ECLI:NL:RBLIM:2021:8502
Rechtbank Limburg
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechters in civiele procedure wegens ongerechtvaardigd oponthoud
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 1 oktober 2021 een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van de rechters V.P. van Deventer, M.J.A.G. van Baal en Y.J.C.A. Roeffen. Verzoeker heeft op 21 september 2021 een wrakingsverzoek ingediend in een andere zaak, C/03/290920 /HARK 21-175, en stelt dat er sprake is van ongerechtvaardigd oponthoud in de behandeling van zijn verzoek. De rechters hebben op 23 september 2021 laten weten niet in de wraking te berusten en niet ter zitting te verschijnen. Ze hebben hun zienswijze schriftelijk gegeven.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat stelt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de vertraging in de behandeling van het verzoek tot wraking niet kan worden aangemerkt als een grond voor wraking. De vertraging was het gevolg van een misverstand over de wijze van afdoening en de niet gelijktijdige verloven van de rechters. De wrakingskamer concludeert dat er geen objectieve of subjectieve schijn van partijdigheid is ontstaan door deze vertraging.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021 en is ondertekend door de rechters en de griffier.