ECLI:NL:RBLIM:2021:7807

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
C/03/291995 / FA RK 21-1782
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning op basis van DNA-onderzoek en ongerechtvaardigde inmenging in familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van een 27-jarige vrouw, hierna te noemen verzoekster, tot vernietiging van de erkenning door de man, die zij als haar stiefvader beschouwde. De verzoekster heeft aangevoerd dat de man niet haar biologische vader is, wat is onderbouwd door een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning op 26 maart 2002 heeft plaatsgevonden, maar dat de verzoekster al sinds haar jeugd vermoedde dat de man niet haar biologische vader was. Ondanks dat het verzoek niet tijdig is ingediend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het vasthouden aan de wettelijke termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van de verzoekster zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de emotionele impact van de situatie op de verzoekster en het feit dat de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen, waarbij de juridische werkelijkheid in overeenstemming moet zijn met de biologische werkelijkheid. De griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de verzoekster is geboren, zodat de vernietiging van de erkenning kan worden geregistreerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Zaaknummer: C/03/291995 / FA RK 21-1782
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[verzoekster] ,
verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.P.H.J. Hermans, kantoorhoudend in Geleen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de man] ,
wederpartij, verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats 2] ,
geen advocaat gesteld.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 mei 2021;
  • de aanvullende stukken van [verzoekster] , ontvangen op 18 augustus 2021;
  • de zitting van 1 september 2021, waar [verzoekster] en haar advocaat zijn verschenen en de man niet is verschenen;
  • de aanvullende stukken van [verzoekster] , ontvangen op 10 september 2021.

2.De feiten

[verzoekster] is op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] geboren uit [de moeder] (hierna te noemen: de moeder). De geboorteakte van [verzoekster] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] , aktenummer 11A0351 van het jaar 1994.
Op 26 maart 2002 is [verzoekster] met toestemming van de moeder erkend door de man. De moeder en de man hebben daarbij gekozen voor de geslachtsnaam van de man, ‘ [geslachtsnaam] ’.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
Verzocht wordt, naar de rechtbank begrijpt, de erkenning van [verzoekster] door de man te vernietigen. Daarnaast verzoekt [verzoekster] de griffier opdracht te geven een afschrift van de beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] .
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [verzoekster] gesteld dat de man niet haar biologische vader is. De moeder van [verzoekster] heeft de man pas in 1996 leren kennen, terwijl [verzoekster] al in 1994 geboren is. De man kan dus niet de biologische vader van [verzoekster] zijn. Uit een DNA-onderzoek blijkt dat de biologische vader van [verzoekster] de heer [naam biologische vader] is. [verzoekster] wil dat de erkenning wordt vernietigd. Hoewel [verzoekster] in haar jeugd altijd een goede band met de man heeft gehad, is deze band de laatste jaren door toedoen van de man verwaterd. [verzoekster] heeft geprobeerd een goede band met de man te behouden, maar dat is niet gelukt. Sinds de zomer van 2020 is het contact tussen [verzoekster] en de man geheel verbroken. [verzoekster] heeft het hier moeilijk mee. Zij wil daarom dat de erkenning wordt vernietigd.
3.2.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] .

