In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 oktober 2021 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de Gemeente Venlo en een gedaagde partij, die in de hoofdzaak als eiser optreedt. De procedure betreft een incident waarin de gedaagde partij verzocht om tussentijds hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis van 22 september 2021. In dat tussenvonnis oordeelde de rechtbank dat de gedaagde partij zijn asbestsaneringsverplichting had geschonden, waardoor de Gemeente Venlo hem kon aanspreken op de schade die daaruit voortvloeit.
De gedaagde partij heeft aangevoerd dat de rechtbank al een bindende eindbeslissing heeft genomen over zijn aansprakelijkheid, en dat dit aanleiding geeft om tussentijds hoger beroep toe te staan. De Gemeente Venlo heeft zich echter verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat volgens de wet hoger beroep van een tussenvonnis alleen tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis kan worden ingesteld. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om van dit uitgangspunt af te wijken, en heeft ook het belang van een voortvarende procesvoering meegewogen in haar beslissing.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de gedaagde partij om tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen. Tevens is de gedaagde partij veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van de Gemeente Venlo zijn begroot op € 140,75 aan salaris advocaat. Dit vonnis is uitgesproken door mr. T. Dohmen en openbaar gemaakt op dezelfde dag.