ECLI:NL:RBLIM:2021:8193

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
C/03/293699 / HA ZA 21-333
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten inzake internationale bevoegdheid en artikel 843a Rv in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een incident met betrekking tot de internationale bevoegdheid en een verzoek op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiseres, ESMA N.V., gevestigd in Maasmechelen, België, heeft een vordering ingesteld tegen Special Platings B.V. en Metal Surface Treatment B.V., beide gevestigd in Nederland. De gedaagde partijen zijn niet verschenen, met uitzondering van Metal Surface Treatment, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.B.H. Beune. De rechtbank heeft op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in het bevoegdheidsincident, waarbij gedaagde sub 3, die in België woont, aanvoerde dat de rechtbank niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er een nauwe band bestaat tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden, waardoor gelijktijdige behandeling noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling.

Daarnaast is er een incident aanhangig gemaakt op basis van artikel 843a Rv, waarbij gedaagde sub 3 werd verzocht om inzage te geven in bepaalde bescheiden van Special Platings. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde sub 3, als statutair directeur van Special Platings, verplicht is om de gevraagde documenten te overleggen, mits hij hiervoor toestemming krijgt van de curator in het faillissement van Special Platings. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, onder de voorwaarde dat de curator de benodigde documenten aan gedaagde sub 3 verstrekt. De kosten van het incident zijn aan gedaagde sub 3 opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/293699 / HA ZA 21-333
Vonnis van 27 oktober 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ESMA N.V.,
gevestigd te Maasmechelen (België),
eiseres,
advocaat mr. M.M. van den Boomen;
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPECIAL PLATINGS B.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
gedaagde,
niet verschenen;
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
METAL SURFACE TREATMENT B.V.,
gevestigd te Stein,
gedaagde,
advocaat mr. R.B.H. Beune;

3 [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.B.H. Beune;

4 [gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Esma, Special Platings, Metal Surface Treatment, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 augustus 2021;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv van [gedaagde sub 3] , tevens houdende een incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van de rechtbank;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van Esma.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het geschil

In het bevoegdheidsincident

2.1.
[gedaagde sub 3] stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vordering jegens hem kennis te nemen, nu hij woonplaats heeft in België. Volgens hem hangt hetgeen jegens hem wordt gevorderd niet samen met hetgeen van Special Platings wordt gevorderd. De onrechtmatige daad die beweerdelijk door Special Platings is gepleegd hangt niet samen met de vordering tot afgifte van bescheiden door Special Platings.
2.2.
Op grond daarvan vordert [gedaagde sub 3] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en Esma veroordeelt in de kosten van het incident.
In het incident ex artikel 223 Rv
2.3.
Voor de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag wordt gelegd, verwijst de rechtbank naar hetgeen in het tussenvonnis van 25 augustus 2021 onder 3.1. is vermeld.

