geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Voorop staat dat het bepaalde in artikel 37 Rv meebrengt dat het wrakingsverzoek, gelet op de ernst van het gebrek dat mogelijk aan het proces kleeft, moet worden gedaan zodra de daartoe redengevende feiten en omstandigheden tot wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Tegen de achtergrond van laatstgenoemd wetsartikel moet de wrakingskamer vaststellen dat het wrakingsverzoek veel te laat is gedaan. Het is duidelijk dat het wrakingsverzoek vrijwel volledig is ingegeven door de opstelling van de rechter tijdens de comparitie van 7 april 2021. Het wrakingsverzoek is echter pas ingediend op 8 juni 2021.
Verzoeksters en hun gemachtigde hebben ter zitting bij de wrakingskamer aangegeven dat zij zich reeds tijdens de zitting van 7 april 2021 verbijsterd afvroegen: 'Wat gebeurt hier?'. Na de zitting hebben verzoeksters ook wel over de mogelijkheid van wraking gesproken en overwogen wat te doen, maar tegelijkertijd eisten ook andere procedure·s hun aandacht op, waardoor er uiteindelijk pas op 8 juni 2021, kort na de brief van 3 juni 2021, een wrakingsverzoek is ingediend.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rolbeslissing van 3 juni 2021 een processuele beslissing betreft die in beginsel als zodanig geen grond voor wraking kan vormen.
Uit de brief van de griffie van 3 juni 2021 kan verder naar het oordeel van de wrakingskamer onmogelijk worden gelezen dat de rechter ging "voorsorteren" en dat hij daarna snel eindvonnis wilde wijzen (wat kennelijk in de ogen van verzoeksters dan ten nadele van verzoeksters zou uitvallen). Wat verzoeksters over die rolbeslissing stellen, kan noch een zelfstandige noch een bijkomende grond voor wraking zijn geweest. Alles draait om het optreden van de rechter op 7 april 2021.
Nu verzoeksters dus geen concrete en zwaarwegende omstandigheden hebben aangevoerd die het tijdsverloop tussen het ontstaan van het vermoeden van partijdigheid van de rechter en het indienen van het wrakingsverzoek rechtvaardigen, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeksters bekend zijn geworden.
Dat is ongetwijfeld een onbevredigende conclusie voor verzoeksters, maar een logische beslissing binnen het kader van de wet.
Verzoeksters zijn dus niet-ontvankelijk in hun verzoek omdat het veel te laat is gedaan. Aan een inhoudelijk oordeel komt de wrakingskamer dus niet toe. Wel wil de wrakingskamer opmerken dat indien de gang van zaken ter comparitie van 7 april 2021 zo is geweest als door verzoeksters geschetst - en het lijkt erop, gelet op zijn schriftelijke reactie, dat de rechter dat niet betwist - dan bepaald niet onwaarschijnlijk zou zijn geweest dat een wrakingsverzoek, mits tijdig gedaan, zou zijn toegewezen, tegen de achtergrond van het criterium van artikel 36 Rv.