hulpverlening en aan het ouderlijk gezag, loopt weg naar vrienden, gebruikt drugs en komt terecht in situaties die hem in onveiligheid brengen.
Hoewel het college ter zitting heeft erkend dat Icarus niet de juist plek is voor [minderjarige] , acht het college een gesloten plaatsing van belang, nu de veiligheid thuis – gelet op de forse toename van het aantal incidenten en het drugsgebruik – niet langer gewaarborgd kan worden. De afgelopen jaren is veelvuldig geprobeerd hulpverlening te starten. Door een samenloop van omstandigheden – zoals de uitbraak van het coronavirus en het rouwproces van [minderjarige] (na overlijden opa)– is hulpverlening thans nog niet van de grond gekomen. Voor behandeling dient bovendien ook ruimte te zijn bij de persoon zelf. Dat was er tot voor kort bij [minderjarige] niet. Door zijn verblijf in de container-unit thuis is er wellicht meer ruimte voor behandeling bij [minderjarige] gekomen, aldus het college. Nu Koraal niet meer betrokken is bij de behandeling en begeleiding dient het hulpverleningsteam bovendien op een andere manier vormgegeven te worden. Onverminderd en gelet op het voorgaande acht het college een machtiging gesloten plaatsing van belang om hulpverlening te starten en waarna vervolgens middels een gezamenlijk plan stapsgewijs toegewerkt kan worden naar ambulante hulpverlening.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en is ter zitting gehoord, buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden en in aanwezigheid van zijn advocaat. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. [minderjarige] heeft ter zitting verklaard het zwaar te vinden binnen Icarus. Vanwege bedreigingen door andere jeugdigen dient [minderjarige] voor zijn eigen veiligheid regelmatig en langdurig (gesloten) op zijn kamer te verblijven. Dat vindt hij niet fijn. Hij krijgt daar een erg opgesloten gevoel van waardoor hij in paniek kan raken. Hij heeft naar eigen zeggen al meerdere paniekaanvallen gehad. In de thuissituatie kon [minderjarige] vanuit paniekgevoelens boos en agressief reageren als hij naar zijn kamer werd gestuurd of daar werd opgesloten. Hoewel [minderjarige] begrijpt dat zijn gedrag thuis niet veilig meer was voor zijn moeder en de overige gezinsleden, wil hij niet langer bij Icarus blijven. [minderjarige] weet nu hoe het is om in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te verblijven en wil dat niet meer en niet langer meemaken. [minderjarige] heeft verder aangegeven graag hulp te willen bij de verwerking van het overlijden van zijn opa en het verwerken van traumatische ervaringen uit het verleden met zijn vader. Ook heeft hij aangegeven – vanwege zijn problematiek – veel structuur nodig te hebben. Hij heeft duidelijkheid nodig en zou dan ook graag willen dat regels op papier worden gezet, aldus [minderjarige] . [minderjarige] is tenslotte gemotiveerd om voor zijn meerderjarigheid te werken aan zichzelf en om zijn zelfstandige leven op te bouwen.
De moeder heeft ter zitting haar instemming ten aanzien van het verzoek ingetrokken. De moeder heeft daartoe overwogen dat het de bedoeling is geweest dat [minderjarige] voor een time-out naar Venlo zou worden gebracht. Nu de situatie thuis echter escaleerde, bleek een opname voor een time-out in Venlo niet meer mogelijk. De veiligheid thuis was op dat moment echter niet meer te waarborgen, waardoor de moeder naar eigen zeggen onder druk instemde met een gesloten plaatsing. [minderjarige] doet nu erg zijn best. De aanvankelijk reden voor een opname elders – namelijk een time-out – is reeds bereikt. Voortzetting van zijn verblijf binnen Icarus is volgens de moeder dan ook niet nodig. De moeder heeft verder verklaard dat [minderjarige] al jaren therapie nodig heeft. Tot op heden is (systeem)therapie en hulp voor rouwverwerking nog niet opgestart. [minderjarige] heeft geen kans gekregen om zich met behulp van therapie positief te ontwikkelen. De moeder erkend voorts dat er geen duidelijke regels op papier zijn gezet, hetgeen [minderjarige] – gelet op zijn problematiek – nodig heeft. [minderjarige] heeft de afgelopen periode dan ook veel onrust en onduidelijkheid ervaren omdat hij niet wist waar hij aan toe was. Icarus is niet de juiste plek voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft (ambulante) hulp en therapie nodig. Met ambulante hulp en begeleiding is [minderjarige] gemotiveerd om aan zichzelf te werken. De moeder heeft er voldoende vertrouwen in dat [minderjarige] met ambulante hulp en begeleiding aan zichzelf wil blijven werken.
Namens [minderjarige] heeft zijn advocaat verklaard dat het verzoek moet worden afgewezen. De moeder heeft immers haar instemming ter zitting ingetrokken waardoor niet langer voldaan wordt aan de wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 Jeugdwet (Jw). Een machtiging gesloten jeugdhulp kan dan ook niet meer worden afgegeven. Daar komt nog bij dat er geen noodzaak en reden is geweest voor een gesloten plaatsing. Een samenloop van omstandigheden tijdens het incident thuis maakten dat de moeder zich genoodzaakt zag in te stemmen met een gesloten plaatsing. De bedoeling was immers dat [minderjarige] voor een time-out naar Venlo zou gaan, niet dat hij – wegen ernstige opgroei- en opvoedproblemen en het zich onttrekken aan het gezag – gesloten geplaatst diende te worden. Daarnaast werd volgens de moeder op het moment van het incident gedreigd met gezagsbeperkende maatregelen, waardoor zij zich gedwongen voelde om in te stemmen met een gesloten plaatsing. Vast staat evenwel dat [minderjarige] hulp nodig heeft, aldus de advocaat. Met een gesloten plaatsing wordt de problematiek niet aangepakt, doch juist verergerd. [minderjarige] verblijft immers in een groep, terwijl hij therapie, hulp en een dagbesteding nodig heeft in een prikkelarme omgeving.
De persoonlijk begeleider van [minderjarige] heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] behoefte heeft aan (agressie)therapie, begeleiding en rouwverwerking. Ook heeft [minderjarige] systeemtherapie en een passende dagbesteding nodig. Op dit moment wordt weinig aangesloten bij de behoeftes van [minderjarige] waardoor hij in een vicieuze cirkel is beland. Door het ontbreken van passende hulpverlening nam de spanning bij [minderjarige] toe waardoor de dagbesteding stopte en [minderjarige] vaker thuis was. Door het ontbreken van systeemtherapie en rouwverwerking en door drugsgebruik nam de spanning in de thuissituatie vervolgens eveneens toe. Een gesloten plaatsing is niet de juiste oplossing voor [minderjarige] . Het lost de problematiek immers niet op. Daar komt bij dat [minderjarige] in zijn leven al genoeg afgezonderd is geworden, waardoor een gesloten plaatsing niet in het belang van [minderjarige] is en wellicht tot meer trauma zal leiden.

