ECLI:NL:RBLIM:2021:8495

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
C/03/297420 / KG ZA 21-366
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door bouwwerkzaamheden en de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, buren van gedaagden, een kort geding aangespannen tegen gedaagden vanwege bouwwerkzaamheden die zij uitvoeren. Eisers stellen dat deze werkzaamheden onrechtmatige hinder veroorzaken, waaronder verminderde lichtinval, geluidshinder, en aantasting van hun persoonlijke levenssfeer. De voorzieningenrechter moet vaststellen of de door gedaagden uitgevoerde bouwwerkzaamheden inderdaad onrechtmatig zijn en of de vorderingen van eisers gegrond zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de bouwwerkzaamheden aan de buitenzijde van het gebouw inmiddels zijn afgerond, wat de spoedeisendheid van de vorderingen van eisers ondermijnt. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet elke hinder onrechtmatig is en dat eisers hun claims niet voldoende hebben onderbouwd met objectieve gegevens. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukt dat de bouwwerkzaamheden, hoewel hinderlijk, niet noodzakelijkerwijs onrechtmatig zijn zonder voldoende bewijs van de gestelde schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/297420 / KG ZA 21-366
Vonnis in kort geding van 11 november 2021
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.M.S. Nass,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. A.V. Mostert, werkzaam bij ARAG.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2021 met 15 producties,
  • de brief van 26 oktober 2021 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met vier producties,
  • de brief van 26 oktober 20121 van [eisers] met producties 16, 17 en 18,
  • de mondelinge behandeling van 18 oktober 2021 met de pleitnotities van mr. Mostert, die hij grotendeels niet heeft voorgelezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, als vaststaand en niet betwist.
2.2.
[eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn sinds medio 2021 buren, waarbij [eisers] woont op het adres [adres 1] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op [adres 2] . Zij hebben vrijstaande woonhuizen en hun percelen grenzen aan elkaar langs één zijde. [eisers] heeft het Kadaster op 13 oktober 2021 die erfgrens laten reconstrueren. Daarvan is een relaas van bevindingen opgesteld.
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verbouwen hun woning door het aanbrengen (vervangen en uitbreiden) van een aanbouw aan de zijkant (op het gedeelte van hun perceel dat grenst aan het perceel van [eisers] ) en een aanbouw met verdieping aan de achterzijde van de bestaande bouw. Totdat de verbouwing van de woning is voltooid, verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met hun twee kinderen elders.
De bouwwerkzaamheden zijn aangevangen op of rond 10 juli 2021.
2.4.
De bouwwerkzaamheden zijn deels vergunningvrij en deels vergunningplichtig door de gemeente aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vergund. [eisers] hebben een tweetal bestuursrechtelijke procedures gestart, waarbij zij aanvechten dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mogen (ver)bouwen zoals zij doen. De bestuursrechter heeft nog geen uitspraak gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis dan wel binnen een termijn die de rechter in goede justitie geraden acht, de verdere bouwwerkzaamheden aan het woonhuis, gelegen te [woonplaats] , aan het adres [adres 1] , te staken of te doen staken en die verdere bouwwerkzaamheden gestaakt te houden of te laten houden;
II. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt tot het betalen van een dwangsom van €5.000,-, dan wel een dwangsom met een hoogte door de rechter in goede justitie te bepalen, per dag dat zij in strijd handelen met de onder I. genoemde vordering, tot een maximum van € 100.000,-, dan wel een maximum met een hoogte door de rechter in goede justitie te bepalen, is bereikt;
Subsidiair:
III. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis dan wel binnen een termijn die de rechter in goede justitie geraden acht, de muuropeningen aan de linker zijgevel van het woonhuis van gedaagden dicht te maken of te laten dichtmaken en dicht te houden of te laten houden;
IV. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt tot het betalen van een dwangsom van € 5.000,-, dan wel een dwangsom met een hoogte door de rechter in goede justitie te bepalen, per dag dat zij in strijd handelen met de onder III. genoemde vordering, tot een maximum van € 100.000,-, dan wel een maximum met een hoogte door de rechter in goede justitie te bepalen, is bereikt;
V. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, verbiedt om de tweede etage van het bijgebouw aan de achtergevel van hun woonhuis te verwezenlijken of te laten verwezenlijken op straffe van een dwangsom van € 100.000,- dan wel een dwangsom met een hoogte door de rechter in goede justitie te bepalen, indien zulks in weerwil van deze veroordeling toch zal geschieden;
