ECLI:NL:RBLIM:2021:7705

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/03/292990 / FA RK 21-2135
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig gezag en voornaamswijziging van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter te wijzigen in eenhoofdig gezag. De moeder heeft tevens verzocht om vervangende toestemming voor het indienen van een verzoek tot wijziging van de achternaam van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in België, onder het exclusieve gezag van de moeder valt, zoals eerder door de Belgische rechter is bepaald. De moeder heeft aangevoerd dat er geen contact is geweest tussen de vader en de minderjarige sinds 2016 en dat zij, gezien de omstandigheden, niet in staat is om samen met de vader beslissingen te nemen over de opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om wijziging van het gezamenlijk gezag niet-ontvankelijk is, omdat het exclusieve gezag al aan de moeder is toegekend. Het verzoek tot wijziging van de voornaam van de minderjarige is toegewezen, omdat de moeder een zwaarwichtig belang heeft bij deze wijziging, gezien de traumatische ervaringen die zij heeft gehad in relatie tot de naam van de minderjarige. De rechtbank heeft ook het verzoek tot vervangende toestemming voor de naamswijziging van de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake is van gezamenlijk gezag.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/292990 / FA RK 21-2135
Beschikking van 12 oktober 2021 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder
advocaat: mr. C.H.M. van Hout;
tegen:
[de vader],
wonende te [plaats] , [adres] ,
hierna te noemen: de vader,
betreffende de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedag] 2015,
hierna te noemen: [naam 1] of [naam 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 9 juni 2021;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 14 september 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. C.H.M. van Hout;
- mevrouw [naam vertegenwoordiger] als vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad;
- het F9-formulier van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 5 oktober 2021.
1.2.
De vader is niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige is geboren tijdens het huwelijk van de ouders. Bij eindvonnis van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Hasselt, België van [datum] 2016 is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen. Aan de moeder is bij dat vonnis het exclusieve ouderlijk gezag over [naam 2] toegekend. Aan de vader is een verplichting opgelegd tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het eenhoofdig gezag;
- de officiële voornaam van [naam 1] te wijzigen in [naam 2] ;
- vervangende toestemming te verlenen om bij Dienst Justis het verzoek in te dienen om de achternaam van [naam 2] , “ [achternaam 1] ”, te mogen wijzigen in de achternaam van de moeder: “ [achternaam 2] ”.
Ter motivering van het verzoek, stelt de moeder het navolgende. De moeder is ten tijde van het huwelijk met de vader meerdere malen dusdanig mishandeld dat zij hiervoor in het ziekenhuis is opgenomen. De moeder heeft geen aangifte van deze mishandelingen durven doen, uit angst voor verdergaand geweld tegen haar. Op [geboortedag] 2015 is [naam 2] geboren en op [datum] 2015 is de vrouw zodanig mishandeld dat zij zich realiseerde dat ze niet alleen omwille van haar eigen veiligheid, maar ook die van [naam 2] dit gedrag niet langer kon accepteren. Op dat moment heeft de moeder de politie gebeld en is zij samen met haar dochter uit huis gehaald. De moeder is samen met [naam 2] bij haar ouders gaan wonen en heeft psychische hulp gezocht om alles wat er gebeurd was te verwerken. De vader heeft na het vertrek van de moeder geen contact opgenomen of actie ondernomen om in contact te komen met [naam 2] . Kort daarna heeft de moeder een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vader is niet verschenen en heeft verstek laten gaan. Op [datum] 2016 heeft de Rechtbank van eerste aanleg Limburg een eindvonnis in de echtscheidingsprocedure gewezen.
3.2.
Wijziging gezag
Sinds begin 2016 is er geen contact geweest tussen de vader en de moeder en tussen de vader en [naam 2] . De vrouw wenst geen enkel contact meer met de vader en dat kan, gelet op wat er is gebeurd, ook niet meer van haar worden verwacht. Indien de vader na het kennisnemen van het verzoek van de moeder, wel een rol als vader zou opeisen, zal de moeder zich daar in beginsel tegen verzetten, omdat zij geenszins het risico wil lopen dat [naam 2] in gevaar komt. Vast staat dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en als dat wel zou moeten, dan zal dat direct opleveren dat [naam 2] knel en verloren zal raken. Van de moeder kan, gelet op wat is gebeurd niet verwacht worden dat zij nog met de vader gaat communiceren. Gezien het vorenstaande is het dan ook in het belang van [naam 2] dat de moeder alleen met het gezag wordt belast en zij alle voor [naam 2] van belang zijnde beslissingen kan nemen, zonder dat zij hiervoor overleg hoeft te hebben met de vader.
