In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van een 27-jarige vrouw, hierna te noemen verzoekster, tot vernietiging van de erkenning door de man, die zij als haar stiefvader beschouwde. De verzoekster heeft aangevoerd dat de man niet haar biologische vader is, wat is onderbouwd door een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning op 26 maart 2002 heeft plaatsgevonden, maar dat de verzoekster al sinds haar jeugd vermoedde dat de man niet haar biologische vader was. Ondanks dat het verzoek niet tijdig is ingediend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het vasthouden aan de wettelijke termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van de verzoekster zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de emotionele impact van de situatie op de verzoekster en het feit dat de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen, waarbij de juridische werkelijkheid in overeenstemming moet zijn met de biologische werkelijkheid. De griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de verzoekster is geboren, zodat de vernietiging van de erkenning kan worden geregistreerd.