3.De (verdere) beoordeling

De kinderrechter volstaat met het oordeel dat de stiefvader eveneens belanghebbende is ten aanzien van het onderhavige verzoek. Vast staat immers dat [minderjarige] in elk geval reeds enkele jaren bij de moeder en de stiefvader woont en door hen wordt opgevoed en verzorgd als behorend tot hun gezin. Dit maakt dat er sprake is (geweest) van family life in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en dat gezinsleven wordt geraakt door de verzoeken zoals die zijn ingediend en zullen moeten worden beoordeeld.
Het juridisch kader
Op grond van artikel 6.1.2 Jw kan de kinderrechter ten aanzien van een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven (gesloten jeugdhulp), indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust, of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt. De andere eisen van de wet worden niet opgesomd omdat aan de zojuist genoemde wettelijke eis niet wordt voldaan.
De inhoudelijke beoordeling
3.3.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] niet onder toezicht van een gecertificeerde instelling is gesteld en dat de voogdij over [minderjarige] niet bij een gecertificeerde instelling berust. Ingevolge artikel 6.1.2., derde lid, aanhef en onder c Jw behoeft het verzoek in dat geval instemming van de wettelijke vertegenwoordiger ten aanzien van de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. De kinderrechter stelt vast dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast is en derhalve de wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] is.
Hoewel de moeder instemde met het (spoed)verzoek, heeft zij haar instemming (met een langere gesloten uithuisplaatsing) ter zitting ingetrokken. Uit artikel 6.1.2., lid 9 Jw vloeit voort dat, indien de wettelijke vertegenwoordiger zijn instemming intrekt, de jeugdige gedurende ten hoogste veertien dagen in de gesloten accommodatie kan verblijven. De kinderrechter leest en begrijpt artikel 6.1.2., derde lid, aanhef en onder c – in samenhang gelezen met artikel 6.1.2., lid 9 Jw – echter zo dat een jeugdige ten hoogste veertien dagen na het intrekken van de instemming van de wettelijk vertegenwoordiger in een gesloten accommodatie kan verblijven, indien de machtiging (voor een duur van minimaal 14 dagen na de intrekking) reeds – met instemming van de wettelijk vertegenwoordiger – door de kinderrechter is verleend. Nu de machtiging in de onderhavige zaak echter nog niet is verleend (voor een duur van 14 dagen na de intrekking en overigens slechts is verleend tot en met 22 oktober 2021) en de moeder ter zitting haar instemming (voor een langere gesloten uithuisplaatsing) heeft ingetrokken, wordt niet aan de wettelijke eis van artikel 6.1.2. derde lid, aanhef en onder c meer voldaan. Het gevolg is dat de verzoeken van het college moet worden afgewezen zodat [minderjarige] op 22 oktober 2021 uit de geslotenheid naar huis moet kunnen keren. De kinderrechter merkt daarbij nog op dat hij het in het belang van [minderjarige] acht dat [minderjarige] zo snel mogelijk de hulp, begeleiding en therapie – in een prikkelarme omgeving – krijgt die hij nodig heeft om zich positief te ontwikkelen en dat [minderjarige] niet alleen naar zijn moeder en stiefvader maar ook naar zijn opa, die meekijkt in zijn leven, blijft luisteren én meewerkt aan de juiste stappen om vanuit thuis naar zelfstandig wonen te kunnen toewerken.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp afwijzen.

4.De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Meuris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021 en nadien op schrift gesteld op 3 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.