ECLI:NL:RBLIM:2021:7951

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 19/2047
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van primair besluit en vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de korpschef van politie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een primair besluit van 21 december 2018, waarin zijn aanvraag om geplaatst te worden in een andere functie werd afgewezen. In het bestreden besluit van 24 juni 2019 verklaarde verweerder het bezwaar gegrond en herroepte het primair besluit, maar wees het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar af. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding onterecht was, omdat het primair besluit onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet kon volhouden dat er geen sprake was van verwijtbaarheid, aangezien de onrechtmatigheid van het primair besluit vaststond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de kostenvergoeding betrof en kende eiser de kosten toe, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder kosten in bezwaar vergoed kunnen worden, met verwijzing naar artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/2047

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.J.C. Garrels).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van [functie] , werkterrein [werkterrein] , salarisschaal 8, afgewezen.
In het besluit van 24 juni 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primair besluit herroepen en beslist dat de aanvraag alsnog wordt toegekend. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is, zonder voorafgaand bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Generalist GGP, gewaardeerd in salarisschaal 7.
1.2.
Op 22 december 2017 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om op grond van de RAAF te worden geplaatst in de functie van [functie] , werkterrein [werkterrein] , salarisschaal 8.
2. Bij het primair besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Erkend wordt dat eiser plannen van aanpak maakt, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de andere niveaubepalende elementen van de gevraagde functie.
In het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten eiser met ingang van 22 december 2017 de LFNP-functie van [functie] , werkterrein [werkterrein] , schaal 8 toe te kennen.
Het verzoek om proceskostenvergoeding heeft verweerder afgewezen, omdat het primaire besluit volgens verweerder niet onrechtmatig was en ook niet wordt herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Als eiser tijdens de aanvraagprocedure dan wel tijdens de zienswijzeprocedure de benodigde stukken had overgelegd, had het primaire besluit anders geluid.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft vanaf de aanvraagfase vele documenten en bewijsstukken ingediend waaruit zijn werkzaamheden afgeleid kunnen worden. De in de bezwaarfase ingediende stukken waren slechts bedoeld als aanvulling op de reeds ingediende stukken ter onderbouwing van de niveaubepalende elementen.
Conform vaste rechtspraak is er slechts sprake van een niet aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als er sprake is van een verandering van omstandigheden, van nieuwe beleidsinzichten of van gewijzigde toepasselijke wettelijke voorschriften. Daar is in deze zaak geen sprake van. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2264.
4. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarnaast moet het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten zijn gedaan alvorens op het bezwaar is beslist.
5. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het woord “herroepen” impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding (Kamerstukken II 2000-2001, 27024, nr. 14, blz. 2).
6. In dit geval heeft verweerder het primair besluit herroepen, omdat daarbij de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Daarmee staat de onrechtmatigheid van het primair besluit vast.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat er geen sprake is van verwijtbaarheid. De redenering dat als eiser tijdens de aanvraagprocedure de stukken had overgelegd die eiser pas in de bezwaarfase heeft overgelegd, het primaire besluit anders had geluid, klopt niet. Uit de nadere reactie van verweerder van 16 april 2019 op de door eiser in bezwaar overgelegde stukken blijkt immers dat verweerder op dat moment nog steeds van mening was dat eiser niet aan het niveaubepalende element “zaakscoördinatie” voldeed.
Pas na het advies van de bezwaaradviescommissie RAAF heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bezwaargronden van eiser tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan in het primaire besluit is verwoord.
7. Dit betekent dat er sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en dat eiser recht heeft op vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Daarmee is gegeven dat verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar onterecht heeft afgewezen.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten is afgewezen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door deze kosten alsnog toe te kennen naar het nu geldende tarief.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift). De twee punten voor de bezwaarfase hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Het punt voor de beroepsfase heeft een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 0,5, omdat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten. Toegekend wordt € 1.442,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten is afgewezen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.442,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021. .
De griffier is buiten staat
voorzitter
te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 oktober 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.