1.2.Op 22 december 2017 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om op grond van de RAAF te worden geplaatst in de functie van [functie] , werkterrein [werkterrein] , salarisschaal 8.
2. Bij het primair besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Erkend wordt dat eiser plannen van aanpak maakt, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de andere niveaubepalende elementen van de gevraagde functie.
In het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten eiser met ingang van 22 december 2017 de LFNP-functie van [functie] , werkterrein [werkterrein] , schaal 8 toe te kennen.
Het verzoek om proceskostenvergoeding heeft verweerder afgewezen, omdat het primaire besluit volgens verweerder niet onrechtmatig was en ook niet wordt herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Als eiser tijdens de aanvraagprocedure dan wel tijdens de zienswijzeprocedure de benodigde stukken had overgelegd, had het primaire besluit anders geluid.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft vanaf de aanvraagfase vele documenten en bewijsstukken ingediend waaruit zijn werkzaamheden afgeleid kunnen worden. De in de bezwaarfase ingediende stukken waren slechts bedoeld als aanvulling op de reeds ingediende stukken ter onderbouwing van de niveaubepalende elementen.
Conform vaste rechtspraak is er slechts sprake van een niet aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als er sprake is van een verandering van omstandigheden, van nieuwe beleidsinzichten of van gewijzigde toepasselijke wettelijke voorschriften. Daar is in deze zaak geen sprake van. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2264. 4. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarnaast moet het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten zijn gedaan alvorens op het bezwaar is beslist.
5. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het woord “herroepen” impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding (Kamerstukken II 2000-2001, 27024, nr. 14, blz. 2).
6. In dit geval heeft verweerder het primair besluit herroepen, omdat daarbij de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Daarmee staat de onrechtmatigheid van het primair besluit vast.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat er geen sprake is van verwijtbaarheid. De redenering dat als eiser tijdens de aanvraagprocedure de stukken had overgelegd die eiser pas in de bezwaarfase heeft overgelegd, het primaire besluit anders had geluid, klopt niet. Uit de nadere reactie van verweerder van 16 april 2019 op de door eiser in bezwaar overgelegde stukken blijkt immers dat verweerder op dat moment nog steeds van mening was dat eiser niet aan het niveaubepalende element “zaakscoördinatie” voldeed.
Pas na het advies van de bezwaaradviescommissie RAAF heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bezwaargronden van eiser tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan in het primaire besluit is verwoord.
7. Dit betekent dat er sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en dat eiser recht heeft op vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Daarmee is gegeven dat verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar onterecht heeft afgewezen.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten is afgewezen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door deze kosten alsnog toe te kennen naar het nu geldende tarief.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift). De twee punten voor de bezwaarfase hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Het punt voor de beroepsfase heeft een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 0,5, omdat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten. Toegekend wordt € 1.442,-.