De moeder heeft sinds drie jaar een stabiele en gezonde relatie en is thans in verwachting. [naam 2] heeft nooit (bewust) contact gehad met de vader. [naam 2] heeft een goede band met de partner van de moeder en ziet hem als vader, noemt hem ook papa en weet niet beter dan dat ze samen met zijn drieën een gezin vormen met nog een broertje of zusje op komst.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij het belangrijk vindt dat zij en [naam 2] het verleden achter zich kunnen laten. Dat de vader niet ter zitting is verschenen en geen verweer heeft gevoerd, zegt naar de mening van de moeder genoeg. De moeder weet ook niet hoe het met de vader gaat. Hij heeft nooit geprobeerd contact op te nemen met [naam 2] .
Dat de moeder niet belast is met het eenhoofdig gezag, leidt ertoe dat zij de omstandigheden vaker moet uitleggen. Zo was het in eerste instantie niet mogelijk om een identiteitsbewijs aan te vragen voor [naam 2] . Pas toen de moeder de beschikking van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg liet zien, was het mogelijk het identiteitsbewijs aan te vragen. Ook bij de inschrijving van [naam 2] op school moest de moeder de situatie uitleggen. In de toekomst zullen vergelijkbare zaken geregeld moeten worden waarbij de moeder dan steeds extra uitleg zal moeten geven.
De moeder stelt dat [naam 2] weet dat de nieuwe partner van de moeder niet haar vader is. De moeder weet dat [naam 2] nog eens naar de vader zal vragen en dan zal de moeder ook vertellen tegen [naam 2] wie haar vader is. Gezien de leeftijd van [naam 2] wilde de moeder hier nog mee wachten, maar als het beter is voor [naam 2] , dan zal de moeder eerder statusvoorlichting geven. Als hier adviezen in gegeven kunnen worden, dan grijpt de moeder die met beide handen aan.
3.3.
Wijziging voornaam
De moeder wenst dat de voornaam van [naam 2] wordt gewijzigd omdat de voornaam is verbonden met een emotioneel zwaar verleden en omdat er sprake is van een van de officiële voornaam afwijkende, langdurig gebruikte, andere roepnaam. De moeder heeft onder ernstige druk van de vader ingestemd met de naam [naam 1] . Iedere keer als de dochter van de moeder [naam 1] wordt genoemd, voelt de moeder haar maag omdraaien en zichzelf bij de keel gegrepen. Steeds wordt de moeder herinnerd aan een tijd waarmee zij niet geconfronteerd wenst te worden, hetgeen niet goed is voor het welzijn van de moeder. Ook [naam 2] zelf gaat zich steeds vaker en feller verzetten als zij [naam 1] wordt genoemd. [naam 2] ondervindt hinder van het steeds moeten uitleggen waarom haar naam afwijkt van haar officiële naam. Alle mensen in de omgeving kennen [naam 2] als [naam 2] en zij wordt ook altijd zo aangesproken. Het belang van de moeder en [naam 2] bij het verzoek om de voornaam te wijzigen dient zwaarder te wegen dan het algemeen belang bij het ongewijzigd blijven van de registers van de burgerlijke stand. Tot slot voldoet het verzoek om de voornaam te wijzigen aan de vereisten zoals gesteld in art. 1:4, lid 2 Burgerlijk Wetboek.
Ter zitting heeft de moeder hieraan toegevoegd dat [naam 2] niet beter weet dan dat zij [naam 2] heet.
3.3.1.
Wijziging geslachtsnaam
De geslachtsnaam van een minderjarige kan worden gewijzigd indien bij gezamenlijk gezag de andere ouder toestemming heeft gegeven voor de naamswijziging of bij het ontbreken van deze toestemming er vervangende toestemming is van de rechter om de aanvraag te mogen indienen, zonder instemming van de andere ouder die mede het gezag heeft. Alhoewel de moeder in het eindvonnis van Rechtbank van eerste aanleg Limburg het exclusieve ouderlijk gezag over [naam 2] is toegekend, betekent dit in België dat, in dit geval, de vader geen contact mag hebben met [naam 2] . Het betekent niet dat de vader uit het ouderlijk gezag is ontzet. Hierdoor zou er nog steeds sprake zijn van gezamenlijk ouderlijk gezag over [naam 2] . De moeder is zo bang voor de vader, dat zij hem niet zelf om toestemming voor de geslachtsnaamwijziging durfde te vragen. De gemachtigde van de moeder heeft daarom geprobeerd contact met de vader te leggen, teneinde te kijken of hij toestemming zou geven. Dit is niet gelukt omdat de vader onvindbaar was. Nu gelijktijdig met dit verzoek het verzoek is ingediend tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag, wordt zekerheidshalve ook het verzoek ingediend voor vervangende toestemming om de achternaam van [naam 2] te mogen wijzigen van “ [achternaam 1] ” in “ [achternaam 2] ”. Daarbij wordt verwezen naar de eerder aangedragen feiten en omstandigheden. [naam 2] is altijd door de moeder verzorgd en daarmee wordt voldaan aan het formele vereiste dat er een minimale verzorgingstermijn moet zijn geweest van vijf jaren. In het geval van het verkrijgen van vervangende toestemming om de geslachtsnaam van [naam 2] te wijzigen, zal Dienst Justis verzocht worden de naamswijziging niet alleen op voornoemde gronden goed te keuren, maar ook vanwege het feit dat de vader onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf jegens de moeder.
Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij vijf jaar naar dit moment heeft uitgekeken. De moeder benadrukt dat zij dit verzoek doet in het belang van [naam 2] , zodat zij in alle rust kan opgroeien.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De moeder en [naam 2] zijn in [maand] 2020 in de Nederlandse basisregistratie personen ingeschreven. Daarvoor woonden zij in België en [naam 2] is ook geboren in België. De moeder, de vader en [naam 2] beschikken over de Nederlandse nationaliteit. Om die reden is de rechtbank op grond van artikel 8 van de Verordening nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) bevoegd kennis te nemen van de ingediende verzoeken die zien op gezagskwesties. Deze verzoeken moeten vervolgens worden beoordeeld naar Nederlands recht op grond van artikel 15 lid 1 jo. artikel 3 jo. artikel 4 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
Nu [naam 2] de Nederlandse nationaliteit heeft, is de rechtbank op grond van artikel 2 van de Overeenkomst inzake veranderingen van geslachtsnamen en voornamen 1958 bevoegd van het verzoek tot wijziging van de voornaam kennis te nemen. Het verzoek moet worden beoordeeld naar Nederlands recht op grond van artikel 10:20 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
Het gezag
Het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag van de moeder is gebaseerd op artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel heeft de wetgever bepaald dat op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen de rechtbank het gezamenlijk gezag kan beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Het tweede lid van artikel 1:253n BW verklaart het eerste en derde lid van 1:251a BW van overeenkomstige toepassing. Het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind(eren) (blijven) uitoefenen.
Op grond van artikel 1:251a, eerste lid BW kan de rechtbank bepalen dat het gezag aan een van de ouders toekomt indien:
a. sprake is van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De Rechtbank van eerste aanleg Limburg heeft bij eindvonnis van [datum] 2016 het exclusieve gezag over [naam 2] aan de moeder toegekend. De moeder heeft de rechtbank na de mondelinge behandeling nader geïnformeerd dat dit exclusieve gezag is toegekend op grond van artikel 374 § 1 van Boek I van het Burgerlijke Wetboek (België). Dit artikel luidt als volgt:
“Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden.
Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde rechter de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van beide ouders.
Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.
Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de jeugdrechtbank wenden. In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijfplaats.”
Gelet op het voorgaande is naar Belgisch recht, zoals de rechtbank het begrijpt, de ouder aan wie de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend is opgedragen, alleen bevoegd beslissingen te nemen die de minderjarige betreffen. Dit is slechts anders als de bevoegde rechter bepaalde beslissingen met betrekking tot de opvoeding heeft aangewezen die enkel met instemming van beide ouders kunnen worden genomen. De rechtbank overweegt dat het exclusieve gezag naar Belgisch recht, op grond van een tekstuele uitleg van voornoemde bepaling, vergelijkbaar is met het uitoefenen van eenhoofdig gezag naar Nederlands recht. De moeder heeft niet gesteld noch is gebleken dat op haar exclusieve gezag een uitzondering is gemaakt. Op grond van artikel 23 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt de toekenning van het exclusieve gezag aan de moeder van rechtswege in Nederland erkend. De rechtbank zal zich daarom ambtshalve onthouden van het nemen van een beslissing ten aanzien van het verzoek van de moeder en de moeder om die reden niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het feit dat België de maatregel van ontzetting uit het gezag kent, als kinderbeschermingsmaatregel, dit niet hoeft te betekenen dat het exclusieve gezag minder verstrekkend is. In de Nederlandse wetgeving is immers tevens geregeld dat op meerdere gronden het gezag over een kind kan worden gewijzigd dan wel beëindigd.
4.3.
Wijziging voornaam
Op grond van artikel 1:4 lid 4 van het BW heeft de rechter de (discretionaire) bevoegdheid op verzoek van de betrokken persoon of van zijn wettelijke vertegenwoordiger de wijziging te gelasten van zijn voornaam/voornamen. In deze zaak heeft de moeder als wettelijke vertegenwoordiger van [naam 2] een verzoek tot wijziging van de voornaam van [naam 2] ingediend.