Meest subsidiair:
VI. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt om, indien en voor zover mogelijk binnen 24 uur na betekening van het vonnis, de maatregelen te treffen die de rechter in goede justitie geraden acht c.q. gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, verbiedt te doen of te laten doen hetgeen de rechter in goede justitie geraden acht;
Zowel primair, subsidiair als meest subsidiair
VII. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, verbiedt om muuropeningen te verwezenlijken of te laten verwezenlijken die zich binnen twee meter van de door het kadaster vast te stellen erfgrens bevinden op straffe van een dwangsom van € 100.000,- dan wel een dwangsom met een hoogte door de rechter in goede justitie te bepalen, indien zulks in weerwil van deze veroordeling toch zal geschieden;
VIII. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt in de kosten van het kadaster, zijnde € 485,00;
IX. Gedaagden, indien en voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door de bouwwerkzaamheden en als gevolg van het (op te richten) bouwwerk onrechtmatige hinder (zullen) veroorzaken doordat door de bijbouw en de etage op de achterbouw sprake is (zal zijn) van verminderde lichtinval en luchttoevoer, aantasting van het uitzicht, hinder van bedrijvigheid, waaronder geluidshinder, aantasting van veiligheid en gezondheid, alsmede aantasting van de persoonlijke levenssfeer, en waardevermindering van het woonhuis door de omvang van de bouwwerken. Een en ander als bedoeld in artikel 5:37 BW in verbinding met artikel 6:162 (zoals “262” in de dagvaarding wordt gelezen) BW. [eisers] stellen dat de te maken belangenafweging in hun voordeel dient te worden beslist gelet op de ernst en de gevolgen van de inbreuk die wordt gemaakt.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten allereerst het spoedeisend belang bij de vordering, met name inzake de bouwstop, omdat de buitenzijde inmiddels gereed is en de bouwwerkzaamheden binnen geen overlast zullen opleveren. Voorts wijzen zij op het volledig gebrek aan onderbouwing van de stellingen inzake lichtinval, luchttoevoer, aantasting van het uitzicht, hinder van bedrijvigheid, geluidshinder, aantasting van veiligheid en gezondheid, alsmede aantasting van de persoonlijke levenssfeer, en waardevermindering van het woonhuis door de omvang van de bouwwerken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wijzen met name ook op het ontbreken van (enige onderbouwing van) causaliteit. Bouwen brengt natuurlijk enige overlast met zich mee, maar van onrechtmatige hinder is geen sprake volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
Tot slot merken [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op dat zij belang hebben bij de afronding van het werk gelet op de gezondheidssituatie van een van hun dochters.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal in kort geding een voorlopig oordeel moeten geven, waarbij van belang is de mate van waarschijnlijkheid dat de vordering ook in een bodemzaak zal worden toegewezen. Voor het horen van getuigen of deskundigen is in de regel geen plaats. De zaak in kort geding moet kortom direct zodanig gemotiveerd en uitgebreid onderbouwd zijn dat de voorzieningenrechter niet alleen overtuigd is van de gestelde spoedeisendheid van de gevraagde voorziening, maar ook van de haalbaarheid in een eventuele bodemprocedure.
4.2.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak. Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt erkend dat het (ver)bouwen van hun woning hinder (heeft) veroorzaakt, omdat dit nu eenmaal inherent is aan dergelijke werkzaamheden en bouwwerken. Het door [eisers] ingeroepen recht van ongestoord genot van eigendom en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn voorts dermate veelomvattend en fundamenteel van aard dat zij verregaande bescherming behoeven, zo nodig door een uitspraak van de rechter.
4.3.
Tussen partijen is niet in geding dat de gemeente Voerendaal meent dat – gezien het bouwplan van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , zoals dat onder meer blijkt uit de bouwtekeningen voor de zijaanbouw en de achteraanbouw – [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deels vergund deels vergunningvrij hun woning mogen uitbreiden. De gemeente heeft tot op heden geen reden gezien om, desgevraagd door [eisers] , de bouw stil te (laten) leggen en evenmin heeft de gemeente gemeend of een bestuursrechter geoordeeld dat er iets schort aan de wijze van vergunnen van de bouwwerken. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de bouw hebben aangevangen zonder af te wachten of een en ander bij de bestuursrechter stand houdt, komt voor hun rekening en risico. De civiele rechter dient in ieder geval tot op heden uit te gaan van de bestuursrechtelijke rechtmatigheid van een en ander. Dit houdt overigens niet in dat de opgerichte bouwwerken in civielrechtelijke zin zonder meer rechtmatig zijn, gelet op de rechten en belangen van [eisers] .
4.4.
De vraag die de voorzieningenrechter dan ook dient te beantwoorden luidt of de bouwwerkzaamheden en bouwwerken hinder veroorzaken, die moet worden aangemerkt als onrechtmatig jegens [eisers] . De voorzieningenrechter dient daartoe ten eerste vast te stellen welke hinder (feiten) als vaststaand moet (moeten) worden aangenomen en ten tweede of deze hinder een onrechtmatige toestand jegens [eisers] in het leven roept. Hierbij is in dit geschil van belang dat de tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betrokken stelling dat de “buiten-“bouwwerkzaamheden (oprichten en afwerken buitenkant) op het moment van de mondelinge behandeling zijn afgerond. De bouw moet van binnen nog wel worden afgerond en afgewerkt. Verder is van belang dat niet elke hinder, hoe vervelend en lastig ook, onrechtmatig is.
4.5.
Het Kadaster heeft een reconstructie van de grens tussen het perceel van [eisers] en dat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uitgevoerd. Uit het relaas van bevindingen van het Kadaster, waar de reconstructietekening onderdeel van uitmaakt, kan niet zonder nader onderzoek, dat niet is uitgevoerd, bestaande uit in ieder geval het inmeten van de (raam- en deuropening(en) in de) muren van de (zij)aanbouw ten opzichte van die erfgrens (conform artikel 5:50 lid 3 BW), met voldoende zekerheid geconcludeerd worden dat de nieuwe zijgevel met daarin de opening(en) is gebouwd binnen de twee-meter zone, als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW. Het staat dus niet alleen niet vast dát er (onrechtmatig) uitzicht is vanuit de zijaanbouw op het perceel van [eisers] , maar ook valt niet uit te sluiten dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (alsnog) niet-doorzichtig glas zullen toepassen (vergelijk artikel 5:51 BW). Evenmin valt uit te sluiten dat een niet doorzichtige erfafscheiding (muur) zal worden opgericht (vergelijk artikel 5:50 lid 1 en 2 BW). De enkel vrees of het enkele vermoeden dat dit niet het geval is of zal zijn, is onvoldoende om al op voorhand te moeten concluderen dat sprake is van onrechtmatigheid inzake de plaats van de zijgevel dan wel de plaats van raam- en deuropeningen daarin.
4.6.
[eisers] stellen verder dat sprake is van verminderde (zon)lichtinval en verminderde luchtstroom door de nabijheid van het bouwwerk en dat er verminderd(e kwaliteit van het) uitzicht is door de kleur van de toegepaste bakstenen (zwart in plaats van reflecterend wit), waardoor de veiligheid en gezondheid van [eisers] in het geding is. [eisers] hebben deze stellingen niet met objectieve gegevens en feiten onderbouwd, bijvoorbeeld met (meet)resultaten van een (bouw)deskundige. Evenmin is (sociaal-psychologische of medische) documentatie in geding gebracht waaruit blijkt dat de veiligheid en gezondheid van het echtpaar hierdoor in gevaar zijn.
Dat sprake is van licht- en luchthinder kan dus in deze procedure niet worden vastgesteld, laat staan dat kan worden vastgesteld dat een en ander in dergelijke vorm en mate is geschied dat dat onrechtmatig kan worden genoemd jegens [eisers] . Er kan in elk geval niet worden vastgesteld dat door de nabijheid en de kleur van het bouwwerk de veiligheid of gezondheid in geding is. De enkel vrees of het enkele vermoeden dat dit het geval is of zal zijn, is onvoldoende om reeds op voorhand te moeten concluderen dat sprake is van onrechtmatigheid inzake de plaats en de kleur van de zijgevel.
4.7.
[eisers] stellen verder dat er door het gebruik van de zijaanbouw als bedrijfsruimte hinder als gevolg van de bedrijvigheid zal zijn, waaronder geluidshinder, waardoor de veiligheid en gezondheid van [eisers] in het geding is. Ook hier geldt dat [eisers] deze stellingen niet met objectieve gegevens en feiten onderbouwen. Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt bovendien betwist dat er zulke overlastgevende bedrijvigheid zal zijn. Zij wijzen in dit verband op de noodzaak van een rustige woonomgeving voor hun jongste dochter.
