ECLI:NL:RBLIM:2021:7872

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
: 03/187148-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en andere strafbare feiten met betrekking tot verkeersdelicten en mishandeling

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en het rijden onder invloed van drugs. De verdachte heeft op 17 juli 2020 op de autosnelweg A76 opzettelijk twee auto’s van achteren aangereden, waarbij hij de inzittenden in gevaar heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege psychische stoornissen, waaronder een schizo-affectieve stoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een rij-ontzegging van twaalf maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de slachtoffers te doden. De rechtbank heeft ook de feiten van 17 februari 2021, waarbij de verdachte andere slachtoffers heeft mishandeld, niet aan hem toegerekend, omdat hij toen in een psychotische episode verkeerde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03/187148-20, 03/107087-21 (ttz. gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1981,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.L. van Gessel, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 oktober 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de zaak met parketnummer 03/187148-20:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en zijn vrouw en dochter (hierna: [slachtoffer 1] c.s.) te doden door met zijn auto op de snelweg opzettelijk achterop hun auto te rijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als bedreiging;
feit 2:heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 2] c.s.) te doden door met zijn auto op de snelweg opzettelijk achterop hun auto te rijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als bedreiging;
feit 3:1,84 gram cocaïne heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 4:heeft geweigerd om mee te werken aan bloedonderzoek op grond van de Wegenverkeerswet 1994;
in de zaak met parketnummer 03/107087-21:
feit 1:[slachtoffer 4] heeft mishandeld;
feit 2: [slachtoffer 5] heeft mishandeld;
feit 3:[slachtoffer 5] met de dood heeft bedreigd;
feit 4:de auto van [slachtoffer 6] heeft beschadigd;
feit 5: [slachtoffer 7] heeft mishandeld;
feit 6: [slachtoffer 8] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
in de zaak met parketnummer 03/187148-20:
De officier van justitie acht de feiten 1 primair en 2 primair bewezen. De verdachte heeft op een druk moment op de snelweg met snelheden van 100 kilometer per uur tweemaal een auto van achteren geramd. Door het handelen van de verdachte, en gelet op de verkeerssituatie op dat moment, bestond er een aanmerkelijke kans dat de inzittenden van de auto’s zouden overlijden. De verdachte heeft door opzettelijk de auto’s te rammen deze aanmerkelijke kans aanvaard, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan pogingen tot doodslag. De feiten 3 en 4 acht de officier van justitie op grond van het politiedossier eveneens bewezen.
in de zaak met parketnummer 03/107087-21:
De officier van justitie acht alle feiten bewezen op grond van de aangiftes en de getuigenverklaringen die zich in het politiedossier bevinden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
in de zaak met parketnummer 03/187148-20:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair en subsidiair en voor feit 2 primair en subsidiair. Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat de verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, had op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden van de auto’s die hij geraakt heeft. Het handelen van de verdachte levert wel een bedreiging op (feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer subsidiair).
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
in de zaak met parketnummer 03/107087-21:
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten die onder dit parketnummer ten laste zijn gelegd geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan de verdachte zijn verschillende strafbare feiten ten laste gelegd. De rechtbank zal eerst per parketnummer de gebruikte bewijsmiddelen weergegeven en vervolgens, waar nodig, overwegen waarom zij ten aanzien van elk feit tot een bewezenverklaring komt.
in de zaak met parketnummer 03/187148-20 [1] :
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft op 17 juli 2020 aangifte gedaan. Hij verklaart in zijn aangifte dat hij die dag samen met zijn vrouw en dochter op de snelweg A76 reed. [slachtoffer 1] reed op de linkerbaan, omdat hij een vrachtwagen inhaalde, toen hij in zijn achteruitkijkspiegel zag dat een zwarte Hyundai Tucson met kenteken [nummer] met hoge snelheid naderde. [slachtoffer 1] zag en voelde vervolgens dat de zwarte Hyundai hard tegen de achterzijde van zijn personenauto reed. De auto van [slachtoffer 1] werd geramd, waardoor de auto in een slip raakte en begon te slingeren. [slachtoffer 1] kon zijn auto onder controle houden en bracht zijn auto op de vluchtstrook tot stilstand. [slachtoffer 1] zag dat aan de achterzijde van zijn personenauto diverse deuken en krassen zichtbaar waren en dat de auto niet meer startte. [slachtoffer 1] heeft die dag een bezoek gebracht aan de huisarts. De huisarts vat zijn klachten samen als ‘whiplashsyndroom’. [2]
[slachtoffer 2] heeft op 17 juli 2020 eveneens aangifte gedaan. Hij verklaart in zijn aangifte dat hij die dag omstreeks 17.50 uur samen met zijn vrouw op de autosnelweg A76 reed. Hij reed op de linkerbaan, omdat hij een auto inhaalde, toen hij in zijn binnenspiegel zag dat een zwarte Hyundai met kenteken [nummer] met hoge snelheid aangereden kwam. [slachtoffer 2] voelde direct hierna een klap tegen de achterkant van zijn auto. Hij voelde dat de auto naar voren werd geduwd en begon uit te breken. [slachtoffer 2] voelde de achterkant van de auto wegslippen, de banden piepten en hij moest een flinke stuurbeweging maken om de auto recht te houden. De vrouw van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , kwam tijdens de aanrijding met haar hoofd tegen het dak. [3] [slachtoffer 2] heeft zijn voertuig op de vluchtstrook tot stilstand gebracht. Hij zag toen dat de bumper en achterklep van zijn voertuig beschadigd waren. [4]
Op 17 juli 2020 omstreeks 17.50 uur reed verbalisant [naam 1] in zijn vrije tijd op de autosnelweg A76, komende uit de richting Heerlen en rijdende richting knooppunt Kerensheide. [naam 1] zag een zwarte Hyundai Tuscon personenauto (kenteken [nummer] ) die opviel vanwege zijn rijstijl. [naam 1] zag dat de Hyundai met een onderlinge afstand van ongeveer 1 meter achter andere voertuigen reed op de linkerrijbaan. [naam 1] zag dat de Hyundai gedurende ten minste 1 kilometer achter een ander voertuig bleef rijden op de linkerbaan. De snelheid van het verkeer was op dat moment circa 100 km/u. [naam 1] zag dat de remlichten van het voorste voertuig aangingen en dat er direct daarna een slingerbeweging door het voorste voertuig ging. [naam 1] had op dat moment het idee dat de Hyundai het voorste voertuig geraakt had. Het voorste voertuig stuurde naar de vluchtstrook en bleef daar met ontstoken alarmlichten staan. De Hyundai reed door tot het eerstvolgende voertuig voor hem. [naam 1] zag dat de Hyundai wederom op ongeveer 1 meter afstand van zijn voorganger bleef rijden. Op een gegeven moment maakte de bestuurder van de Hyundai agressieve stuurbewegingen naar links en rechts, waarna de remlichten van het voorste voertuig aangingen en de Hyundai vol achterop het voertuig reed. Verbalisant [naam 1] zag dat er onderdelen van (een van) de voertuigen afvielen en dat het voorste voertuig een slingerbeweging maakte. De Hyundai reed vervolgens door.
[naam 1] heeft de Hyundai gevolgd, totdat deze ter hoogte van afslag Echt tot stilstand werd gebracht door andere politiemensen. De bestuurder van het voertuig bleek de verdachte te zijn.
[naam 1] beschrijft het rijgedrag van de verdachte als levensgevaarlijk. Het bumperkleven op
zeer korte afstand van 1 meter had in beide gevallen een grote kettingbotsing kunnen
veroorzaken, aangezien er op dat moment veel verkeer op de autosnelweg reed en de snelheid van het verkeer rond de 100 km/u lag, aldus [naam 1] . [5]
Tijdens de insluitingsfouillering werd in de linker achterzak van de broek van de verdachte een witte klont van 1,84 gram aangetroffen. Deze klont bleek cocaïne te bevatten. [6]
Het vermoeden bestond dat de verdachte de Hyundai onder invloed had bestuurd. Daarom werd aan de verdachte meerdere keren gevraagd of hij wilde meewerken aan bloedonderzoek. De verbalisanten beschrijven dat de verdachte dit weigerde. Om 19:17 uur werd de verdachte door de hulpofficier van justitie bevolen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. De verdachte weigerde wederom, waarna de verbalisant nogmaals de gevolgen van de weigering aan de verdachte uitlegde. Ook na deze uitleg weigerde de verdachte zijn medewerking, aldus de verbalisant. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 17 juli 2020 in de auto is gestapt en op de autosnelweg bewust achterop twee auto’s is gereden. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto’s wilde aantikken.
