ECLI:NL:RBLIM:2021:843

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/03/282485 / JE RK 20-1953
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen door de kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, ondanks de zorgen die de RvdK heeft geuit over de thuissituatie van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat de situatie nog steeds zorgelijk is. De ouders, de moeder en de vader, zijn betrokken bij de hulpverlening en hebben tot nu toe meegewerkt met de gezinsvoogdij. De kinderrechter heeft overwogen dat een uithuisplaatsing niet onmiddellijk de noodzakelijke verbetering voor de kinderen zal brengen en dat er nog mogelijkheden zijn voor hulpverlening vanuit Koraal, die per direct kan starten. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders hun verantwoordelijkheden moeten nemen en dat de kinderen moeten meewerken aan de geboden hulp. De beslissing om het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen is genomen met het oog op het belang van de kinderen en de noodzaak om hen een veilige en voorspelbare omgeving te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Locatie Maastricht
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/03/282485 / JE RK 20-1953
Datum uitspraak: 22 januari 2021
Beschikking afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
mr. S.G.L. Bremen, advocaat,
kantoorhoudend te Landgraaf,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
de moeder en de vader hierna te noemen: de ouders,
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
hierna te noemen: de GI.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook de beschikking van de kinderrechter van 29 september 2020.

1.Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een brief van de GI van 23 december 2020, ingekomen bij de griffie op 29 december 2020;
- aanvullend raadsrapport van de raad van 28 december 2020, ingekomen bij de griffie op 29 december 2020;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 8 januari 2021, waarbij zijn verschenen:
- de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die apart zijn gehoord;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, voor wie een tolk aanwezig was;
- een vertegenwoordigster van de raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De verdere beoordeling

De raad handhaaft in zijn aanvullend raadsrapport het eerder gedane verzoek om de GI de machtigen de minderjarige [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De raad is van mening, hoewel er sprake is van positieve ontwikkelingen, dat er feitelijk nauwelijks iets aan de thuissituatie is veranderd. De moeder blijft, evenals tijdens het vorige onderzoek, aangeven dat ze thuis geen problemen ervaart. Ze ziet de raadsbemoeienis nog steeds gelegen in het feit dat de vader niet goed voor de kinderen heeft gezorgd toen zij in Irak verbleef. Ze gaat daarbij voorbij aan de zorgen omtrent haar eigen opvoedingshandelen. Ondanks dat de moeder van goede wil lijkt en zich open en meewerkend opstelt tijdens het onderzoek, lijkt het haar aan probleeminzicht te ontbreken. Er is onvoldoende sprake van probleembesef en leerbaarheid.
Ten aanzien van de vader merkt de raad op dat de gezinsvoogden een ander beeld van de vader zien en deze ook andere uitspraken richting hen doet dan de raad heeft ervaren, hetgeen vragen oproept over sociaal wenselijk gedrag. Enerzijds geeft hij aan mee te willen werken aan de hulpverlening, anderzijds vindt hij dat de kinderen uithuisgeplaatst moeten worden. Zijn houding varieert van meewerkend tot respectloos, waarbij de raad zich niet aan de indruk kan onttrekken dat dit niet zozeer met de taalbarrière te maken heeft, maar eerder met de vermoedelijke psychische en persoonlijke problematiek van de vader. De vader geeft geen blijk van inzicht rondom de zorgen over de kinderen en informeert hier ook niet naar. De contacten tussen de kinderen en de vader zijn beperkt.
Met betrekking tot de ondertoezichtstelling stelt de raad dat de ouders hier tot nu toe aan meewerken, doch dat er binnen de korte tijd sinds de start nog geen aanvullende concrete hulpverlening is ingezet, behalve deelname aan Boxchainge voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ondanks de inzet van de gezinsvoogden is er nog te weinig daadwerkelijke vooruitgang geboekt en onvoldoende effect zichtbaar. De raad concludeert dat het niet in het belang van de kinderen is om de huidige situatie en onzekerheid te laten voortduren. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en een veilige, warme en voorspelbare omgeving waarbinnen ze de structuur, ondersteuning en aandacht krijgen die ze hard nodig hebben. De kinderen glijden steeds meer af, het gaat slecht op school en er is weinig perspectief, daarbij opmerkend dat de onzekerheid van de kinderen of ze wel of niet uithuisgeplaatst zullen worden hen begrijpelijkerwijze ook parten speelt.
