ECLI:NL:RBLIM:2021:7735

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 19/968
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering maatwerkvoorschrift ter beëindiging vliegenoverlast door melkveebedrijf

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal om maatwerkvoorschriften vast te stellen ter beëindiging van vliegenoverlast die eiser stelt te ondervinden van een nabijgelegen melkveebedrijf. Eiser heeft in 2018 een verzoek ingediend om maatwerkvoorschriften vast te stellen, maar dit verzoek is afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiser inmiddels is verhuisd en geen actuele overlast meer ondervindt. De rechtbank overweegt dat het procesbelang van eiser is vervallen, aangezien hij niet langer op het adres woont waar de overlast zich voordeed. Eiser kan geen actueel belang ontlenen aan de overwaarde van de woning van zijn ex-echtgenote, die hij bij de afwikkeling van de echtscheiding zou ontvangen. De rechtbank laat echter de mogelijkheid open voor eiseres, de ex-echtgenote van eiser, om als partij in het geding te worden toegelaten, omdat zij ook belang heeft bij de uitkomst van de procedure. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen maatwerkvoorschriften vast te stellen, omdat er geen bewijs is dat het melkveebedrijf de oorzaak is van de vliegenoverlast. Het beroep van eiser wordt niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/968
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eiser en eiseres,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder,

(gemachtigden: P.J.J.M. van Lierop en J.A.G.A. van Oppen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. Th.J.M. Linssen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van [eiser] (hierna: [eiser] ) om maatwerkvoorschriften vast te stellen ter beëindiging van overlast door vliegen van [derde partij] aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] , afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat [eiser] tegen het primaire besluit heeft gemaakt, ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank ontbrekende stukken ingezonden.
De gemachtigde van [eiser] heeft verzocht om [eiseres] (hierna: [eiseres] ) als partij tot het geding toe te laten. Verweerder heeft een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021.
[eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Breukers. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. Breukers voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor de derde-partij is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Th.J.M.Linssen.

