ECLI:NL:RBLIM:2021:8503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
294269 / HA RK 21-245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verschoning van een rechter in civiele zaak met betrekking tot wederrechtelijk toe-eigenen van benzine

In deze zaak heeft de rechter, mr. R.A.J. van Leeuwen, op 12 juli 2021 een verzoek tot verschoning ingediend bij de verschoningskamer van de Rechtbank Limburg. Dit verzoek was ingegeven door zijn eerdere betrokkenheid bij een civiele zaak waarin hij op 14 juni 2021 een beschikking had gegeven. In die beschikking oordeelde hij dat de gedaagde zich tijdens het dienstverband wederrechtelijk benzine had toegeëigend, wat leidde tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de eiseres en de gedaagde. De gedaagde heeft in de nieuwe zaak een gelijkluidend verweer gevoerd, wat de rechter deed besluiten om zich te verschonen om de schijn van partijdigheid te vermijden.

De verschoningskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigen. Gezien de omstandigheden en de eerdere uitspraak van de rechter, concludeerde de verschoningskamer dat de rechter terecht tot de conclusie was gekomen dat de schijn van partijdigheid zou kunnen worden gewekt. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot verschoning toegewezen.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. M.B.T.G. Steeghs en leden mr. J.W. Rijksen en mr. J.J.M. Wassenberg, en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2021.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK LIMBURG
Verschoningskamer
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 294269 / HA RK 21-245
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van verschoningsverzoeken
op het verzoek van
mr. R.A.J. van Leeuwen,
rechter in de rechtbank Limburg,
verder: de rechter,
strekkend tot zijn verschoning in de civiele zaak met zaaknummer 8719030 CV EXPL 20- 4201 ( [eiseres] tegen [gedaagde] ).

1.De procedure

Door middel van een brief van 12 juli 2021 aan de griffier van de verschoningskamer heeft de rechter op grond van artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering een verzoek gedaan strekkend tot zijn verschoning in bovengenoemde zaak die de rechter behandelt.

2.Het verzoek

Het verzoek houdt - zakelijk weergegeven - in dat de rechter bij beschikking van 14 juni 2021 heeft beslist in een tussen beide partijen aanhangige arbeidszaak. De rechter heeft in die beschikking geoordeeld dat [gedaagde] zich tijdens het dienstverband wederrechtelijk benzine heeft toegeëigend. De rechter heeft het verweer van [gedaagde] na uitvoerig getuigenbewijs gepasseerd. Tevens is bij diezelfde beschikking de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] ontbonden. De thans aanhangige zaak is op grond van het verdelingsreglement aan de rechter toebedeeld en zijn naam is inmiddels aan partijen kenbaar gemaakt. [gedaagde] voert in de nieuwe zaak een gelijkluidend verweer als in de arbeidszaak. Ook nu voert [gedaagde] als verweer aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk tanken van benzine. De rechter heeft dit primaire verweer reeds eerder verworpen. De rechter heeft om die reden de raadslieden van beide partijen om een standpunt van hun respectievelijke cliënten gevraagd. [gedaagde] stelt - niet onbegrijpelijk - een wisseling van rechter voor, terwijl [eiseres] daartoe geen noodzaak ziet. Om de schijn van partijdigheid te voorkomen wil de rechter zich in deze zaak verschonen.

3.De beoordeling

Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige dient het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet \Vorden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid zou kunnen koesteren, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
De vraag is of de rechter terecht tot de conclusie is gekomen dat ten aanzien van zijn in bovengenoemde zaak de schijn van partijdigheid zou kunnen worden gewekt.
Uitgaande van hetgeen de rechter aan zijn verzoek tot verschoning ten grondslag heeft gelegd komt de verschoningskamer tot het oordeel dat de rechter het verzoek terecht heeft ingediend. Om de schijn van partijdigheid te vermijden zal de rechtbank het verzoek tot verschoning toewijzen.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
wijst het verzoek tot verschoning toe;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de rechter en aan partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, mr. J.W. Rijksen en mr. J.J.M. Wassenberg, leden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.J.C. Hendriks, griffier, op 19 juli 2021.