Ingevolge voornoemd artikel 1:4 lid 4 dient voor een wijziging van de voornaam een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan. Verder moet het verzoek worden getoetst aan artikel 1:4 lid 2 BW en moet worden beoordeeld of de gewenste voornaam niet ongepast is of overeenstemt met een bestaande geslachtsnaam, tenzij dit tevens een gebruikelijke voornaam is.
Ter zitting heeft de Raad geadviseerd het verzoek van de moeder af te wijzen. De Raad is van mening dat de vader onderdeel uitmaakt van [naam 2] en een deel is van haar identiteit. De moeder en de vader hebben deze naam voor haar gekozen, ook al verklaart de moeder dat zij onder dwang met de naam [naam 1] heeft ingestemd. De Raad begrijpt dat de moeder, gezien hetgeen is gebeurd, een wrange smaak heeft bij de naam. Deze wrange smaak mag echter niet worden overgebracht op [naam 2] , nu zij zelf geen negatieve ervaringen heeft met de vader. [naam 2] moet er eerst zelf achter komen wie zij is, voordat deze beslissing kan worden genomen. Daarbij komt het vaak voor dat de roepnaam afwijkt van de officiële naam.
De rechtbank overweegt dat de moeder een zwaarwichtig belang heeft bij de verzochte voornaamswijziging. De moeder heeft verklaard dat de naam [naam 1] haar herinnert aan een periode in haar leven die zij als traumatisch heeft ervaren en waarvoor zij psychische hulp heeft gezocht om de gebeurtenissen te verwerken. De moeder heeft tevens verklaard dat zij haar dochter, sinds ze door de politie uit de woning van de vader is gehaald, altijd [naam 2] noemt en dat zij er hinder van ondervindt als [naam 2] met [naam 1] wordt aangesproken. Nu het aannemelijk is dat [naam 2] , nu zij ouder wordt, vaker haar officiële naam zal moeten vermelden, zal de moeder ook vaker geconfronteerd worden met haar traumatische verleden. De psychische gesteldheid van de moeder is van invloed op de ontwikkeling van [naam 2] en het is van belang dat [naam 2] zich ongestoord kan ontwikkelen. Een wijziging van de voornaam is daarom in het belang van [naam 2] . In dit verband wijst de rechtbank tevens naar de beschikking van Hof Amsterdam van 17 maart 2005 (LJN AT 2901) waarin het Hof overwoog dat men uit het feit dat het verzoek wordt gedaan reeds kan concluderen dat er een zwaarwichtig belang aanwezig is, omdat het verzoek anders niet zou zijn gedaan.
De rechtbank acht dit belang zwaarder wegen dan hetgeen de Raad heeft gesteld, mede gelet op de door de moeder gestelde omstandigheden rondom de geboorte van [naam 2] en gezien het feit dat de vader tot op heden geen betrokkenheid bij [naam 2] lijkt te hebben getoond.
Niet gebleken is van beletselen als bedoeld in artikel 1:4 lid 2 BW tegen de gewenste voornaam [naam 2] . De rechtbank zal het verzoek tot wijziging van de voornaam van [naam 1] daarom toewijzen, in die zin dat de voornaam [naam 1] wordt geschrapt en vervangen door: [naam 2] .
Ingevolge artikel 1:4 lid 4 BW geschiedt de wijziging van de voornaam doordat van de beschikking een latere vermelding aan de akte van geboorte van de betrokken persoon wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 1:20a lid 1 BW. In verband daarmee dient de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag in wiens registers de geboorteakte van [naam 2] voorkomt.
4.4.
Vervangende toestemming tot indienen aanvraag tot geslachtnaamwijziging
De rechtbank heeft ter mondelinge behandeling begrepen dat de moeder haar verzoek baseert op artikel 1:253a BW. Uit hoofde van dit artikel kunnen geschillen omtrent het uitoefenen van het gezamenlijke gezag op verzoek van de ouders of één van hen worden voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of hier sprake is van een geschil over het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, waarop artikel 1:253a BW van toepassing is.
Nu aan de moeder op grond van Belgisch recht de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend is opgedragen, is er geen sprake van gezamenlijk gezag. Gelet op het voorgaande kan er dan geen sprake zijn van een geschil omtrent de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De rechtbank zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzoek van de moeder ten aanzien van het wijzigen van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag niet-ontvankelijk;
5.2.
wijst het verzoek tot wijziging van de voornaam van [naam 1] toe, in die zin dat de voornaam [naam 1] wordt geschrapt en vervangen door: [naam 2] ;
5.3.
verzoekt de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag in wiens registers de geboorteakte van [naam 2] voorkomt;
5.4.
verklaart het verzoek tot vervangende toestemming voor het indienen van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam bij Dienst Justis niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Minkenberg, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.H.M. Smale, griffier, op 12 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.