Overwegingen

1. [eiser] heeft op 2 juli 2018 bij verweerder een verzoek ingediend tot het vaststellen van een concreet maatwerkvoorschrift in de vorm van een doelvoorschrift in verband met vliegenoverlast van het in de nabijheid van zijn woning aan de [adres 2] in [woonplaats] gelegen melkrundveebedrijf van de [derde partij] (hierna: [derde partij] ), gevestigd aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] . [eiser] heeft bij verweerder al eerder aangegeven dat hij extreme vliegenoverlast ondervindt in en om zijn woning die hij toeschrijft aan het bedrijf van [derde partij] . Hij heeft een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend dat is afgewezen. Ondanks de controles en preventieve vliegenbestrijding is de vliegenoverlast in de zomer van 2018 niet verminderd en [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om via een doelvoorschrift juridisch af te kunnen dwingen dat de overlast wordt beëindigd.
2. Verweerder heeft een buurtonderzoek gedaan, waarbij meerdere locaties zijn bezocht. Daarvan is geen rapport opgemaakt. Volgens verweerder zijn bij het buurtonderzoek niet extreem veel vliegen aangetroffen. Daarna heeft verweerder de firma Rentokil Pest Control (hierna: Rentokil) opdracht gegeven een zogenoemde plaagdier risico-inventarisatie (PRI) uit te voeren. Op 6 augustus 2018 is de PRI uitgevoerd en daarvan is een rapport opgemaakt dat op 10 augustus 2018 aan verweerder is toegezonden. Rentokil heeft met meerdere particulieren en eigenaren van bedrijven gesproken. Rentokil heeft tijdens de PRI inspectie veel vliegen geconstateerd hetgeen met name voor horeca en supermarkten erg vervelend is. Door Rentokil zijn in de naaste omgeving, onder meer bij [derde partij] , geen overlast situaties aangetroffen die zijn ontstaan door nalatigheid of niet handelen volgens regel- en wetgeving. De onderzochte boerenbedrijven, waaronder [derde partij] , voldoen volgens Rentokil aan wet- en regelgeving. Zij zijn zich bewust van het vliegenprobleem en voldoen aan de norm om de overlast te beperken. Zo heeft [derde partij] bevestigd dat de stallen regelmatig worden schoongemaakt en de mest wordt afgevoerd. Verder worden de koeien behandeld met een middel tegen vliegen en wordt actief gebruik gemaakt van vliegen vangzakken. Rentokil adviseert de (horeca)bedrijven, gelegen in de dorpskern, om ook zelf maatregelen te treffen tegen de vliegen. Verder heeft Rentokil erop gewezen dat er bij boerenbedrijven met dieren altijd vliegen zijn en dat hier met name problematisch is dat de dorpskern met particuliere woningen en bedrijven direct verbonden is met het buitengebied waar de boerenbedrijven zich bevinden. Hierdoor kan aanwezig ongedierte zich heel gemakkelijk verspreiden en voor overlast in de dorpskern zorgen.
3. Verweerder heeft het verzoek van [eiser] bij het primaire besluit afgewezen. Het daartegen door hem gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. [eiser] voert in beroep aan dat hij al geruime tijd ernstige vliegenoverlast ondervindt. Hij stelt zich op het standpunt dat die overlast wordt veroorzaakt door de activiteiten op het aangrenzende melkveebedrijf van [derde partij] . Omdat het bedrijf onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (abm) valt en daarin volgens verweerder geen specifieke norm ten aanzien van ongedierte is opgenomen, vloeit de verplichting van verweerder om overlast te beperken voort uit artikel 2.1, eerste lid, van het Abm, aldus [eiser] . In dat kader heeft preventieve bestrijding plaatsgevonden en is aan hem toegezegd dat om overlast in de warmere periodes van 2018 te voorkomen, zogenoemde roofvliegen zouden worden ingezet. Van deze toezeggingen is niets terecht gekomen en hij heeft een groot deel van 2018 met onevenredig veel vliegen in en om zijn woning te kampen gehad waardoor het woongenot aanmerkelijk werd beperkt. [eiser] kan zich niet met het bestreden besluit verenigen omdat verweerder in navolging van de bezwarencommissie zonder wezenlijke onderbouwing tot de conclusie komt dat door [derde partij] voldoende zorg in acht wordt genomen om hinder en/of overlast te voorkomen. Dat standpunt is volgens eiser kennelijk gebaseerd op de risico inventarisatie van 6 augustus 2018 van Rentokil maar daarop heeft eiser in bezwaar inhoudelijk gereageerd. De bezwarencommissie en verweerder hebben aan die bezwaren geen aandacht besteed. Omdat niet op de bezwaren is ingegaan, berust het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op een toereikende motivering, aldus [eiser] . [eiser] kan zich ook niet vinden in de conclusie van de bezwarencommissie dat niet of onvoldoende is vastgesteld dat er daadwerkelijk overlast wordt ondervonden. In zijn aanvraag heeft hij gesteld dat sprake is van vliegenoverlast en dat er een verband bestaat met de activiteiten van het melkveebedrijf. Als dat in twijfel wordt getrokken, had verweerder hem in de gelegenheid moeten stellen een nadere onderbouwing van die stellingen te geven. Dat heeft verweerder niet gedaan en kennelijk acht verweerder de aanvraag compleet. Dan is het niet aan de bezwarencommissie om daar anders over te denken, aldus [eiser] . Daarnaast heeft hij bij het beroepschrift foto’s gevoegd, waaruit blijkt dat er al in het voorjaar onevenredig veel vliegen op zijn perceel aanwezig zijn. Ook uit de overweging van de bezwarencommissie over het niet aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde artikel 7:22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit, blijkt dat de bezwarencommissie het verband tussen de vliegenoverlast en de activiteiten van [derde partij] niet aanneemt. Nu dat in het primaire besluit wel is aangenomen, kan verweerder dat standpunt volgens [eiser] niet zomaar bij het bestreden besluit verlaten. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de vliegenoverlast is aangetoond en dat eveneens is aangetoond, althans in rechte vaststaat, dat die overlast in causaal verband staat met de werkzaamheden op het bedrijf van [derde partij] .
