ECLI:NL:RBLIM:2021:8499

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/03/293007 / HA RK 21-220
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid en tijdsverloop van indienen verzoek

In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek van de besloten vennootschappen NEDERLANDS INCASSO ADVIES BUREAU B.V. en COLLECT LEGAL SERVICE B.V. tegen mr. H.H. Dethmers, rechter in de Rechtbank Limburg. Het verzoek tot wraking is ingediend op 8 juni 2021, naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 7 april 2021, waarin de rechter volgens verzoeksters actief heeft deelgenomen aan de zijde van de eisende partij. Verzoeksters stellen dat de rechter niet onpartijdig en onafhankelijk heeft gehandeld, wat hen heeft doen besluiten tot het indienen van het wrakingsverzoek. De rechter heeft echter aangegeven dat het verzoek te laat is ingediend, aangezien de gronden voor wraking al op 7 april 2021 bekend waren. De wrakingskamer heeft op 14 juli 2021 de zaak behandeld en op 28 juli 2021 uitspraak gedaan. De wrakingskamer oordeelt dat verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat zij geen concrete en zwaarwegende omstandigheden hebben aangevoerd die het tijdsverloop tussen het ontstaan van het vermoeden van partijdigheid en het indienen van het verzoek rechtvaardigen. De wrakingskamer komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/293007 / HA RK 21-220
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COLLECT&
LEGAL SERVICE B.V.,
gevestigd te Weert, en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDS INCASSO&
ADVIES BUREAU B.V.,
gevestigd te Weert,
hierna: verzoeksters,
vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger] ,
gemachtigde mr. M.M.M. Rooijen.
dat strekt tot wraking van mr. H.H. Dethmers, rechter in de rechtbank Limburg, hierna de rechter.

1.De procedure

Op 7 april 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaken met de nummers 8876732 CV EXPL 20-6042 en 8884549 CV EXPL 20-6162 betreffende vorderingen van Twaelf Legal Sevices BV als eisende en verzoeksters als gedaagde partijen.
Verzoeksters hebben op 8 juni 2021 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in voornoemde zaken.
Op 17 juni 2021 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust, dat hij niet ter zitting zal verschijnen en heeft hij een schriftelijke reactie aan de wrakingskamer doen toekomen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Ter zitting van de wrakingskamer zijn verzoeksters verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Verzoeksters voeren - kort samengevat - aan dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2021 actief deel heeft genomen aan het proces en in feite is gaan 'meeprocederen' aan de zijde van eisende partij. De rechter heeft ter zitting namelijk volkomen onverwacht en zonder dat de processtukken daarvoor een grondslag boden, de mogelijkheid tot het alsnog opmaken van een akte van cessie door eisende partij te berde gebracht en haar de gelegenheid geboden om alsnog zo'n akte op te maken, hangende de procedure. De rechter was daardoor niet langer lijdelijk, onpartijdig en onafhankelijk, zoals wel van een rechter wordt verwacht.
Voorts heeft de rechter nadien ook getracht verzoeksters' recht van hoor- en wederhoor te beknotten met merkwaardige rolbeslissingen, ook in het kader van een door een derde opgeworpen incident van tussenkomst/voeging, welke merkwaardige rolbeslissingen (zie brief van de griffier van 3 juni 2021 in reactie op brief van mr. Rooijen van 31 mei 2021) in combinatie met hetgeen eerder ter zitting van 7 april 2021 is gebeurd, heeft geleid tot het thans voorliggend wrakingsverzoek.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter constateert dat de wrakingsgronden kennelijk zijn gelegen in zijn optreden tijdens de mondeling behandeling van 7 april 2021 alsmede in de inhoud van de brief van 3 juni 2021. Hij merkt op dat het op 9 juni 2021 klagen over rechterlijk optreden van 7 april 2021 veel te laat is en dat verzoeksters niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Als verzoeksters beogen kritisch te zijn over de inhoudelijk genomen beslissing dan is wraking daarvoor niet bedoeld; daartegen kan, tegelijk met het eindvonnis eventueel hoger beroep worden ingesteld.
Voor zover verzoeksters in de zinsnede in de brief van 3 juni 2021 een indicatie zien dat er door de rechter wordt 'voorgesorteerd' op een afwijzing van het incident en dat hij daarna meteen eindvonnis wil wijzen in de hoofdzaak, vindt de rechter dit een ongehoorde en onjuiste veronderstelling, die niet kan worden afgeleid uit die brief.