3.De verdere beoordeling

In het bevoegdheidsincident

3.1.
Omdat die verordening materieel (artikel 1), formeel (artikel 6) en temporeel (artikel 66) van toepassing is, moet de rechtbank haar bevoegdheid beoordelen aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder te noemen: EEX-Vo 1bis). Dat betekent ook dat, anders dan Esma stelt, de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet van toepassing zijn.
3.2.
Het verwijt dat Esma [gedaagde sub 3] maakt is dat – zakelijk weergegeven – [gedaagde sub 3] als bestuurder van Special Platings heeft bewerkstelligd dat Special Platings door het verrichten van paulianeuze handelingen het onmogelijk heeft gemaakt dat Esma verhaal kon nemen op Special Platings ter zake een tweetal executoriale titels ten laste van Special Platings, te weten een veroordelend vonnis van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Tongeren, van 5 februari 2020, en een proces-verbaal van 9 januari 2020 van deze rechtbank een houdende een betalingsregeling.
3.3.
De rechtbank is met Esma van oordeel dat de rechtbank bevoegd is om de vordering zoals deze tegen [gedaagde sub 3] is ingesteld kennis te nemen, en wel op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 1 EEX-Vo 1bis. Tussen de vorderingen zoals die tegen Special Platings en Metal Surface Treatment zijn ingesteld, ten aanzien van welke vorderingen de rechtbank bevoegd is, omdat deze partijen in Nederland zijn gevestigd, en de vordering zoals die tegen [gedaagde sub 3] is ingesteld, bestaat immers een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. De samenhang tussen de vorderingen heeft niet, zoals [gedaagde sub 3] stelt, zozeer betrekking op de vordering tot het verstrekken van bescheiden door Special Platings en de vordering gericht jegens [gedaagde sub 3] om schade te vergoeden in verband met de gestelde paulianeuze handelingen, maar op de vordering gericht tegen Metal Surface Treatment tot vergoeding van diezelfde schade uit gestelde paulianeuze handelingen.
3.4.
Het verwijt aan het adres van Special Platings, Metal Surface Treatment en [gedaagde sub 3] is immers dat zij samen, waarbij [gedaagde sub 3] is opgetreden als bestuurder van Special Platings en (indirect) als bestuurder van Metal Surface Treatment, door paulianeuze handelingen, bestaande in overheveling van activa van Special Platings naar andere vennootschappen, er voor hebben gezorgd dat door het voor Esma onmogelijk is geworden zich te verhalen op het vermogen van Special Platings ter inning van vorderingen voortvloeiende uit het vonnis van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Tongeren, van 5 februari 2020, en de betalingsregeling vastgelegd in het proces-verbaal van 9 januari 2020 van deze rechtbank.
3.5.
[gedaagde sub 3] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van dit incident. Aan de zijde van Esma worden deze kosten tot aan dit vonnis begroot op € 563,-- (1 punt x tarief II).
In het incident ex artikel 223 Rv
3.6.
[gedaagde sub 3] heeft enkel tegen het gevorderde ingebracht dat niets is aangevoerd op grond waarvan hij als privépersoon en (feitelijk) leidinggevende van Special Platings inzage kan geven in de door Esma genoemde bescheiden. Het zijn volgens [gedaagde sub 3] immers niet zíjn bescheiden. Daarnaast stelt [gedaagde sub 3] dat het onduidelijk is of hij (thans) enige bevoegdheid bezit om inzage in die bescheiden te geven. Hij vordert dan ook dat de vordering als door Esma onvoldoende toegelicht moet worden afgewezen.
3.7.
De rechtbank verwerpt het eerste verweer, dat klaarblijkelijk is ontleend aan hetgeen de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 augustus 2021 heeft overwogen onder 4.3. ten aanzien van een gelijkaardige vordering gericht tegen [gedaagde sub 4] . Anders dan [gedaagde sub 4] is [gedaagde sub 3] geen feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon, maar is [gedaagde sub 3] als statutair directeur wél juridisch leidinggevende van Special Platings. Het is slechts door middel van natuurlijke personen dat een rechtspersoon (feitelijk) kan handelen. Een vordering tot het verschaffen van inzage gericht tegen een rechtspersoon kan dan ook mede tegen haar statutair bestuurder worden ingesteld. Als statutair bestuurder van Special Platings kan [gedaagde sub 3] feitelijk voldoen, en hij dient als statutair bestuurder van die vennootschap ook te voldoen, aan hetgeen waartoe Special Platings is veroordeeld in verband met de afgifte van stukken.
3.8.
Ten aanzien van het verweer dat [gedaagde sub 3] afhankelijk is van toestemming van de curator in het faillissement van Special Platings om de gevorderde bescheiden betreffende die vennootschap over te leggen, overweegt de rechtbank het volgende. Het faillissement van Special Platings is op 25 augustus 2021 uitgesproken. De incidentele vordering ex artikel 223 Rv, waarbij van [gedaagde sub 3] inzage is gevorderd in bescheiden van Special Platings dateert van 7 juli 2021. [gedaagde sub 3] was derhalve ten tijde van het faillissement van Special Platings, waarvan hij bestuurder was, op de hoogte van het feit dat Esma van hem afgifte vorderde van bescheiden van de inmiddels gefailleerde vennootschap. Tussen het moment van het uitspreken van het faillissement en het nemen van de conclusie van antwoord in het incident (respectievelijk 25 augustus 2021 en 8 september 2021) lag voldoende tijd waarbinnen [gedaagde sub 3] overleg kon hebben met de curator omtrent de vordering van Esma. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 3] contact heeft gehad met de curator over de vordering van Esma, laat staan dat [gedaagde sub 3] gedocumenteerd heeft gesteld wat het standpunt van de curator is. Het verweer van [gedaagde sub 3] , dat hij zonder toestemming van de curator geen uitvoering kan geven aan het vonnis, moet als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Het ligt immers zonder onderbouwing, die niet is gegeven, op de het eerste gezicht niet voor de hand dat de curator zijn medewerking aal weigeren. Waarschijnlijker is immers voorshands dat de curator bereid zal zijn kopieën of digitale afschriften aan [gedaagde sub 3] te verstrekken.
3.9.
Ten einde echter te voorkomen dat [gedaagde sub 3] mogelijk wordt veroordeeld tot iets waaraan hij buiten zijn verantwoordelijkheid niet kan voldoen, te weten dat de curator weigert (afschriften van) de bedoelde stukken aan [gedaagde sub 3] te verstrekken, zal de rechtbank aan de veroordeling tot het in het geding brengen van de stukken de voorwaarde verbinden dat de curator in het faillissement kopieën of digitale afschriften daarvan aan [gedaagde sub 3] verstrekt.
3.10.
Omdat de vordering overigens voldoet aan het bepaalde in artikel 843a Rv, kan de vordering worden toegewezen.
3.11.
[gedaagde sub 3] dient als de in het ongelijk gestelde partijen te worden veroordeeld in de kosten van dit incident. Aan de zijde van Esma worden deze kosten tot aan dit vonnis begroot op € 563,-- (1 punt x tarief II).