De moeder is het niet eens met het verzoek tot een uithuisplaatsing voor de kinderen. Het zal niet het gewenste effect hebben. Ze geeft aan haar best te doen en ze stelt zich open voor de intensieve hulpverlening van Koraal. Er is sprake van een positieve samenwerking met de GI. De advocaat van de moeder geeft aan dat de situatie zorgelijk is, maar dat het nog maar de vraag is of een uithuisplaatsing het gewenste effect zal opleveren. Nu de juiste hulpverlening per direct ingezet kan worden is dit een betere oplossing dan een uithuisplaatsing.
De moeder realiseert zich dat, als Koraal niet op zeer korte termijn een aanzienlijke verbetering bereikt, de GI alsnog een machtiging uithuisplaatsing zal verzoeken.
De vader is het eens met het verzoek van de raad, op voorwaarde dat de kinderen niet in een (woon)groep worden geplaatst. Volgens hem zijn alle problemen begonnen sinds de kinderen alleen bij moeder wonen voor wie ze geen respect hebben.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben afzonderlijk van elkaar in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij niet uithuisgeplaatst willen worden. [minderjarige 1] geeft aan dat hij dan niet meer kan voetballen en niet meer kan werken, omdat de kans bestaat dat hij dan buiten Landgraaf geplaatst zal worden. Hij heeft twee bijbaantjes. Hij denkt dat hij over een paar weken weer naar school kan en dat het daar dan ook beter gaat. Online lukt het niet zo op school. [minderjarige 2] geeft aan dat het wat beter gaat thuis en dat hij niet uithuisgeplaatst wil worden.
De GI benoemt de gezinssituatie als zeer zorgelijk. Met betrekking tot de hulpverlening geeft de GI aan dat er sinds eind september 2020 individuele hulpverlening is ingezet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , namelijk Boxchainge. De inzet van de huidige hulpverlening, namelijk Nova Curae, blijkt niet voldoende om een positieve ontwikkeling te bewerkstelligen in de thuissituatie en in het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen. Er was sprake van een onvoldoende aansluiting bij de problematiek zodat er nauwelijks resultaat is behaald. Er is daarom een aanvraag gedaan voor een hoge inzet aan hulpverlening vanuit Koraal, een systemische benadering, omdat een meer sturende, directieve hulp nodig is dan nu wordt geboden door Nova Curae.
De GI is voorts van mening dat het vanwege de onzekerheid rondom het al dan niet uit huis plaatsen van de kinderen heel moeilijk is om een duidelijk beeld te krijgen van de opvoedsituatie. Gezien de impact van een uithuisplaatsing en het gegeven dat nu niet duidelijk is welke factoren gerelateerd zijn aan deze onzekerheid en wat ouder/kind eigen is, dient het gezin het voordeel van de twijfel te krijgen. Met inzet van de hulpverlening moeten de moeder en de kinderen kunnen laten zien wat zij in hun mars hebben. De GI acht een grondige analyse nodig om enerzijds de juiste insteek te maken en anderzijds om daadwerkelijk het tij te kunnen keren en de ontwikkeling van de kinderen in positieve zin te veranderen. De GI geeft aan een groot vertrouwen te hebben in de hulpverlening van Koraal nu Koraal wel de expertise heeft om bij de problematiek aan te sluiten. Met de juiste te stellen doelen en intensieve zorg kunnen positieve stappen worden gezet. Ouders en kinderen moeten dan wel meewerken. Aangezien de GI nog mogelijkheden onbenut ziet, wordt het verzoek van de raad voor een machtiging uithuisplaatsing nu niet ondersteund. Een uithuisplaatsing zal op korte termijn geen verbetering brengen en er zitten ook negatieve kanten aan een uithuisplaatsing.
Op basis van de stukken en de verklaringen ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de situatie nog erg zorgelijk is en dat de ernstige ontwikkelingsbedreigingen, die in de beschikking van 29 september 2020 verwoord staan, nog steeds aanwezig zijn. Er is de afgelopen maanden weinig veranderd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maken een onverschillige indruk zowel ten aanzien van de situatie thuis als ten aanzien van school. Ze lijken steeds meer af te glijden.