Tussenconclusie feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met zijn auto op de autosnelweg met een snelheid van ongeveer 100 km/u opzettelijk achterop de auto van [slachtoffer 1] c.s. en de auto van [slachtoffer 2] c.s. is gereden. De geraakte auto’s zijn hierbij beschadigd geraakt.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (feit 1 en 2 primair) of een poging tot zware mishandeling (feit 1 en 2 subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit zou blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 1] c.s. en [slachtoffer 2] c.s. van het leven te beroven of om hen zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] c.s. en [slachtoffer 2] c.s. of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hen. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] c.s. en [slachtoffer 2] c.s. gedood konden worden of zwaar lichamelijk letsel konden oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Pogingen tot doodslag: vrijspraak
De verdachte is op een druk moment van de dag op de autosnelweg achterop de auto’s gereden van de slachtoffers. De snelheden lagen rond 100 km per uur. [naam 1] , die het zag gebeuren, beschrijft dat de kans op een verkeersongeval met ernstige gevolgen groot was. De rechtbank acht op grond van algemene ervaringsregels eveneens de kans aanmerkelijk dat er als gevolg van het handelen van de verdachte meerdere aanrijdingen met materiële maar ook letselschade hadden kunnen optreden. Door de botsingen tegen de auto’s van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die op de linker rijbaan reden konden zij immers slechts met moeite hun auto onder controle houden, gingen hun auto’s slingeren en waren zij genoodzaakt de vluchtstrook op te zoeken. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat daarbij een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat dit tot voor de slachtoffers dodelijke gevolgen zou leiden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de auto’s van de slachtoffers van vergelijkbare grootte waren als die van de verdachte en dat er geen sprake is geweest van extreme snelheidsverschillen of andere bijzonderheden waardoor rekening gehouden zou moeten worden met een dodelijk ongeval. Om deze redenen moet vrijspraak volgen voor het onder feit 1 en 2 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag).
Pogingen tot zware mishandeling: bewezen
In het voorgaande is al vastgesteld dat de kans op een ernstig verkeersongeval groot was. De rechtbank is tevens van oordeel dat er bij een ongeval op een drukke snelweg met deze snelheden een aanmerkelijke kans is dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt bij inzittenden van de personenauto’s, mede doordat als gevolg van de drukte op de weg en de positie van de voertuigen op de weg – ze reden op de linkerbaan en waren aan het inhalen – er meer voertuigen bij de aanrijdingen betrokken hadden kunnen worden. Dat vergroot de kans op ernstige gevolgen voor de inzittenden van de bij het ongeval betrokken auto’s, waaronder de slachtoffers.
Het gevaar van het handelen van de verdachte moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Uit het dossier blijkt immers niet dat bij de verdachte elk inzicht in zijn handelen ontbrak. Door op een druk verkeersmoment op de linkerbaan van de autosnelweg met 100 km/u bewust achterop auto’s te rijden heeft de verdachte de kans op dit letsel dan ook aanvaard, zodat de rechtbank ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2 het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de feiten 1 en 2 in de subsidiair ten laste gelegde variant bewezen acht. De feiten 3 en 4 acht de rechtbank op grond van de weergegeven bewijsmiddelen eveneens bewezen.
in de zaak met parketnummer 03/107087-21 [8] :
Bewijsmiddelen
Op 17 februari 2021 omstreeks 18.21 uur ontving de politie een melding dat een verwarde man over de Donderbergweg in Roermond liep. De man trapte tegen auto’s, sloeg mensen en liep schreeuwend en in ontbloot bovenlijf over straat. De verbalisanten die ter plaatse kwamen hielden de betreffende persoon aan. De persoon bleek de verdachte te zijn. [9]
[slachtoffer 4] heeft diezelfde dag aangifte gedaan. [slachtoffer 4] verklaart in zijn aangifte dat hij vanuit de flat op de Beethovenstraat in Roermond naar buiten liep, toen hij zag dat een man tegen de ruit van een grijze auto sloeg. [slachtoffer 4] liep weg, hoorde de man schreeuwen en draaide zich vervolgens om. [slachtoffer 4] voelde op dat moment een harde klap in zijn gezicht. Hij werd geraakt in de rechterzijde van zijn gezicht en voelde direct een hevig stekende pijn. De man die door de politie is aangehouden, is de man die hem geslagen heeft, aldus [slachtoffer 4] . [10]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij zag dat een man met ontbloot bovenlichaam [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ) met een vuist in zijn gezicht sloeg. De man werd vervolgens aangehouden door de politie. [11]
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat hij zag dat een verwarde man met ontbloot bovenlijf een voorbijganger met veel kracht met zijn rechtervuist op het gelaat sloeg. [naam 3] zag verder dat de man naar de auto van [slachtoffer 6] liep en hard tegen de linkerzijde van de auto schopte en sloeg. [slachtoffer 6] zat op dat moment in de auto. [12]
[slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van beschadiging van zijn grijze auto. [slachtoffer 6] verklaart dat een man drie keer hard tegen de achterportier aan de linkerzijde van zijn personenauto schopte, dat de man vervolgens bij de bestuurdersdeur kwam staan en met gebalde vuisten ongeveer 10 keer hard op het raam sloeg. Hierbij is er schade ontstaan aan het linker achterportier van de auto van [slachtoffer 6] . [13]
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat zij zag dat een man tegen een zilverkleurige auto aan het schoppen en slaan was. [14]
[slachtoffer 5] heeft ook aangifte gedaan op 17 februari 2021. Zij verklaart in haar aangifte dat zij omstreeks 18.20 uur over straat liep toen een man haar ter hoogte van de middelste flat aan de Beethovenstraat aansprak. De man zei “wat doe je hier, je hebt hoofddoek. Wat doe je buiten” en duwde [slachtoffer 5] vervolgens met beide handen hard achteruit ter hoogte van haar schouders. [slachtoffer 5] viel bijna achterover en voelde pijn in haar schouders. Vervolgens zei de man: "Als ik je hier nog een keer zie dan wacht ik je op met een mes, dan vermoord ik je". [slachtoffer 5] voelde zich door de man bedreigd. [15]
[slachtoffer 5] verklaart verder dat de man andere mensen en kinderen ging aanvallen. Ze verklaart: “Ik zag dat de man op het pleintje tegenover de middelste flat drie mannen aanviel. Ik zag dat hij op de drie mannen afliep en hun vervolgens sloeg.” [16]
[slachtoffer 7] heeft ook aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 17 februari 2021 ter hoogte van de Beethovenstraat in Roermond. [slachtoffer 7] verklaart in zijn aangifte dat een man op hem afgerend kwam en dat de man vol tegen hem aanliep. [slachtoffer 7] voelde hierbij een pijnscheut ter hoogte van zijn ribben en linker bovenarm. [slachtoffer 7] zag dat de man vervolgens doorrende naar [slachtoffer 8] . [17]
Ook [slachtoffer 8] heeft aangifte gedaan. [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij zag dat de man vol tegen [slachtoffer 7] aanliep en dat de man vervolgens richting hem gerend kwam. De man greep [slachtoffer 8] met zijn linkerhand in zijn gezicht en kneep in het gezicht. [slachtoffer 8] voelde hierdoor een pijnscheut in zijn linkerwang. [18]
Getuige [naam 5] heeft verklaard dat hij zag dat de man [slachtoffer 8] bij zijn nek of gezicht vast had. [19]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daar die dag een vrouw was tegengekomen die een hoofddoek droeg en dat hij haar heeft geduwd. Ook verklaarde hij dat er een conflict was ontstaan tussen hem en een groepje jongeren en dat hij een meneer heeft geduwd of daartegenop is gelopen om uit situatie weg te komen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle zes de ten laste gelegde feiten: de mishandeling van [slachtoffer 4] , de mishandeling van [slachtoffer 5] , de bedreiging van [slachtoffer 5] , de beschadiging van de auto van [slachtoffer 6] , de mishandeling van [slachtoffer 7] en de mishandeling van [slachtoffer 8] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de zaak met parketnummer 03/187148-20:
1. subsidiair
op 17 juli 2020 in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en diens echtgenote en dochter opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 1] voornoemd bestuurde personenauto is gereden, in welke personenauto tevens de echtgenote en dochter van die [slachtoffer 1] gezeten waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
op 17 juli 2020 in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto is gereden, in welke personenauto tevens die [slachtoffer 3] gezeten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 17 juli 2020 te Echt, gemeente Echt-Susteren, in elk geval in de provincie Limburg, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1,84 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
op 17 juli 2020 in de gemeente Maastricht, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
in de zaak met parketnummer 03/107087-21:
1
op 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] te slaan;
2
op 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] gewelddadig te duwen;
3
op 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik je hier nog een keer zie dan wacht ik je op met een mes, dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
op 17 februari 2021 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer 6] , heeft beschadigd;
5
op 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 7] heeft mishandeld door vol tegen die [slachtoffer 7] aan te lopen;
6
op 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 8] heeft mishandeld door die [slachtoffer 8] in diens gezicht te grijpen en daarin te knijpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair onder parketnummer 03/187148-20:
poging tot zware mishandeling
t.a.v. feit 3 onder parketnummer 03/187148-20:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit 4 onder parketnummer 03/187148-20:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
t.a.v. de feiten 1, 2, 5 en 6 onder parketnummer 03/107087-21:
mishandeling
t.a.v. feit 3 onder parketnummer 03/107087-21:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
t.a.v. feit 4 onder parketnummer 03/107087-21:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rapportages
Over de geestvermogens van de verdachte zijn rapportages uitgebracht. In de rapportage van 27 november 2020 rapporteert psychiater Braam dat er bij de verdachte sprake is van een schizo-affectieve stoornis, een (vermoedelijke) psychotische stoornis door cocaïnegebruik en een ongespecificeerde hypnoticum- of anxiolyticumgerelateerde stoornis. Volgens de psychiater waren deze stoornissen ook aanwezig toen de strafbare feiten van
17 juli 2020 werden gepleegd en werden de gedragskeuzes van de verdachte op dat moment ook grotendeels bepaald/beïnvloed door het paranoïde psychotisch toestandsbeeld. De psychiater adviseert daarom om de feiten van 17 juli 2020 in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Naar aanleiding van de strafbare feiten gepleegd op 17 februari 2021, is in mei 2021 een dubbelrapportage over de verdachte uitgebracht. Psychiater Braam beschrijft in deze rapportage dat bij de verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type en een ongespecificeerde hypnoticum- of anxiolyticumgerelateerde stoornis (in gedwongen remissie), dat deze stoornissen ook aanwezig waren op 17 februari 2021 en dat de verdachte toen in een psychotische episode verkeerde. De psychiater beschrijft dat het gedrag van de verdachte werd beïnvloed door de psychose waarin hij verkeerde. De psychiater adviseert om de feiten van 17 februari 2021 in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Ook psycholoog Vuister adviseert om de feiten van 17 februari 2021 in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen en om de feiten van 17 juli 2020 in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Standpunten van de officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich beiden, onder verwijzing naar de rapportages van de gedragsdeskundigen, op het standpunt gesteld dat de feiten van
17 februari 2021 niet aan de verdachte toegerekend kunnen worden, zodat hij ten aanzien van deze feiten (de feiten onder parketnummer 03/107087-21) moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, en dat de feiten van 17 juli 2020 in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen over.
Dit betekent dat de feiten die ten laste zijn gelegd onder parketnummer 03/107087-21 (de feiten van 17 februari 2021) niet aan de verdachte toegerekend kunnen worden. Hij kan voor deze feiten daarom niet gestraft worden. Dit is immers een omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit, zodat de verdachte ten aanzien van deze feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen acht de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de feiten die ten laste zijn gelegd onder parketnummer 03/187148-20 (de feiten van 17 juli 2020). Voor deze feiten is de verdachte dus wél strafbaar. Er zijn immers ook geen (andere) feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd om voor de feiten onder parketnummer 03/187148-20 aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 1063 dagen, waarvan 720 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (343 dagen). Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten volgens de officier van justitie diverse bijzondere voorwaarden gekoppeld worden, die dadelijk uitvoerbaar verklaard moeten worden. Naast de oplegging van een gevangenisstraf vordert de officier van justitie de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de feiten onder parketnummer 03/187148-20 volstaan moet worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verdachte wordt immers sterk verminderd toerekeningsvatbaar bevonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is op de autosnelweg bewust achterop twee andere auto’s gereden. De auto’s zijn hierbij beschadigd geraakt en bij inzittende [slachtoffer 1] is het whiplashsyndroom vastgesteld. De verdachte heeft de inzittenden veel schrik en angst aangejaagd: zij reden nietsvermoedend op de snelweg toen hun auto vanuit het niets door de verdachte werd geramd. Het is aan het snelle en adequate handelen van de bestuurders te danken dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen zichzelf en de inzittenden van de geraakte auto’s in gevaar gebracht, maar ook het overige wegverkeer. Het handelen van de verdachte had immers een ernstig auto-ongeluk kunnen veroorzaken, met alle gevolgen van dien. De verdachte bleek bovendien cocaïne bij zich te hebben en hij weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek.
Gelet op de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen, dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Van meer belang dan het blanco strafblad is echter dat de feiten van 17 juli 2020 slechts in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen zijn en dat inmiddels een zorgmachtiging is afgegeven voor de verdachte.
De rechtbank merkt daarover nog op dat de verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten lijdend was aan een schizoaffectieve stoornis, een (vermoedelijke) psychotische stoornis door cocaïnegebruik en een ongespecificeerde hypnoticum- of anxiolyticumgerelateerde stoornis. Zijn gedrag werd in vergaande mate beïnvloed door deze stoornissen. De psychiater heeft hierover opgemerkt dat de verdachte vlak voor het plegen van deze feiten zich vanuit zijn psychose, die zich met name uitte in een waanstoornis, in 'een complot tegen hem' terecht gekomen voelde. Hij was angstig, begon voor zijn leven te vrezen en voelde zich bedreigd/sterk onder druk gezet.
De verdachte had ook cocaïne gebruikt, maar de keuze om dit te doen kan volgens de psychiater ook vanuit de psychotische belevingen verklaard worden. Cocaïne kan heel goed een versterkend effect gehad hebben op de onderliggende psychose en dus de psychose verder 'gefaciliteerd' hebben, waarbij de verdachte nog angstiger werd en in een andere realiteit terecht kwam. Omdat hij eerder niet bekend was met psychose na gebruik van cocaïne en onder druk van de situatie (met name door de psychotische belevingen die hij al voor het gebruik ondervond) het gevoel had gedwongen te worden om cocaïne te gebruiken, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is geweest van
culpa in causa, aldus de psychiater.
Doordat de verdachte zeer waarschijnlijk in een psychose verkeerde ten tijde van het plegen van de feiten op 17 juli 2020 kan zijn gedrag volgens de psychiater daardoor zeer sterk bepaald zijn. Het feit dat hij dan toch in een auto stapte als bestuurder is een eigen keuze geweest die niet zozeer terug te voeren is op de psychose op dat moment, maar meer ingegeven is door de 'extreme angst voor zijn leven of dat van zijn gezin' waarvan hij volledig overtuigd was op dat moment. Ook zijn gedrag op de snelweg werd grotendeels veroorzaakt door (de inhoud van) zijn psychotische binnenwereld, maar het veroorzaken van de botsingen was niet onder invloed van imperatieve hallucinaties. Om die reden heeft de psychiater geadviseerd, mits het tenlastegelegde wordt bewezen, om dit verdachte (sterk) verminderd toe te rekenen.
Opmerkelijk is dat de verdachte, toen hij de feiten van 17 februari 2021 pleegde, volgens de psychiater werd beïnvloed door diezelfde stoornissen, maar toen kennelijk in een mate dat die feiten hem
geheelniet kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is, gelet op beide rapportages, ervan overtuigd dat de verdachte op 17 juli 2020 in een zo vergaande mate werd beïnvloed door zijn psychotische stoornis, dat zijn handelingen die dag hem nauwelijks zijn toe te rekenen. De rechtbank zal hiermee – als sterk strafverminderende omstandigheid - rekening houden bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf.
Ook houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van
21 september 2021. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden en bemoeienis vanuit de reclassering aan de verdachte op leggen. Voortzetting van de behandeling die de verdachte momenteel volgt vanuit de klinische zorgmachtiging die is afgegeven, is volgens de reclassering voldoende.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend voor de door de verdachte gepleegde feiten die hem toe te rekenen zijn, met aftrek van zijn voorarrest. Aangezien de verdachte bijna een jaar in voorarrest heeft gezeten, hoeft hij niet opnieuw naar de gevangenis. De officier van justitie heeft gevorderd om naast de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten nog een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen. De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie op dit punt niet. Gelet op de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd in combinatie met de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, ziet de rechtbank geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte zou in dat geval te zwaar gestraft worden. Gelet op het advies van de reclassering acht de rechtbank het opleggen van bijzondere voorwaarden ook niet noodzakelijk. Aan de verdachte is immers een zorgmachtiging afgegeven, welke zorgmachtiging nog vier maanden loopt en eventueel verlengd kan worden. De rechtbank gaat, net zoals de reclassering en de verdediging, ervan uit dat de verdachte vanuit dit traject de hulp en begeleiding ontvangt die hij nodig heeft.
Naast de gevangenisstraf zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke
rij-ontzegging voor de duur van 12 maanden opleggen. Hiermee wil de rechtbank benadrukken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit in het verkeer. Hier past een rij-ontzegging voor de duur van een jaar bij. Omdat deze ontzegging een maatregel is en geen straf, is de mate van toerekenbaarheid van het feit aan de verdachte geen factor van betekenis bij de oplegging hiervan. De rechtbank ziet geen aanleiding om een ontzegging voor een langere duur te bepalen. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat het CBR alsnog zal beoordelen of er gronden bestaan om de verdachte te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid. De rechtbank merkt op dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte al ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging in mindering wordt gebracht (artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994). Dit betekent dat de verdachte zijn rijbewijs niet opnieuw hoeft in te leveren vanwege de opgelegde ontzegging.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering en de standpunten
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 03/187148-20 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Hij vordert vergoeding van een bedrag van € 1.531,50 aan niet-vergoede schade (€ 7.932,57 aan materiële schade plus € 1.000,00 aan immateriële schade minus € 7.401,07 vergoed door de verzekeraar).
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] volledig toegewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] vordert vergoeding van materiële schade. Beide posten (de schade aan de auto en de reis- en parkeerkosten) vormen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en zijn het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en zijn door de verdediging in het geheel niet weersproken. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stellingen van [slachtoffer 1] en dat de materiële schadevordering toegewezen wordt. Het bedrag dat [slachtoffer 1] reeds door de verzekering uitgekeerd heeft gekregen, is op het gevorderde bedrag aan schadevergoeding in mindering gebracht, zodat de rechtbank hier verder geen rekening meer mee hoeft te houden.
Daarnaast vordert [slachtoffer 1] immateriële schadevergoeding. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is in het onderhavige geval sprake van: [slachtoffer 1] heeft immers whiplashklachten opgelopen. De vordering tot immateriële schadevergoeding is onderbouwd en de verdediging heeft de vordering niet betwist. De verdachte heeft ter terechtzitting juist verklaard dat hij bereid is om de gevorderde schade te vergoeden. De immateriële schadevordering wordt daarom volledig toegewezen.
Gelet op het voorgaande is de gehele vordering ad € 1.531,50 toewijsbaar. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 17 juli 2020, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 6]
De vordering en de standpunten
Het slachtoffer [slachtoffer 6] heeft zich ten aanzien van feit 4 onder parketnummer
03/107087-21 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van
€ 1.681,56 aan materiële schadevergoeding.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 6] volledig toegewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 6] maakt aanspraak op materiële schadevergoeding, bestaande uit schade aan de auto. Deze schade betreft vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en is het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en is door de verdediging in het geheel niet weersproken. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stellingen van [slachtoffer 6] en dat de materiële schadevordering toegewezen wordt.
Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 17 februari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 163, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van feit 1 primair en feit 2 primair onder parketnummer 03/187148-20;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 03/187148-20 strafbaar;
  • verklaart de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 03/107087-21 niet strafbaar;
Ontslag van alle rechtsvervolging
- ontslaat de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 03/107087-21 van alle rechtsvervolging;

Gevangenisstraf

  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 03/187148-20 tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het onder parketnummer 03/187148-20 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • legt aan de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 03/187148-20 op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar;
  • bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] volledig toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 1.531,50, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 juli 2020 tot aan de dag der gehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.531,50, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

Benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedingsmaatregel

- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] volledig toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van
€ 1.681,56, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 februari 2021 tot aan de dag der gehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] van een bedrag van € 1.681,56, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en
mr. M. Snoeks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2021.
Buiten staat
mr. M. Snoeks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
in de zaak met parketnummer 03/187148-20
1
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Spaubeek, gemeente Beek, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en diens echtgenote en dochter opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 1] voornoemd bestuurde personenauto is gereden, in welke personenauto tevens de echtgenote en dochter van die [slachtoffer 1] gezeten waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Spaubeek, gemeente Beek, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en diens echtgenote en dochter opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 1] voornoemd bestuurde personenauto is gereden, in welke personenauto tevens de echtgenote en dochter van die [slachtoffer 1] gezeten waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Spaubeek, gemeente Beek, in elk geval in de provincie Limburg, [slachtoffer 1] en diens echtgenote en dochter heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 1] voornoemd bestuurde personenauto te rijden, in welke personenauto tevens de echtgenote en dochter van die [slachtoffer 1] gezeten waren;
2
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto tijdens druk verkeer, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto is gereden, in welke personenauto tevens die [slachtoffer 3] gezeten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto is gereden, in welke personenauto tevens die [slachtoffer 3] gezeten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in de provincie Limburg, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, tijdens druk verkeer, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid, rijdende op de autosnelweg A76, tegen de achterzijde van de voor hem rijdende en door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto te rijden, in welke personenauto tevens die [slachtoffer 3] gezeten was;
3
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Echt, gemeente Echt-Susteren, in elkgeval in de provincie Limburg, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,84 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
hij op of omstreeks 17 juli 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
in de zaak met parketnummer 03/107087-21
1
hij op of omstreeks 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] te slaan;
2
hij op of omstreeks 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] gewelddadig te duwen;
3
hij op of omstreeks 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik je hier nog een keer zie dan wacht ik je op met een mes, dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 17 februari 2021 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft beschadigd;
5
hij op of omstreeks 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 7] heeft mishandeld door vol tegen die [slachtoffer 7] aan te lopen;
6
hij op of omstreeks 17 februari 2021 in de gemeente Roermond [slachtoffer 8] heeft mishandeld door die [slachtoffer 8] in diens gezicht te grijpen en daarin te knijpen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, zaakregistratienummer PL2300-2020112672, gesloten d.d. 15 oktober 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 138.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 17 juli 2020, pagina 43 t/m 49.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 63, en het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , pagina 69.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 63.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 10 en 11.
6.De kennisgeving van inbeslagneming, pagina 82, het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 87 en 88, en het NFI-rapport, pagina 90.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 91.
8.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond, afdeling BTO opsporing, proces-verbaalnummer 2021024823, gesloten d.d. 8 april 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 65.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 18 en 19.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 9 en 10.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , pagina 16.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , pagina 14 en 15.
13.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] , pagina 32 en 33.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , pagina 30.
15.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , pagina 12.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , pagina 12.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] , pagina 41.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8] , pagina 43.
19.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] , pagina 39.