4.De beslissing

De rechtbank:
In het bevoegdheidsincident
4.1.
verklaart zich bevoegd van de vordering jegens [gedaagde sub 3] kennis te nemen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de kosten van dit incident, tot dit vonnis aan de zijde van Esma begroot op € 563,-- aan kosten advocaat, te vermeerderen met de verplichte verschotten en alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht (8) dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
In het incident ex artikel 223 Rv
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 3] , onder de voorwaarde dat hij daarover met toestemming van de curator kan beschikken, dan wel dat de curator kopieën of digitale afschriften daarvan aan [gedaagde sub 3] verstrekt, om binnen twee dagen na de betekening van dit incidenteel vonnis de navolgende stukken af te geven:
A. de volledige jaarrekening van SP over de jaren 2017 tot en met heden, derhalve de balans, de verlies- en winstrekening en de toelichting, waaronder mede begrepen de activalijsten en alle andere bescheiden waaruit het verloop van de vaste activa blijkt;
B. de tussen SP en de verkrijger van de vermogensbestanddelen, waaronder de vaste materiele en immateriële activa, gevoerde correspondentie;
C. de overeenkomsten waarbij de vermogensbestanddelen door SP in eigendom zijn overgedragen aan de koper c.q. verkrijger, aan de hand waarvan onder andere kan worden vastgesteld of er sprake is van een verplichte of onverplichte rechtshandeling;
D. alle bankafschriften van SP over de jaren 2017 tot en met heden die zien op betalingen ter zake van de vervreemde activa;
E. een schriftelijke opgave van de NAW-gegevens van alle verkrijgers van de activa van SP,
dit alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat SP met de gehele of gedeeltelijke voldoening in gebreke blijven met de afgifte van de genoemde bescheiden, met een maximum van € 50.000,--;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Esma begroot op € 563,-- aan kosten advocaat, te vermeerderen met de verplichte verschotten en alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht (8) dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
In de hoofdzaak
4.5.
verwijst de zaak naar de rol van 8 december 2021 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 3] ;
4.6.
verstaat dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden op 4 juli 2022 te 13.30 uur;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma. [1]

Voetnoten

1.type: MT