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] verzoekt de erkenning van haar door de man te vernietigen. Dat kan zij verzoeken op grond van artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Dit artikel bepaalt dat een erkenning kan worden vernietigd indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is.
4.2.
De rechtbank moet eerst beoordelen of het verzoek op tijd door [verzoekster] is ingediend. In artikel 1:205 lid 4 BW is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning door een kind kan worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind te weten is gekomen dat de man vermoedelijk niet zijn of haar biologische vader is. Als het kind dat al tijdens de minderjarigheid te weten is gekomen, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaar nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
[verzoekster] heeft verklaard dat zij al wist dat de man (waarschijnlijk) niet haar biologische vader is toen zij nog minderjarig was. Zij weet dit dus al geruime tijd. Toch heeft [verzoekster] het verzoek pas ingediend toen zij 27 jaar oud was. Daarmee heeft zij het verzoek niet binnen termijn van drie jaar na het bereiken van de meerderjarigheid ingediend. Dat betekent dat [verzoekster] het verzoek niet op tijd heeft ingediend en dat de rechtbank het verzoek van [verzoekster] in principe niet kan ontvangen.
De rechtbank heeft hierover met [verzoekster] gesproken. [verzoekster] heeft verklaard dat zij het verzoek inderdaad niet binnen de termijn heeft ingediend, maar zij heeft hiervoor een verklaring gegeven. De rechtbank overweegt dat uit uitspraken van andere rechters (jurisprudentie) blijkt dat in bepaalde gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de hiervoor benoemde termijn van drie jaren. De vraag die de rechtbank dan moet beantwoorden is of in deze zaak het vasthouden aan de termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert aan het in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Mens (EVRM) benoemde beschermde familie- en gezinsleven. In principe is het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen, maar dat kan in sommige gevallen wel zo zijn. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is in deze zaak. [verzoekster] weet al sinds haar jeugd dat de man vermoedelijk niet haar biologische vader is. De man heeft echter wel altijd een vaderrol in het leven van [verzoekster] gespeeld. Hij was haar stiefvader en heeft jarenlang als vader voor [verzoekster] gezorgd. [verzoekster] en de man hadden een hechte band. Pas nadat de moeder en de man enkele jaren geleden zijn gescheiden, is dit veranderd. [verzoekster] heeft daarna lange tijd geprobeerd het contact met de man te onderhouden, omdat zij de man beschouwde als haar vader. Zeker toen [verzoekster] vorig jaar zelf moeder werd, vond zij het belangrijk dat zij contact met de man hield. Dat is echter niet gelukt. De man toont geen interesse meer in [verzoekster] en het contact is helemaal verbroken. Hier heeft [verzoekster] veel verdriet en pijn van. Zij heeft het gevoel aan de kant te zijn gezet. [verzoekster] wil daarom niet langer de geslachtsnaam van de man meer dragen. Zij wil het verleden achter zich laten en zich richten op de toekomst van haar gezin. Daarin speelt de man niet langer een rol.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uitleg van [verzoekster] duidelijk is dat vasthouden aan de wettelijke termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van [verzoekster] betekent. Het respect voor het familie- en gezinsleven van [verzoekster] eist in deze zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid belangrijker is dan het belang van het strikte vasthouden aan de termijn van artikel 1:205 lid 4 BW. [verzoekster] heeft goed kunnen uitleggen waarom zij niet eerder, binnen drie jaar na haar achttiende, het verzoek heeft ingediend. Op dat moment speelde de problematiek tussen haar en de man immers nog niet. De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat de man geen bezwaar heeft gemaakt tegen het verzoek van [verzoekster] . Bovendien zijn er ook geen andere zwaarwegende redenen die de vernietiging van de erkenning zouden kunnen belemmeren. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de rechtszekerheid zal worden geschaad als niet wordt vastgehouden aan de wettelijke termijn.
Dat betekent dat de rechtbank het verzoek van [verzoekster] nu inhoudelijk zal gaan behandelen.
4.3.
De rechtbank moet beoordelen of vaststaat dat de man niet de biologische vader van [verzoekster] is. [verzoekster] heeft een rapportage van een DNA-verwantschapsonderzoek ingediend, dat is gedaan door het Klinisch Chemisch Laboratorium van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen. Daarbij zijn de aanbevelingen van de International Society of Forensic Genetics in acht genomen. Uit dit DNA-onderzoek is gebleken dat [verzoekster] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verwant is aan de heer [naam biologische vader] , geboren op [geboortedatum 2] . De resultaten zijn indicatief voor vaderschap. Dat betekent dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de man niet de biologische vader van [verzoekster] is.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de juridische werkelijkheid hetzelfde is als de biologische werkelijkheid. Daarom zal het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [verzoekster] door de man worden toegewezen.
4.4.
De rechtbank zal ten slotte bepalen dat de griffier drie maanden na de dag van deze beschikking en als er geen hoger beroep is ingesteld een afschrift van deze beschikking zal sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] . De ambtenaar kan dan de latere vermelding van de vernietiging van de erkenning toevoegen aan de geboortakte van [verzoekster] .

5.De beslissing

De rechtbank:
vernietigt de op 26 maart 2002 door [de man] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 2] , gedane erkenning van [verzoekster] , geboren op
[geboortedatum 1] ;
bepaalt dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e, lid 1, BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier op 13 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.