14.2.Het betoog van verzoekster dat de burgemeester in strijd met artikel 5:24, tweede lid, van de Awb geen begunstigingstermijn in de last onder bestuursdwang heeft vermeld, slaagt ook niet naar het oordeel van de voorzieningenrechter. Hiertoe overweegt zij dat uit het bestreden besluit blijkt dat de burgemeester verzoekster de mogelijkheid heeft gegeven de inrichting uiterlijk op 23 december 2020 om 15.00 uur zelf af te sluiten en voor de duur van twee weken afgesloten te houden. Indien verzoekster hier niet, niet volledig of niet tijdig aan voldoet dan worden de sloten in bijzijn van een ambtenaar van de gemeente vervangen door een erkende slotenmaker en worden de sleutels aansluitend overgedragen aan de ambtenaar van de gemeente. Met andere woorden: om te voorkomen dat een herhaling optreedt van de overtreding van artikel 4.4 van de covid-regeling, moet verzoekster haar inrichting sluiten. In de last is een hersteltermijn vermeld, namelijk tot en met 23 december 2020 om 15.00 uur (vijf dagen na het versturen van het bestreden besluit). Indien verzoekster haar inrichting dan niet heeft gesloten, gaat - kort gezegd - de burgemeester tot sluiting over, waarbij hij de sloten vervangt en de kosten daarvan verhaalt op verzoekster. Het betoog dat er geen begunstigingstermijn is opgenomen, mist gelet op het voorgaande, dan ook een feitelijke grondslag.
Heeft de burgemeester in overeenstemming met het beleid gehandeld?
15. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Awb heeft de burgemeester beoordelingsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om gebruik te maken van de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester terughoudend moet toetsen. Ook bij de sluitingsduur heeft de burgemeester beoordelingsruimte. De burgemeester heeft aangegeven dat hij voor de duur van de sluiting aansluiting heeft gezocht bij de lijn die de Veiligheidsregio Zuid-Limburg hanteert, namelijk dat een inrichting voor de duur van twee weken wordt gesloten indien is geconstateerd dat sprake is van - in dit geval - overtreding van artikel 4.4 van de covid-regeling. De voorzieningenrechter constateert dat het sluiten van de inrichting voor de duur van twee weken door de burgemeester in overeenstemming is met de lijn die de Veiligheidsregio Zuid-Limburg hanteert.
Heeft de burgemeester aanleiding moeten zien van handhavend op te treden af te zien?
16. De voorzieningenrechter stelt voorop dat gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
17. In dit geval heeft de burgemeester overwogen dat in dit soort gevallen geen concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat de covid-regeling slechts tijdelijk van kracht is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester hierom terecht geen aanleiding heeft gevonden om af te zien van het opleggen van de last onder bestuursdwang.
18. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb voordoen die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen belangen, moet ten eerste worden bekeken of de sluiting van de inrichting noodzakelijk is.