ECLI:NL:RBLIM:2021:770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
03/720290-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in appartementencomplex met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres 2] te Venlo. De verdachte, die op dat moment in een emotionele neerwaartse spiraal verkeerde en alcoholmisbruik vertoonde, heeft twee brandhaarden aangestoken, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk vuur in aanraking heeft gebracht met brandbare stoffen, waardoor de brand is ontstaan. De verdachte was op het moment van de brand alleen in de woning en had eerder die dag alcohol gedronken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van in totaal € 2.623,74. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de gevolgen van de brand voor zowel de verdachte als de omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720290-18
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1986,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door J.B.J.G.M. Schyns, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2021. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet opzettelijk brand in een woning heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met opzet brand stichten in een woning. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar het proces-verbaal van forensisch onderzoek waarin is geconcludeerd dat er twee brandhaarden waren, waardoor brandstichting de meest waarschijnlijke verklaring voor de brand is. Verdachte was volgens zijn eigen verklaring alleen in de woning ten tijde van de brand. Volgens de officier van justitie had de verdachte een motief voor de brandstichting. Ze verwijst daarvoor naar de berichten die de verdachte kort voor de brand per SMS heeft verstuurd aan zijn (ex)vriendin, [naam 1] , waarin hij afscheid lijkt te nemen. Tevens verwijst zij naar de verklaringen van de (ex)vriendin en de moeder van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de brand psychische problemen had, meerdere zelfmoordpogingen heeft gedaan en enige tijd is opgenomen op de PAAZ-afdeling. De officier van justitie concludeert op basis van deze bewijsmiddelen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe met betrekking tot het primair ten laste gelegde aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting door de verdachte. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor culpoze brandstichting, nu op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met grove onvoorzichtigheid of onachtzaamheid heeft gehandeld waardoor de brand aan zijn schuld te wijten zou zijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1.
Bewijsmiddelen
Team Forensische opsporingheeft op 12 februari 2018 onderzoek verricht in de woning van de verdachte [verdachte] , te [adres 2] Venlo.
De forensische opsporingsdienst concludeert – zakelijk weergegeven – het volgende: [2]
Wij zagen roetschade in de hal, toilet, berging, badkamer en slaapkamers. Wij zagen een brandhaard in de woonkamer bij de zithoek. Deze zithoek stond in de ruimte nabij de ramen en de toegangsdeur naar het balkon. Wij zagen dat de zithoek volledig door brand verwoest was. Het pleisterwerk van het plafond boven de zithoek en van de muur achter de zithoek was op diverse plaatsen volledig weggebrand. De ruiten van de ramen en de balkondeur waren door de hitte inwerking verbroken. Aan de andere zijde van de woonkamer bij de toegangsdeur was een laag muurtje gesitueerd. Achter dit muurtje bevond zich het keukenblok. Wij zagen aan het brandbeeld dat hier een tweede brandhaard was, mogelijk voorafgegaan door een explosie. Er was veel roet- en smeltschade aan apparatuur op het aanrechtblad. Een technische oorzaak of defect is niet aangetoond.
Gezien het brandbeeld en de afstand tussen de zithoek in de woonkamer en de keuken gaan wij uit van twee verschillende brandhaarden. Naar onze mening is het opzettelijk inbrengen of achterlaten van vuur (brandstichting) de meest waarschijnlijke brandoorzaak. De brand bij de zithoek in de woonkamer heeft aanmerkelijk langer gewoed dan de brand in de ruimte waar het keukenblok gesitueerd was.
Wij, verbalisanten, zagen dat de brand schade had aangericht aan het appartement gelegen aan de [adres 2] te Venlo en de in de woning aanwezige goederen op de vierde woonlaag, alsmede in de centrale gang van de aangrenzende appartementen. In de woning was ruim voldoende brandstof (goederen en voorwerpen die kunnen dienen als brandstof) aanwezig om de brand te onderhouden en verder te doen uitbreiden. Als de brand niet tijdig was geblust had deze uitbreiding tot gevolg kunnen hebben en zich verspreiden naar de aangrenzende appartementen. Uit tactische informatie is gebleken dat in de aangrenzende percelen ten tijde van de brand personen aanwezig waren.
Verbalisant [naam verbalisant 1]heeft op 11 februari 2018 omstreeks 17:45 uur de ploeg brandweerlieden gesproken die als eerste ter plaatse kwamen en de brand in betreffend appartement hadden geblust. Hij heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende gerelateerd over wat door hen werd gezegd: [3]
Brandweerman [naam brandweerman] :
Ik zat in de tweede ploeg. Wij konden weinig uitvoeren door rook. Wij zijn naar de overzijde gegaan en hebben mensen van balkon gehaald. Deze mensen zijn door de rook heen met hulpmiddelen geëvacueerd.
Verdachteheeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [4]
Op zondag 11 februari 2018 ben ik bij de buurman geweest. Ik ben met hem de stad ingegaan en we hebben een paar biertjes gedronken. (…) Ik dronk voor het incident bijna iedere dag. Ik was verslaafd en had het nodig om mij goed te voelen. Toen we weer thuiskwamen, hebben we ons gesplitst, hij is naar huis gegaan en ik ben naar huis gegaan. Op dat moment waren er geen andere personen in mijn appartement.
Bewijsoverweging
Uit het sporenonderzoek blijkt dat er twee brandhaarden zijn aangetroffen in het appartement van de verdachte. De forensische opsporing concludeert dat brandstichting de meest waarschijnlijke brandoorzaak is. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de brand een technische oorzaak had. Hieruit leidt de rechtbank af dat de brand in het appartement van de verdachte opzettelijk is aangestoken. Nu verdachte heeft verklaard dat hij alleen in de woning was, concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die deze brand heeft aangestoken. De brandweerlieden beschrijven dat zij door rookontwikkeling met hulpmiddelen personen uit het appartementencomplex hebben moeten leiden. De forensische opsporing concludeert dat als de brand niet tijdig was geblust deze had kunnen uitbreiden naar de omliggende woningen, waar op dat moment personen aanwezig waren.
Voor deze conclusie vindt de rechtbank tevens steun in de navolgende bewijsmiddelen.
3.3.2
De periode voorafgaand aan de brand
Getuige [naam getuige 1], de moeder van [verdachte] , heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [5]
(Begin) februari 2018 heeft [verdachte] (op een vrijdag) medicijnen ingenomen. ’s Avonds is [verdachte] bij mij gekomen en een uur later heeft hij heel veel pillen geslikt en toen heb ik 112 gebeld. [verdachte] heeft toen mijn medicijnen voor mijn hart geslikt. Best wel veel. [verdachte] wilde echt weg, hij zei “laat me, ik wil rust hebben.”. Hij bedoelde daarmee dat hij dood wilde. [verdachte] is toen naar het ziekenhuis gebracht in Venlo. Daar is hij die nacht gebleven. De dag erna (…) kwam de crisisdienst en die zagen geen crisis meer, want [verdachte] was weer tot rust. Ze vonden dat hij niet meer suïcidaal was en ze beoordeelden dat [verdachte] weer naar huis kon gaan.
Die zondagavond sloeg hij weer helemaal om en wilde hij zich weer wat aan doen. De dag erna, maandag, heeft hij zichzelf weer wat aan willen doen. De dinsdag daarna is hij in de middag met [naam 1] naar de crisisopvang gegaan want daar had hij een afspraak. Toen werd [verdachte] gedwongen opgenomen in het ziekenhuis in Venray. Vrijdagmorgen 9 februari 2018 lieten ze [verdachte] weer gaan. Hij is toen naar het ziekenhuis in Venlo gegaan samen met [naam 1] met de vraag of hij vrijwillig opgenomen mocht worden maar dat deed men daar niet. Ze konden voor maandag 12 februari 2018 een afspraak voor hem inplannen om te kijken of er een mogelijkheid was om [verdachte] vrijwillig op te nemen.
Hij is die zaterdag weer gaan drinken. [naam agent] , een politieagent, heeft [verdachte] die zaterdagavond in de stad zien drinken en [naam agent] heeft [verdachte] mee naar het bureau genomen. [naam agent] heeft [verdachte] toen aangehouden voor openbare dronkenschap. Ik heb [naam agent] toen nog gevraagd of de politie [verdachte] wat langer vast kon houden maar dat kon niet. Ik voelde aan alles dat [verdachte] zoveel hulp nodig had en hij wilde wel maar het ging niet en hij liep tegen gesloten deuren aan.
Getuige [naam getuige 2]heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [6]
[verdachte] belde mij op maandag 5 februari 2018 om 17.41 uur. Hij zei mij dat ik moest komen en dat de gasflessen open stonden in de [verkooppunt] en dat hij zelfmoord wilde plegen. Toen ik aankwam, was alles dicht maar de deur was niet afgesloten. Toen ik de deur openmaakte, rook ik het gas. [verdachte] lag zelf op de grond. Ik zag dat hij in zijn hand een foto van zijn vader had. [verdachte] was buiten bewustzijn. Ik heb [verdachte] toen naar buiten getrokken. Ik heb de politie gebeld. Mij werd verteld dat men geen capaciteit had op dat moment. Ik heb [verdachte] toen naar zijn oom gebracht.
Ik heb op dinsdag 6 februari 2018 omstreeks 10.30 uur een appje van [verdachte] ontvangen. Hij vroeg mij daarin om met hem omstreeks 17.00 uur naar het ziekenhuis te gaan. In de loop van de week hebben wij telefonisch contact gehad. Het bleek dat hij in Venray in het Vincent van Gogh instituut was opgenomen. Op vrijdag belde [verdachte] mij op of ik hem wilde komen halen. Hij stond toen op het station in Venlo en vertelde mij dat er in Venlo geen plaats was en dat hij hier maandag zou worden opgenomen. Ik heb [verdachte] gezegd dat hij naar huis moest gaan en dat ik dan zo zou komen. Ik heb hem nog gezegd dat hij geen drank moest kopen.
Getuige [naam 1]heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [7]
Ik ben de vriendin van [verdachte] . We hebben een relatie vanaf juni 2017. Ongeveer anderhalf a twee weken geleden wilde ik toch meer afstand van [verdachte] en ben bij hem weggegaan. Toen begon [verdachte] met zijn zelfmoordactie. [verdachte] heeft toen pillen geslikt en toen heeft zijn moeder hem gevonden. Hij heeft de gaskraan open gezet bij zijn [verkooppunt] op de Markt in Venlo. Hij heeft toen [naam 2] gebeld en gezegd dat hij een gasfles open had gezet. Ik had zelf [verdachte] zijn nummer toen geblokkeerd zodat hij mij niet kon bellen. Toen ik naar huis ging deblokkeerde ik hem weer. [verdachte] belde toen direct. Hij zei toen dat hij wilde stoppen met het leven en zei dat hij zichzelf haatte om wat hij allemaal gedaan heeft.
[verdachte] werd afgelopen vrijdag, drie dagen geleden, uit de kliniek ontslagen. Ik heb vrijdag tegen [verdachte] gezegd dat ik ook even mijn eigen ding wilde doen. Toen ik carnaval ging vieren belde [verdachte] en hij zei me dat hij een paard had gekocht voor mij, en een trailer en hij deed dat allemaal voor mij om mij gelukkig te maken. Tijdens dat gesprek zei ik “hoi” tegen een jongen die voorbij liep en [verdachte] hoorde dat over de telefoon en flipte helemaal. We kregen ruzie en hij sms’te me met teksten als ‘neuk ze’, ‘veel plezier met die, en met die’, ‘ga je maar lekker laten neuken door Venlo’, enzovoort. Ik was dus boos en heb mijn telefoon uitgezet. Ik was op dat moment in de stad in Venlo, rond zaterdagmiddag tegen de avond. Zondagochtend heb ik [verdachte] een bericht gestuurd dat ik het zat was dat hij mij zo respectloos had ge-sms’t en dat ik dit niet verdien. Ik deed dit via mijn facebookprofiel. Daarna heb ik [verdachte] geblokkeerd.
Verbalisant [naam agent]heeft op 14 februari 2018 het systeem Basis Voorziening Handhaving en Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevraging geraadpleegd. Daarin was onder andere opgenomen: [8]
“Op 10 februari 2018 te 19.25 werd [verdachte] aangehouden terzake openbare dronkenschap. Op 11 februari 2018 te 8:55 uur werd hij heengezonden.”
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert uit bovenstaande bewijsmiddelen dat bij de verdachte in de aanloop naar 11 februari 2018 sprake was van een neerwaartse spiraal in zijn emotionele toestand. Op 2 februari 2018 heeft verdachte een zelfmoordpoging gedaan door pillen van zijn moeder te slikken. Maandag 5 februari 2018 heeft verdachte gedreigd een einde aan zijn leven te maken door gasflessen in zijn [verkooppunt] open te draaien. Op dinsdag 6 februari 2018 is de verdachte gedwongen opgenomen op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis in Venray. Vrijdag 9 februari is verdachte uit het ziekenhuis ontslagen en teruggekeerd naar zijn woning. Verdachte heeft in de aanloop naar 11 februari 2018 zeer zorgelijk gedrag laten zien, waarin bij herhaling suïcidepogingen, dreiging met suïcide of in elk geval een dwingende roep om hulp een rol speelden en hij gedwongen opgenomen is geweest. Op zaterdag 10 februari 2018 heeft de verdachte ruzie gemaakt met zijn vriendin en is hij weer gaan drinken. ‘s Avonds wordt hij aangehouden voor openbare dronkenschap. Op de ochtend van de brand keert hij terug naar huis. In de loop van de ochtend van de brand heeft de vriendin van verdachte de relatie opnieuw verbroken en de digitale communicatie met verdachte geblokkeerd.
3.3.3.
Dag van de brand, zondag 11 februari 2018
Getuige [naam getuige 3]heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [9]
Op zondag 11 februari 2018 om 09.30 uur ging de deurbel bij mij. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Hij vroeg een paar flesjes bier. Rond 12.00 uur zijn [verdachte] en ik naar de ING gelopen om geld te pinnen. [verdachte] had bij mij thuis toen 7 flesjes bier opgedronken van 0,3 liter. Vervolgens zijn we naar café Hatseflats gegaan. Daar hebben we allebei drie bekertjes bier gedronken, 0,2 liter. Toen zijn we naar de Keulse Kar gegaan. Daar hebben we allebei drie bekertjes bier gedronken. De stemming werd wel wat minder want [verdachte] vroeg een plaat aan die was gedraaid op de begrafenis van zijn vader. Op een gegeven moment ging [verdachte] naar het toilet. Omdat het erg lang duurde ben ik gaan kijken waar hij bleef. [verdachte] kwam er toen net uit en ik zag dat hij met zijn telefoon bezig was. We zijn toen naar het station gelopen en hebben daar döner gegeten. Het was wel duidelijk dat hij graag naar huis wilde. [verdachte] werd stiller en de stemming werd steeds minder. Omdat het regende hebben we een taxi naar huis gepakt. Toen we met de taxi aankwamen bij onze woning is [verdachte] direct naar zijn eigen huis gegaan. [verdachte] zei me gedag en verder zei hij niks aparts. [verdachte] was op dat moment wel down. Hij was stiller. Hij was wat meer in zichzelf en veel met zijn telefoon bezig. Ik ben mijn eigen woning ingegaan en ben later de stad weer ingegaan met mijn vrouw. Kort hierna hoorde ik een hoop politie en ambulances. Mijn vrouw is gehandicapt en die taxi moet je een uur van te voren bellen. Dus [verdachte] is ongeveer een uur alleen thuis geweest voor het incident.
Verbalisant [naam verbalisant 2]heeft op 15 februari 2018 een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de mobiele telefoon van getuige [naam 1] . De navolgende sms-berichten werden beschreven: [10]
“Verzonden op 11-02-2018 te 13:58:40 [naam 1] ik hou van je lieverd sorry voor mijn fouten! Ik mis je mis je ben blij als ik er dadelijk niet meer ben je mannetje
Verzonden op 11-02-2018 te 14:00:47 Denk aan de mooie tijden xxxxx”
Verbalisant [naam verbalisant 3]heeft op 20 maart 2018 de bandopname van de Brandweer Limburg beluisterd met daarop een 5-tal gesprekken, die gevoerd werden met de brandweer op 11 februari 2018 net na het ontstaan van de band op de [adres 2] te Venlo. De navolgende melding werd beschreven: [11]
20180211 15:45:36 uur
BW: Meldkamer Brandweer
Brandweer [adres 2] ontploffing in een flat. (…) Hele woning staat in brand. (…) Ik zit op [adres 3] .
BW: Weet u of iemand thuis was daar?
Ja er is iemand thuis. Die was net op het balkon. In zijn blootje. (…)
BW: Ziet u vlammen?
Ja, ik heb vlammen gezien ja en er liggen ook spullen buiten van de ontploffing op de parkeerplaats.
BW: welke verdieping is het gebeurd?
Derde verdieping
BW: Wat is uw naam?
Dhr. [naam getuige]
Getuige [naam getuige]heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [12]
Ik ben de bewoner van perceel [adres 3] te Venlo. Gisterenmiddag, zondag 11 februari 2018 was ik thuis. Rond 14.30 uur ben ik gaan douchen en ben ik op bed de krant gaan lezen. Mijn zoon kwam ook de slaapkamer op en we maakten net een praatje met elkaar. Op dat moment hoorden we een explosie. Ik keek uit het raam en zag een brandend stuk textiel. Het brandde en rookte. Ik rende naar mijn balkon. Vanuit het balkon van mij kijk ik recht op het balkon van [verdachte] . Op het moment dat ik op het balkon stond zag ik hoog uit de woning van [verdachte] vlammen komen. Ze kwamen over de volle breedte uit het raam, vuur.