5. Verweerder en [derde partij] wijzen erop dat een verzoek van [eiser] uit januari 2018 om handhavend op te treden tegen [derde partij] is afgewezen omdat er geen overtreding is geconstateerd. Het daartegen door [eiser] gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard en daartegen heeft [eiser] geen rechtsmiddel aangewend. Verweerder en [derde partij] stellen zich op het standpunt dat [eiser] ten onrechte betoogt dat een causaal verband tussen de vliegenoverlast en het bedrijf van [derde partij] is aangetoond en is aangenomen. Daartoe is gewezen op het rapport van Rentokil, waarin is vastgesteld dat weliswaar in de buurt vliegenoverlast wordt ondervonden, maar tevens is vastgesteld dat er geen bronnen van vliegenoverlast bij de beide, onderzochte, naastgelegen agrarische bedrijven, waaronder dat van [derde partij] , zijn gevonden. Ten slotte is daarin geconcludeerd dat beide bedrijven, waaronder [derde partij] , op voldoende wijze invulling geven aan vliegenbestrijding. Verder is erop gewezen dat bij beide agrarische bedrijven alsnog roofvliegen als bestrijdingsmiddel zijn ingezet. [eiser] heeft desondanks in april 2019 gemeld dat hij nog steeds enorme vliegenoverlast ervaart op zijn perceel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen maatwerk mogelijk is omdat door het onderzoek van Rentokil niet is aangetoond dat [derde partij] de oorzaak is van de vliegenoverlast en eiser ook geen contra-expertise heeft laten opstellen waaruit iets anders blijkt.
Heeft [eiser] nog een procesbelang?
6. De rechtbank stelt vast dat kort voor de behandeling van het beroep ter zitting is gebleken dat [eiser] in verband met een ingezette echtscheiding sinds 11 februari 2020 niet meer woont op het adres [adres 2] in [woonplaats] . Nadat in eerste instantie was vermeld dat [eiser] nog mede-eigenaar van de woning was, heeft zijn gemachtigde daarna desgevraagd aangegeven dat de woning volledig op naam van [eiseres] staat en [eiser] ook nooit eigenaar is geweest van deze woning, maar dat zij onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De echtscheiding is nog niet afgewikkeld maar op grond van de huwelijkse voorwaarden dient bij de afwikkeling van de echtscheiding de overwaarde van de woning tussen beide te worden verdeeld. Omdat de waarde van de woning wordt gedrukt door vliegenoverlast, is in die voorwaarde volgens de gemachtigde van [eiser] diens procesbelang gelegen.
7. De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat de eisende partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Het gaat om hetgeen hij in concreto met het bezwaar of (hoger) beroep wil of kan bereiken. Het betreft niet de vraag of de eisende partij gelijk heeft, het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. Reëel belang vereist dat er nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit. Het doel dat hem voor ogen staat, moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat [eiser] niet langer ter plaatse woont en dus ook geen vliegenoverlast meer kan ondervinden. In zoverre is het belang bij het vaststellen van een maatwerkvoorschrift om vliegenoverlast tegen te gaan vervallen. Ook is hij geen eigenaar van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is het gestelde mislopen van de uitbetaling van overwaarde van de woning een te onzekere toekomstige gebeurtenis, die niet is onderbouwd. Los van het feit dat de huwelijkse voorwaarden niet zijn overgelegd, is er geen informatie gegeven over de woningwaarde, over de overwaarde waarop [eiser] recht zou hebben en over het effect van de gestelde vliegenoverlast op de (over)waarde van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is het mogelijke waardedrukkende effect op overwaarde waarop [eiser] recht zou hebben bij afwikkeling van zijn echtscheiding, geen reëel en actueel belang waaraan [eiser] een procesbelang ontleent in deze procedure die gaat over de weigering om maatwerkvoorschriften bij het bedrijf van [derde partij] vast te stellen. Zijn beroep is om die reden dan ook niet-ontvankelijk.
Kan [eiseres] als partij worden aangemerkt?
9. Niet in geschil is en ook de rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] als bewoner en eigenaar van een (deels) aangrenzend perceel waarop vliegenoverlast van [derde partij] kan worden ondervonden, belanghebbende is bij het bestreden besluit en ook een procesbelang heeft bij de uitkomst van de procedure. Zij heeft zich echter pas formeel als partij gesteld nadat [eiser] de woning heeft verlaten en de vraag naar (het vervallen van) diens procesbelang is opgeworpen. De rechtbank stelt vast dat [eiser] weliswaar steeds op eigen naam heeft gehandeld, maar dat het verzoek om maatwerk is ingediend en dat bezwaar is gemaakt en beroep is ingesteld in beider belang. Ten tijde van het instellen van beroep tegen het bestreden besluit bewoonden beiden nog de echtelijke woning en het daarbij behorend perceel, waarop overlast wordt ervaren. Onder die omstandigheden neemt de rechtbank aan dat [eiser] mede namens [eiseres] heeft gehandeld en dat zij om die reden alsnog als partij tot het geding kan worden toegelaten. Een ander oordeel zou de reeds langlopende procedure tussen partijen zinledig maken en zou [eiseres] noodzaken een nieuwe procedure te starten, hetgeen uit een oogpunt van effectieve geschilbeslechting onwenselijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het belang van [derde partij] daardoor in zoverre niet wordt geschaad dat [derde partij] ook een belang heeft bij een beslechting van het geschil op korte termijn. Het is niet in het belang van [derde partij] dat het geschil voortsleept omdat [eiseres] opnieuw en nu op eigen naam hetzelfde verzoek moet doen dat vervolgens waarschijnlijk zal uitmonden in dezelfde besluitvorming en procedure. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om [eiseres] als partij aan te merken.

Inhoudelijk ten aanzien van het beroep van [eiseres]

Wettelijk kader
10. Ingevolge artikel 8:40, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Wm kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 8:42, tweede lid, van de Wm is op het stellen van voorschriften als bedoeld in het eerste lid, artikel 8.40, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
11. In afdeling 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) is de zorgplicht geregeld.
In artikel 2 van het Abm is bepaald dat deze afdeling van toepassing is op degene die:
een inrichting type A of een inrichting type B drijft, of
een inrichting type C drijft, voor zover deze afdeling betrekking heeft op activiteiten die verricht worden binnen de inrichting waarop hoofdstuk 3 van toepassing is.
In artikel 2.1, eerste lid, van het Abm is het volgende bepaald:

Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in
werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting
nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende
worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde
regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor
zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd”.
Ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onder m, van het Abm wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan: het zorgen voor een goede staat van onderhoud van de inrichting.
Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, van het Abm kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door degene die de inrichting drijft dan wel degene die loost, te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting dan wel het lozen, bedoeld in het derde lid, nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
12. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, komt beleidsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of het gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Uit de toelichting bij het Abm (nota van toelichting, blz. 116; Stb. 2007, 415) volgt dat de wetgever ervan uitgaat dat, gezien de specifieke werkingssfeer van het instrument maatwerkvoorschrift, het gebruik van dit instrument tot bijzondere en incidentele gevallen beperkt zal blijven.
Beoordeling
13. [derde partij] heeft bij de behandeling van het beroep ter zitting verklaard dat zij aanvankelijk chemische bestrijding heeft ingezet en nu de afgelopen drie jaar met roofvliegen werkt om vliegen te bestrijden. De inzet van roofvliegen is eveneens effectief gebleken en is beter voor het milieu en daarom heeft [derde partij] voor die wijze van vliegenbestrijding gekozen.
13.1.
Nadat aanvankelijk om het vaststellen van een doelvoorschrift was verzocht, heeft [eiseres] bij de behandeling van het beroep ter zitting aangegeven dat verweerder het inzetten van roofvliegen bij [derde partij] als maatwerkvoorschrift zou kunnen voorschrijven. Volgens de verklaring van [eiseres] op zitting zou de overlast zijn verminderd sinds ook [derde partij] roofvliegen inzet.
14. De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen om geen maatwerkvoorschriften voor [derde partij] vast te stellen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen overlast is aangetoond en dat er geen bron van vliegenoverlast is gevonden, noch bij [derde partij] noch bij andere agrarische bedrijven in de buurt die een bron van vliegenoverlast zouden kunnen zijn. Daartoe heeft verweerder erop gewezen dat bij het eigen buurtonderzoek dat is uitgevoerd, en bij het onderzoek van Rentokil geen bron is gevonden die als mogelijke oorzaak van de soms in het gebied voorkomende vliegen(overlast) kan worden aangewezen. Hoewel dit, zo vindt de rechtbank, geen uitvoerig en duidelijk gerapporteerd onderzoek betreft, volgt hieruit wel voldoende dat geen sprake is van vliegenoverlast die wordt veroorzaakt door het bedrijf van [derde partij] . Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat een eerder verzoek om handhaving vanwege vliegenoverlast is afgewezen, welke afwijzing in rechte vaststaat, en dat ook toen geen bron voor vliegenoverlast bij [derde partij] is aangetroffen. [eiseres] heeft het causaal verband tussen de door haar gestelde overlast en het bedrijf van [derde partij] ook niet aangetoond of aannemelijk gemaakt, mede gelet op andere potentiële bronnen in de omgeving die de aanwezigheid van vliegen kunnen veroorzaken. De foto’s waarop (veel) vliegen in de tuin van [eiseres] te zien zijn, zijn onvoldoende om dat causale verband aan te tonen. De enkele stelling van [eiseres] dat [derde partij] en niet de andere agrarische bedrijven in de buurt van haar woning verantwoordelijk zijn voor de op haar perceel aanwezige vliegen is eveneens ontoereikend om overlast als gevolg van het bedrijf van [derde partij] te kunnen aannemen.
15. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel is kunnen komen dat het vaststellen van maatwerkvoorschriften voor [derde partij] niet aan de orde is. Dat maatwerkvoorschriften bij [derde partij] de ondervonden vliegenoverlast kunnen wegnemen, is dan ook onvoldoende aannemelijk. Aan de vraag of verweerder bevoegd zou zijn geweest om maatwerkvoorschriften vast te stellen omdat het een milieuonderwerp betreft als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van het Abm en omdat er geen sprake is van een uitputtende regeling voor de desbetreffende activiteit, waarbij de overlast optreedt, en omdat sprake is van een bijzonder en incidenteel geval op grond waarvan aanleiding zou bestaan om in aanvulling op de (niet uitputtende) voorschriften van het Abm maatwerkvoorschriften vast te stellen, komt de rechtbank niet toe.
Conclusie
16. Het beroep van [eiser] is niet-ontvankelijk en het beroep van [eiseres] is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [eiseres] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 oktober 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.