Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen
[naam] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
Procesverloop
Overwegingen
“De aanvraagWij handelen de aanvraag af volgens de reguliere voorbereidingsprocedure. Dit betekent dat wij voor 19 juni 2021 een beslissing moeten hebben genomen. Wij hebben hierbij rekening gehouden met het opschorten van de beslistermijn door het opvragen van aanvullende gegevens. Het lukt ons niet om binnen deze termijn een besluit te nemen op de deze aanvraag: omdat de behandeling van de aanvraag meer tijd vergt.
Beslissing
- verklaart het beroep gericht tegen het uitblijven van de bekendmaking van de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning gegrond;
- stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
mr. K. Mestrom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.
Rechtsmiddel
BIJLAGE
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (…).
1.Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…).
(…).
(…).
(…).
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. (…).