ECLI:NL:RBLIM:2021:8496

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/03/287424 / HA RK 21-9
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure zonder gronden

In deze zaak heeft de besloten vennootschap RAMACORP BV op 18 januari 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter in de rechtbank Limburg. Dit verzoek volgde op een civiele procedure waarin RAMACORP BV als gedaagde partij betrokken was. De wrakingskamer heeft op 7 april 2021 uitspraak gedaan over het verzoek tot wraking. De verzoekster stelde dat de rechter niet onpartijdig kon zijn vanwege onduidelijkheden in de procedure en het ontbreken van een reactie op een eerder verzonden brief. De rechter heeft echter aangegeven dat hij geen kennis had van de betreffende brief en dat deze niet in het dossier aanwezig was. Hierdoor concludeerde de rechter dat er geen gronden waren voor de wraking. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet voldeed aan de wettelijke motiveringsvereisten en heeft verzoekster niet ontvankelijk verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 april 2021.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/287424 / HA RK 21-9
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAMACORP BV,
gevestigd te 6418 JG Heerlen, aan het adres Ploeghof 1,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder]
verzoekster,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter in de rechtbank Limburg, (hierna: de rechter).

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 januari 2021 per e-mail bericht een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter in zaak met zaaknummer 7756775 CV EXPLO 19-3468 tussen
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam] als eisende partij en RamaCorp BV., als gedaagde partij.
De rechter heeft op 25 januari 2021 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Naar aanleiding van die reactie heeft de wrakingskamer verzoekster, bij brief van 1 februari 2021, om nadere stukken (zijnde een bewijs van verzending van een bepaald stuk) verzocht.
Op 4 februari 2021 is een reactie van verzoekster ingekomen waarin zij stelt dat zij pas in de eerste week van maart 2021 inhoudelijk zal reageren op het verzoek van de wrakingskamer tot het overleggen van een bewijs van verzending van de brief van 16 november 2020. Daarop heeft de wrakingskamer, bij brief van 8 februari 2021, laten weten dat verzoekster de tijd werd gegund tot 17 februari 2021. Indien de wrakingskamer het betreffende stuk op die datum niet zou hebben, zou zij -gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop- de zaak zonder zitting afdoen.
Op 17 februari 2021 heeft verzoekster in haar reactie een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend. Dit verzoek is op 31 maart 2021 ongegrond verklaard.
De datum van de uitspraak inzake het verzoek tot wraking van mr. Quaedackers is bepaald op heden.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoekster voert aan dat het verzoek in de kern is gebaseerd op de gedachte dat de behandelende rechter, onder deze onduidelijke omstandigheden in de zaak, die naar voren zijn gekomen in de laatste Conclusie van Dupliek in Reconventie van de eiser van 11 november 2020 het onderzoek niet had kunnen sluiten. Op de schriftelijke reactie die verzoekster naar aanleiding hiervan op 16 november 2020 naar de rechter stuurde heeft verzoekster niets vernomen, wat reden is de wrakingskamer te verzoeken een onderzoek op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in te stellen om na te gaan of er al dan niet sprake is van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter merkt op dat hij naar aanleiding van het verzoek tot wraking heeft onderzocht of de brief, die hij niet kent, zich in het dossier bevindt of in de systemen van de rechtbank te achterhalen is; bijvoorbeeld in de mailbox. Dit blijkt niet het geval te zijn. Dit is voor de rechter reden aan te nemen dat deze brief niet is verstuurd naar de griffie. Uitgaande hiervan merkt de rechter op dat de wraking ongegrond is.

4.De beoordeling

Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het verzoek wordt ingevolge artikel 37, lid 1 Rv, gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Een verzoek tot wraking dient ingevolge artikel 37, lid 2, Rv gemotiveerd te zijn. De verzoekende partij dient opgave te doen van de feiten of omstandigheden die het vermoeden wettigen dat de rechter bij de behandeling van de zaak niet onpartijdig of onafhankelijk zal zijn.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter op 12 november 2020 de zaak heeft gesloten en op 20 januari 2021 uitspraak zou doen. Verzoekster stelt op 16 november 2020 een schriftelijke reactie aan de rechtbank te hebben gestuurd waarop zij op 18 januari 2021 nog geen antwoord heeft ontvangen. Verzoekster dient een verzoek tot wraking in waarin zij de wrakingskamer verzoekt na te gaan of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer concludeert dat verzoekster vraagt om een onderzoek om na te gaan of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Verzoekster stelt zelf niet dat de rechter vooringenomen is en zij voert daartoe evenmin gronden aan. Verzoekster heeft uitsluitend aangegeven dat zij een verzoek tot wraking indient, maar enige onderbouwing daarvoor wordt niet aangevoerd. Het verzoek tot wraking voldoet dan ook niet aan de wettelijke motiveringsvereisten wat voor de wrakingskamer reden is het verzoek wegens kennelijke niet ontvankelijkheid buiten behandeling te laten.
Op grond van het vorenstaande kan een mondeling behandeling achterwege blijven.

5.De beslissing

De wrakingskamer
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. P. Hoekstra en mr. C.M.J. van den Acker, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: