ECLI:NL:RBLIM:2021:7835

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
C/03/295023 / HA ZA 21-398
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident bij vervroeging inzake vrijwaring in faillissementszaak

Op 13 oktober 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident bij vervroeging in een faillissementszaak. De curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van een failliet, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die tevens eiseres in het incident is. De curator vorderde onder andere betaling van een bedrag van € 144.510,70 aan de faillissementsboedel, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde in de hoofdzaak heeft verzocht om haar in vrijwaring te laten oproepen door een derde, de bestuurder van de failliet verklaarde onderneming. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat voor toewijzing van een incidentele vordering tot vrijwaring vereist is dat de gewaarborgde zich beroept op een rechtsverhouding met een derde die meebrengt dat deze derde verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak te dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd welke rechtsverhouding er bestaat tussen haar en de bestuurder van de failliet, waardoor de vordering tot vrijwaring is afgewezen. De gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, met een nieuwe roldatum vastgesteld op 24 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/295023 / HA ZA 21-398
Vonnis in incident bij vervroeging van 13 oktober 2021
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam failliet],
woonplaats kiezend te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.M.C. Kemper,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.M.W. Lutgens.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 16
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met producties 1 t/m 5
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] veroordeelt:
I. tot betaling van € 144.510,70 aan de faillissementsboedel van [naam failliet] , te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf de dag van faillissement, dan wel vanaf de dag van dagvaarding, dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. tot betaling aan de faillissementsboedel van [naam failliet] (rechtbank: van) de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het onder I gevorderde, vanaf 3 augustus 2020, althans vanaf de datum van de dagvaarding;
III.tot betaling aan de faillissementsboedel van [naam failliet] van € 2.220,11 althans een zodanig bedrag als in deze door de rechtbank juist en redelijk wordt geacht vanwege buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
IV. in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
in het incident
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert dat haar wordt toegestaan [naam bestuurder failliet] (hierna: [naam bestuurder failliet] ) in vrijwaring op te roepen. Zij stelt, voor zover de rechtbank begrijpt, dat zij op verzoek van [naam bestuurder failliet] namens [naam failliet] geld op haar rekening heeft ontvangen en dat zij met die tegoeden – in opdracht van [naam bestuurder failliet] als bestuurder van [naam failliet] – facturen van derden aan [naam failliet] heeft betaald.
2.3.
De curator voert verweer en stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft nagelaten te stellen en te onderbouwen welke rechtsverhouding er tussen haar en [naam bestuurder failliet] bestaat op grond waarvan [naam bestuurder failliet] [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zou moeten vrijwaren in het kader van de tegen haar bij dagvaarding ingestelde vordering. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft enkel aangevoerd gelden van [naam failliet] te hebben ontvangen en daarmee te hebben gehandeld in opdracht van [naam failliet] .

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Voor toewijzing van een incidentele vordering tot vrijwaring is vereist dat de gewaarborgde zich beroept op een rechtsverhouding met een derde (hierna: waarborg) die meebrengt dat de waarborg verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegen de gewaarborgde te dragen. Daarbij behoeft het bestaan van die rechtsverhouding in het vrijwaringsincident als zodanig nog niet komen vast te staan. Of die rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborg daadwerkelijk bestaat, is een onderwerp dat eventueel in de afzonderlijke procedure in vrijwaring tussen de gewaarborgde en de waarborg aan de orde kan worden gesteld.
3.2.
Uit het ter zake door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] aangevoerde kan de rechtbank geen voldoende duidelijke rechtsverhouding halen op grond waarvan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] [naam bestuurder failliet] zou kunnen aanspreken. De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 november 2021voor conclusie van antwoord alsmede voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen voor een mondelinge behandeling in de periode 1 mei 2022 tot en met 30 oktober 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH