Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de eiser in de hoofdzaak, die tevens eiser in het incident is. De eiser vorderde een voorlopige voorziening in de vorm van een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,00, naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 8 november 2017, waarbij hij door de gedaagde in de hoofdzaak, die ook verweerder in het incident is, met een mes werd gestoken. De gedaagde was eerder door de rechtbank veroordeeld voor poging tot doodslag in verband met dit incident. De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen, omdat het tijdsverloop sinds het incident en de niet-ontvankelijkheid van de vordering in de strafzaak de urgentie van de gevraagde voorziening ondermijnden. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom hij de afloop van de hoofdzaak niet kon afwachten en dat de omvang van het gevorderde voorschot niet voldoende was onderbouwd. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het incident.