De kinderrechter ziet zich voor de vraag gesteld of uithuisplaatsing thans noodzakelijk is.
Gelet op hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en gelet op hetgeen de raad naar voren gebracht heeft, zou deze vraag bevestigend beantwoord kunnen worden. Echter, een uithuisplaatsing brengt niet onmiddellijk de voor de kinderen noodzakelijk geachte verbetering. Daarbij heeft de GI aangegeven dat zij wel gekeken heeft naar mogelijke plekken, maar dat niet meteen de geschikte plek voorhanden lijkt. Met name voor [minderjarige 1] zal het lastig worden om een geschikte plek te vinden in een gezinshuis of pleeggezin. Daar is op dit moment geen plaats, zodat hij op een wachtlijst komt te staan. Dat betekent naar het oordeel van de kinderrechter dat de kinderen, wanneer nu een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, in onzekerheid blijven over hun woonplek, terwijl mede deze onzekerheid de afgelopen tijd nu net een verder afglijden van de kinderen heeft veroorzaakt, zoals de raad en de GI hebben gesteld. Bovendien zal het tijd kosten voordat bij een uithuisplaatsing de juiste hulp aan de kinderen en de ouders gegeven kan worden. Daarbij heeft met name [minderjarige 1] gemotiveerd aangegeven waarom hij niet uit Landgraaf weg wil.
Daarnaast is een uithuisplaatsing een inbreuk op het recht van de kinderen en hun ouders op family life, als bedoeld in artikel 8 EVRM, en dient deze maatregel pas ingezet te worden als het niet anders kan. Na de beschikking waarbij de ondertoezichtstelling is uitgesproken, is de GI naar eigen zeggen meteen aan de slag gegaan. Het heeft tijd gekost om de problemen in kaart te brengen en de GI heeft de al in het gezin aanwezige hulp door Nova Cura laten doorlopen. Toen bleek dat deze hulp niet het gewenste resultaat heeft gebracht, heeft de GI ingezet op hulpverlening door Koraal. De GI heeft aangegeven een groot vertrouwen te hebben in Koraal, die intensieve hulpverlening aan het gezin kan bieden. Deze kan per direct van start gaan. De gezinsvoogdijwerkers staan dichtbij het gezin, kunnen rekenen op de medewerking van het gezin en hebben de overtuiging dat Koraal vanaf het begin duidelijke kaders, voorwaarden en eisen kan stellen aan het hele gezinssysteem en dat dit mogelijkheden biedt tot verbetering van de situatie. De kinderrechter overweegt dat met deze hulp van Koraal een laatste middel kan worden ingezet om uithuisplaatsing te voorkomen.
De kinderrechter oordeelt daarom dat het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing moet worden afgewezen. De kinderrechter neemt daarbij ook in aanmerking dat zowel de ouders als de kinderen open staan voor hulp en dat met name de ouders tot nog toe alle hulp hebben geaccepteerd en volledig hebben meegewerkt met de GI.
Het is nu aan de ouders om te laten zien dat zij, met hulp van de GI én met hulp van Koraal, hun ouderlijke verantwoordelijkheid op alle gebieden op zich nemen, de kinderen grenzen en sturing geven en hen een veilig thuis bieden. Zoals in de beschikking van 29 september 2020 ook al is aangegeven verwacht de kinderrechter van beide ouders dat zij, zonder voorwaarden te stellen, met de GI samenwerken, contactafspraken nakomen (en niet afzeggen) en alle adviezen en aanwijzingen opvolgen om de huidige situatie te doorbreken en aanzienlijk te verbeteren. Van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verwacht de kinderrechter dat zij zich inzetten zodat ze weer welkom zijn op school, dat zij daar hun best zullen gaan doen, dat zij het gezag van de ouders en van de GI accepteren en dat zij meewerken aan de hulpverlening die door de GI wordt geboden.
Mocht de geboden hulp op korte termijn niet het gewenste resultaat opleveren, dan is het aan de GI om alsnog een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken.

3.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021
Sva
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.