Dat sprake is van hinder als gevolg van bedrijvigheid kan dus in deze procedure niet worden vastgesteld, laat staan dat kan worden vastgesteld dat een en ander onrechtmatig is jegens [eisers] , omdat niet kan worden vastgesteld dat door eventuele bedrijvigheid hun veiligheid of gezondheid in geding is. De enkel vrees of het enkele vermoeden dat dit het geval is of zal zijn, is onvoldoende om reeds op voorhand te moeten concluderen dat sprake is van onrechtmatigheid inzake de te verwachten bedrijvigheid.
4.8.
[eisers] stellen ook dat er door het plaatsen van een etage op de achteraanbouw hinder als gevolg van inkijk ontstaat, waardoor de persoonlijke levenssfeer van [eisers] in het geding is. Ook hier geldt weer dat [eisers] ook deze stellingen op geen enkele wijze met objectieve gegevens en feiten onderbouwen. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat ook niet is gesteld noch is gebleken dat de etage in de zijgevel vensters heeft. De vensters in de achtergevel geven voorts geen rechtstreeks uitzicht op het perceel van [eisers] . Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt bovendien betwist dat er rechtstreeks zicht is in de tuin en op het terras van [eisers] , omdat in hun eigen tuin bomen het zicht ontnemen.
Dat sprake is van inkijk waar in het kader van een voorlopige maatregel een eind aan moet worden gemaakt, kan dus in deze procedure niet worden vastgesteld, laat staan dat kan worden vastgesteld dat een en ander onrechtmatig is jegens [eisers] , omdat niet kan worden vastgesteld dat de privacy in geding is. De enkel vrees of het enkele vermoeden dat dit het geval is of zal zijn, is ook in dit geval onvoldoende om te moeten concluderen dat sprake is van onrechtmatigheid inzake de (vensters in de) etage van de achteraanbouw.
4.9.
Voor de gestelde waardevermindering van de woning van [eisers] als gevolg van de omvang van het nieuw gebouwde op het perceel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geldt mutatis mutandis hetzelfde. Een en ander wordt wel gesteld, maar op geen enkele wijze geconcretiseerd en onderbouwd, bijvoorbeeld met een taxatierapport.
Dat sprake is van waardevermindering van de woning kan dus in deze procedure niet worden vastgesteld. De enkel vrees of het enkele vermoeden dat dit het geval is of zal zijn, is onvoldoende om reeds op voorhand te moeten concluderen dat sprake is van onrechtmatigheid.
4.10.
De vorderingen die zien op de zijgevel, de etage en de raam- en deuropening(en) vensters moeten worden afgewezen wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing van het gestelde en vanwege het ontbreken van enige onderbouwing van het causaal verband tussen de gedraging(en) en de gestelde gevolgen.
4.11.
[eisers] vorderen ook een absolute bouwstop. Deze vordering moet zonder meer worden afgewezen. De opmerkingen terzake van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ter zitting zijn immers niet weersproken. Vast staat aldus dat de bouwwerkzaamheden aan de buitenklant van het bouwwerk inmiddels zijn afgerond en enkel nog werkzaamheden binnen moeten worden verricht, die op geen enkele wijze overlast in de vorm van trillingen en lawaai of anderszins hinderlijke omstandigheden zullen veroorzaken.
Daarnaast geldt ter zake de gevorderde bouwstop dat een en ander neigt naar een declaratoir vonnis, omdat de bouwstop niet in de tijd is beperkt en er geen voorwaarden zijn geformuleerd waaronder de bouw hervat zou kunnen worden. Een en ander verhoudt zich niet tot de aard van de kort geding procedure.
4.12.
Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5. is geoordeeld inzake de conclusies die wel en niet kunnen worden getrokken uit de grensreconstructie door het Kadaster, moet de vordering om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van dat onderzoek worden afgewezen. Het is de voorzieningenrechter overigens niet duidelijk geworden waarom [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de volledige kosten zouden moeten dragen. Zij hebben immers aangegeven de door [eisers] aangewezen erfgrens en de kadastrale grensreconstructie te aanvaarden.
4.13.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op
€ 309,00 griffierecht en € 1.016,00 salaris gemachtigde. De nakosten worden toegewezen als verwoord onder punt 5.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op € 1.325,00, vermeerderd met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163, aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: EvB