4.De beoordeling

In artikel"36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37, eerste lid, Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het tweede lid van artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking schriftelijk en gemotiveerd moet worden gedaan.
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd
geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Voorop staat dat het bepaalde in artikel 37 Rv meebrengt dat het wrakingsverzoek, gelet op de ernst van het gebrek dat mogelijk aan het proces kleeft, moet worden gedaan zodra de daartoe redengevende feiten en omstandigheden tot wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Tegen de achtergrond van laatstgenoemd wetsartikel moet de wrakingskamer vaststellen dat het wrakingsverzoek veel te laat is gedaan. Het is duidelijk dat het wrakingsverzoek vrijwel volledig is ingegeven door de opstelling van de rechter tijdens de comparitie van 7 april 2021. Het wrakingsverzoek is echter pas ingediend op 8 juni 2021.
Verzoeksters en hun gemachtigde hebben ter zitting bij de wrakingskamer aangegeven dat zij zich reeds tijdens de zitting van 7 april 2021 verbijsterd afvroegen: 'Wat gebeurt hier?'. Na de zitting hebben verzoeksters ook wel over de mogelijkheid van wraking gesproken en overwogen wat te doen, maar tegelijkertijd eisten ook andere procedure·s hun aandacht op, waardoor er uiteindelijk pas op 8 juni 2021, kort na de brief van 3 juni 2021, een wrakingsverzoek is ingediend.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rolbeslissing van 3 juni 2021 een processuele beslissing betreft die in beginsel als zodanig geen grond voor wraking kan vormen.
Uit de brief van de griffie van 3 juni 2021 kan verder naar het oordeel van de wrakingskamer onmogelijk worden gelezen dat de rechter ging "voorsorteren" en dat hij daarna snel eindvonnis wilde wijzen (wat kennelijk in de ogen van verzoeksters dan ten nadele van verzoeksters zou uitvallen). Wat verzoeksters over die rolbeslissing stellen, kan noch een zelfstandige noch een bijkomende grond voor wraking zijn geweest. Alles draait om het optreden van de rechter op 7 april 2021.
Nu verzoeksters dus geen concrete en zwaarwegende omstandigheden hebben aangevoerd die het tijdsverloop tussen het ontstaan van het vermoeden van partijdigheid van de rechter en het indienen van het wrakingsverzoek rechtvaardigen, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeksters bekend zijn geworden.
Dat is ongetwijfeld een onbevredigende conclusie voor verzoeksters, maar een logische beslissing binnen het kader van de wet.
Verzoeksters zijn dus niet-ontvankelijk in hun verzoek omdat het veel te laat is gedaan. Aan een inhoudelijk oordeel komt de wrakingskamer dus niet toe. Wel wil de wrakingskamer opmerken dat indien de gang van zaken ter comparitie van 7 april 2021 zo is geweest als door verzoeksters geschetst - en het lijkt erop, gelet op zijn schriftelijke reactie, dat de rechter dat niet betwist - dan bepaald niet onwaarschijnlijk zou zijn geweest dat een wrakingsverzoek, mits tijdig gedaan, zou zijn toegewezen, tegen de achtergrond van het criterium van artikel 36 Rv.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart verzoeksters niet-ontvankelijk in hun wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Hoekstra, mr. A.K Kleine en mr. J. Schreurs-van de Langemheen, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 202/1.
type: coli: