ECLI:NL:RBLIM:2021:7918

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 21/2170, 21/2171, 21/2172, 21/2174, 21/2235, 21/2236, 21/2239 en 21/2315
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van lasten onder dwangsom voor huisvesting arbeidsmigranten in recreatiewoningen

Op 21 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, Bungalowpark "De Stille Wille" Meijel B.V. en een andere verzoeker, bezwaar maakten tegen lasten onder dwangsom die hen waren opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas. Deze lasten waren opgelegd vanwege de strijd met het bestemmingsplan, waarbij verzoekers werd gelast de huisvesting van arbeidsmigranten in recreatiewoningen te beëindigen. Verzoekers vroegen om voorlopige voorzieningen, terwijl het bezwaar tegen de primaire besluiten nog in behandeling was.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onzekerheid bestond over de vraag of er ten tijde van het opleggen van de lasten daadwerkelijk sprake was van een overtreding. Dit was met name het geval vanwege het tijdsverloop tussen de controles en de constateringen in de controlerapporten. De voorzieningenrechter heeft besloten de primaire besluiten te schorsen tot zes weken na de beslissingen op bezwaar, met uitzondering van één last. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 oktober 2021 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2170, 21/2171, 21/2172, 21/2174 en ROE 21/2235, 21/2236, 21/2239, 21/2315.
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2021 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
Bungalowpark "De Stille Wille" Meijel B.V.(verzoekster), te Meijel, en
[naam 1](verzoeker), te [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Steenbergen).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 augustus 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder verzoekers gelast de huisvesting van arbeidsmigranten in recreatiewoningen gelegen op verschillende percelen op het recreatiepark “De Stille Wille” te Meijel te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft verzoekers hierbij een dwangsom opgelegd met ingang van
1 september 2021 van € 1.800,- (per woning/bungalow, per week) per geconstateerde overtreding met een maximum van € 7.200,-.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Namens verzoekers is verschenen hun gemachtigde en [naam 2] namens verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3].

Overwegingen

1. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten (bezwaar gemaakt en vereiste spoed) is voldaan.
2. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan. Voor zover in dat kader wordt toegekomen aan een rechtmatigheidsoordeel ten aanzien van de primaire besluiten heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en bindt dat de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter overweegt in alle zaken als volgt.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan: 2e Reparatieherziening Bestemmingsplan Buitengebied: Stille Wille en Beringerzand. Onderhavige bungalows zijn gelegen op gronden met de bestemming ‘Recreatie-verblijfsrecreatie’.
Op grond van artikel 4.4.1 onder g van de planregels wordt onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming in ieder geval verstaan het gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als: permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, recreatiewoningen, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken, behoudens toegestaan krachtens artikel 4.1.
Verweerder heeft controles uitgevoerd om overtredingen te kunnen vaststellen. De eerste controles dateren van eind 2019 en naar aanleiding daarvan zijn er in januari 2020 voornemens gedaan tot het opleggen van lasten onder dwangsom. Begin juni 2021 zijn er nieuwe controles uitgevoerd en op basis daarvan zijn de primaire besluiten tot het opleggen van de lasten onder dwangsom genomen. Daarna heeft verweerder in augustus en september 2021 nog controles gedaan. Ook die controles zijn vastgelegd in controlerapporten. Verweerder heeft (met name de laatste controles) in zijn verweerschrift van 12 oktober 2021 nog nader toegelicht. De voorzieningenrechter zal deze controles betrekken bij zijn beoordeling van de vraag of er sprake is van een overtreding ten tijde van het opleggen van de lasten, aangezien verweerder dit bij zijn nog te nemen beslissing op bezwaar ook mag / zal doen.
Niet in geschil is dat het huisvesten in onderhavige bungalows van arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter verwijst daartoe ook naar hetgeen de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2188) met betrekking tot hetzelfde recreatie-/bungalowpark (Stille Wille).
Op grond van vaste jurisprudentie zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
ROE 21/2170, 21/2171, 21/2172, 21/2174.
4. De voorzieningenrechter overweegt in de zaken van verzoekster (Stille Wille) het volgende. De voorzieningenrechter zal hierbij de situatie per afzonderlijke bungalow (B) bespreken.
[B *1]:de voorzieningenrechter is van oordeel dat wil er sprake zijn van een overtreding het duidelijk moet zijn dat de bungalow ten tijde van het opleggen van de last (2 augustus 2021) daadwerkelijk bewoond werd door arbeidsmigranten. Blijkens de controlerapporten zijn op 18 november 2019 en 1 juni 2021 Poolse bewoners aangetroffen, die tijdens deze controle ook ingeschreven stonden in de Basisregistratie Personen (BRP). Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2017:981) levert de inschrijving in de BRP een aanwijzing op dat de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft op het adres waarop hij is ingeschreven.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de controle van 18 november 2019 dateert van meer dan 1,5 jaar voor het opleggen van de last. Ook tussen de controle van 1 juni 2021 en het opleggen van de last zit een periode van ongeveer 2 maanden. De voorzieningenrechter acht dit van belang omdat uit de controle (van na het opleggen van de last) van 8 september 2021 is gebleken dat de bungalow leeg staat en uit het verweerschrift volgt dat er is vastgesteld dat er op 7 oktober 2021 ook geen bewoners meer staan ingeschreven in de BRP. De kans bestaat dat deze zich pas later hebben laten uitschrijven uit de BRP. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat er onzekerheid bestaat over de vraag of de bungalow ten tijde van het opleggen van de last werd bewoond en derhalve of sprake was van een overtreding. De voorzieningenrechter vindt dat deze onzekerheid in het kader van de belangenafweging niet voor rekening van verzoekster kan komen. Hierbij acht de voorzieningenrechter het ook nog van belang dat bij de controlerapporten (met name dat van 1 juni 2021) geen schriftelijke stukken zijn gevoegd ter onderbouwing van de daarin vermelde feiten. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het primaire besluit in deze zaak zal schorsen
.
[B*2]:blijkens de controlerapporten is op 9 december 2019 en 9 juni 2021 geconstateerd dat de bungalow wordt bewoond door drie personen met de Roemeense nationaliteit. Een aantal van deze personen stond toen ook inschreven in de BRP. Echter tijdens de controle op
26 augustus 2021 werd de bungalow niet meer bewoond en stonden er materialen in waaruit blijkt dat deze bungalow wordt gerenoveerd. De voorzieningenrechter is ook in deze zaak van oordeel dat er onzekerheid bestaat over de vraag of de bungalow ten tijde van het opleggen van de last werd bewoond en derhalve of er sprake was van een overtreding. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar hetgeen is overwogen onder
[B *1]. Dit betekent dat het primaire besluit ook in deze zaak zal worden geschorst.
[B*3]:blijkens de controlerapporten zijn er op 1 juni 2021 en 26 augustus 2021 geen bewoners aangetroffen in deze bungalow maar is geconstateerd dat die nog steeds is bewoond. Tijdens de controle op 1 juni 2021 is de auto van één van de personen met de Poolse nationaliteit, die evenals een andere persoon met de Poolse nationaliteit in de BRP stond ingeschreven op dit adres, aangetroffen. Deze auto was ook nog aanwezig tijdens de controle op 26 augustus 2021. Voorts is aangegeven dat (peildatum 6 september 2021) beide personen nog steeds in de BRP staan ingeschreven. De voorzieningenrechter acht het, op grond van het vorenstaande, aannemelijk dat er in dit geval sprake was van een overtreding op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom.
De voorzieningenrechter dient vervolgens na te gaan of verzoekster het ook in haar macht heeft om de overtreding te beëindigen. Hiervoor is het noodzakelijk dat verzoekster opstalhouder is dan wel (bloot) eigenaar van de gronden. Het recht van erfpacht is hiervoor onvoldoende. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020. Verzoekster heeft onder overlegging van stukken aangevoerd geen opstalhouder en geen (bloot) eigenaar van onderhavig perceel te zijn. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat de eigendomsverhoudingen op onderhavig bungalowpark niet erg duidelijk zijn en dat er ook een discrepantie kan bestaan tussen de gegevens in het kadaster en de notariële akten. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de bij deze rechtbank aanhangige zaken bekend onder de nummers ROE 20/1802 en ROE 20/1803 (aangehouden onderzoek ter zitting van 1 oktober 2021). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit in bezwaar moet worden uitgezocht. Deze onzekerheid over de vraag of verzoekster het in haar macht heeft om de overtreding te beëindigen kan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in het kader van de belangenafweging niet voor rekening van verzoekster komen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het primaire besluit in deze zaak zal schorsen.
[B*4]:blijkens het controlerapport is er op 1 juni 2021 een Roemeense vrouw en een kind in de bungalow aangetroffen. Bij de controle op 26 augustus 2021 is geconstateerd dat deze nog steeds wordt bewoond en dezelfde Roemeense personen (gezin) nog steeds ingeschreven staan in de BRP. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat er in dit geval sprake was van een overtreding op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom.
De voorzieningenrechter dient vervolgens na te gaan of verzoekster het ook in haar macht heeft om de overtreding te beëindigen. Hetgeen de voorzieningenrechter ten aanzien van verzoekster over [B*3] heeft overwogen, is ook hier van toepassing. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het primaire besluit in deze zaak om dezelfde reden zal schorsen.
ROE 21/2235, 21/2236, 21/2239, 21/2315.
5. De voorzieningenrechter overweegt in de zaken van verzoeker ([naam 1]) het volgende. De voorzieningenrechter zal hierbij de situatie per afzonderlijke bungalow (B) bespreken.
[B*5]: :blijkens het controlerapport was er op 1 juni 2021 niemand aanwezig in de bungalow. Echter de auto van een persoon met de Roemeense nationaliteit ([naam 4]), die ook op dit adres stond ingeschreven in de BRP, is wel bij de bungalow aangetroffen.
Voorts stond op 1 juni ook het bedrijf van deze persoon op dit adres geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Ook waren er toen 3 andere Roemeense personen op dit adres in de BRP ingeschreven. Voorts is uit administratief onderzoek op 7 september 2021 komen vast te staan dat er op dit adres 6 personen met de Roemeense nationaliteit staan ingeschreven. De voorzieningenrechter acht het op grond van het vorenstaande aannemelijk dat er sprake was van een overtreding op het moment van het opleggen van de last.
Voorts staat vast dat verzoeker een opstalrecht heeft, hetgeen betekent dat hij het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen.
Met betrekking tot de stelling dat verzoeker geen voornemen zou hebben ontvangen (schending van artikel 4:8 van de Awb) overweegt de voorzieningenrechter dat dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld.
Over de begunstigingstermijn van 4 weken (volgens verzoeker te kort) overweegt de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder deze begunstigingstermijn niet in redelijkheid heeft kunnen stellen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker er reeds geruime tijd van op de hoogte is dat huisvesting van arbeidsmigranten op het bungalowpark niet is toegestaan. Voorts heeft verweerder, na al eerder aangegeven te hebben de begunstigingstermijn te willen opschuiven in verband met de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening, ter zitting verklaard dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd tot 2 weken na verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Over het beroep van verzoeker op binnen de gemeente vastgesteld beleid, waarbij geldt dat ‘urgent woningzoekenden’ zich voor een periode van maximaal 1 jaar mogen inschrijven in de BRP, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ter zitting heeft verklaard niet bekend te zijn met dit beleid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker deze stelling (in bezwaar) nader zal dienen te onderbouwen.
Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening in deze zaak zal worden afgewezen.
[B*6]:blijkens de controlerapporten zijn er op 18 november 2019 5 personen met de Poolse nationaliteit en één persoon met de Roemeense nationaliteit in de bungalow aangetroffen. Tijdens de controles op 1 en 9 juni 2021 zijn er geen personen aangetroffen.
Echter tijdens de controle op 26 augustus 2021 was bij de bungalow een persoon met de Roemeense nationaliteit aanwezig. Ook stonden er twee auto’s op de oprit met een Roemeens kenteken, waaronder een auto, die ook op 9 juni 2021 was aangetroffen. De aanwezige persoon heeft voorts verklaard dat er in totaal 5 Roemenen in de bungalow wonen en heeft daarbij huurcontracten getoond. De voorzieningenrechter acht het op grond van het vorenstaande aannemelijk dat er sprake was van een overtreding op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom.
Voorts staat vast dat verzoeker een opstalrecht heeft, hetgeen betekent dat hij het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen.
Met betrekking tot de overige gronden van verzoeker verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen onder [B*5]. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening in deze zaak zal worden afgewezen.
[B*3]:de voorzieningenrechter acht het in deze zaak aannemelijk dat er sprake is van een overtreding. Daartoe verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen onder [B*3] in de zaak van Stille Wille.
Voorts staat vast dat verzoeker een opstalrecht heeft, hetgeen betekent dat hij het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen.
Met betrekking tot de overige beroepsgronden verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen onder [B*5]. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening in deze zaak zal worden afgewezen.
[B*4]:de voorzieningenrechter acht het in deze zaak aannemelijk dat er sprake is van een overtreding. Daartoe verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen onder [B*4] in de zaak van Stille Wille.
Voorts staat vast dat verzoeker een opstalrecht heeft, hetgeen betekent dat hij het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen.
Met betrekking tot de overige beroepsgronden verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen onder [B*5]. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening in deze zaak zal worden afgewezen.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af in de zaken van verzoeker met betrekking tot
[B*5] (ROE 21/2235)
, [B*6](ROE 21/2236
), [B*3](ROE 21/2315) en
[B*4](ROE 21/2239).
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe in de zaken van verzoekster met betrekking tot
[B *1](ROE 21/2170),
[B*2](ROE 21/2171),
[B*3](ROE 21/2172) en
[B*4](ROE 21/2174) en treft de voorlopige voorziening dat de primaire besluiten zijn geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken van verzoekster toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt in deze zaken.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien deze reeds is toegekend in de door verzoekers ter zitting ingetrokken voorzieningen (de voorzieningenrechter verwijst naar het Proces Verbaal in die zaken).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af in de zaken van verzoeker
(ROE 21/2235, 21/2236, 21/2239 en 21/2315);
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe in de zaken van verzoekster
(ROE 21/2170, 21/2171, 21/2172 en 21/2174);
- schorst de primaire besluiten in de zaken van verzoekster tot zes weken na
de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan verzoekster te vergoeden in haar
zaken ten bedrage van € 360 x 4.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 oktober 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 oktober 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.