Op dat moment ging de balkon deur van de woning van [verdachte] open en kwam [verdachte] de deur uit, strompelend. Zijn broek hing op zijn enkels en hij had een onderbroek aan. Verder was hij bloot. Hij leek totaal verward. Ik schreeuwde naar hem ‘ [verdachte] , [verdachte] , weg daar, kom.’
[verdachte] reageerde niet. Hij keek wel naar boven. Hij moet mij gehoord hebben. Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide. Ik belde 112.
Op een bepaald moment werd er op de voordeur gebonkt en mijn zoon [naam 3] maakte de deur open. [verdachte] stond toen voor de deur. [verdachte] riep: ‘ik wil een sigaret, ik wil een sigaret. Die heb ik bij me.’ [verdachte] waggelde gelijk de woonkamer in. Hij plofte op de bank. Ik probeerde hem de broek uit te doen maar dat ging niet want de vellen hingen eraan, ik wilde hem geen pijn doen. [verdachte] zei ook: ‘Ik heb zo’n pijn ik heb zo’n pijn, geef me wat voor de pijn’.
[verdachte] had de vellen langs zich hangen. Na enige tijd voelde ik een hand op mijn schouder en keek ik omhoog en zag ik een grote politieagent. We wilden [verdachte] onder de douche zetten maar [verdachte] wilde niet. De politieagent en ik hebben [verdachte] onder de douche gezet.
Tussenconclusie
Uit de opgesomde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte op 11 februari 2018 alcohol heeft gedronken en dat zijn stemming steeds verder verslechterde. Verdachte heeft kort voor de brand sms-berichten verstuurd aan zijn toenmalige vriendin [naam 1] , waarin hij afscheid lijkt te nemen van haar. Verdachte is vlak na het ontstaan van de brand door [naam getuige] op zijn balkon gezien en maakte toen een verwarde indruk. Toen hij later bij [naam getuige] aan de deur kwam, was verdachte over een groot deel van zijn lichaam verbrand. Hij wilde niet onder de douche, maar hij wilde een sigaret roken.
Conclusie
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte voorafgaand aan de brand emotioneel in een neerwaartse spiraal heeft gezeten. Verdachte gebruikte, naar eigen zeggen, in die tijd veel alcohol. Op de dag van de brand is de verdachte de stad in gegaan en heeft hij alcohol gedronken. Duidelijk was dat zijn stemming die dag steeds verder verslechterde. Uit de verklaring van [naam 1] is af te leiden dat zij de ochtend van de brand de relatie met verdachte had verbroken. Vlak voor de brand heeft verdachte sms-berichten verstuurd waarin hij afscheid lijkt te nemen van [naam 1] . Volgens de forensische opsporing is de meest waarschijnlijke verklaring voor de brand dat deze is aangestoken. De rechtbank concludeert uit deze bewijsmiddelen dat de verdachte op 11 februari 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning. Verdachte heeft tegen zijn vriendin [naam 1] gezegd dat hij op de bank in slaap is gevallen met een sigaret. Dit scenario is gezien het brandbeeld niet aannemelijk, nu er sprake is van twee brandhaarden. Uit de verklaring van de brandweer blijkt dat de overige bewoners voor hun veiligheid het pand hebben moeten verlaten vanwege de rookontwikkeling. De forensische opsporing heeft beschreven dat indien de brand niet tijdig was geblust de brand had kunnen uitbreiden en zich had kunnen verspreiden naar de aangrenzende appartementen, terwijl in de aangrenzende appartementen op dat moment personen aanwezig waren. Er was gemeen gevaar voor alle goederen in en om de woning en omliggende woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoners van deze woningen, te duchten als gevolg van de brand.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair
op 11 februari 2018 te Venlo, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (aan de [adres 2] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een bank en/of een ander goed, ten gevolge waarvan zijn woning (gelegen aan de [adres 2] ) gedeeltelijk is verbrand en daardoor gemeen gevaar voor alle goederen in en om die woning en omliggende woningen en levensgevaar voor een of meer bewoners van deze woningen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoners van deze woningen, te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psychiater L.H.W.M. Kaiser en GZ-psycholoog W. Gaertner hebben over de geestvermogens van de verdachte respectievelijk op 29 oktober 2018 en 2 november 2018 een rapport uitgebracht. De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte mogelijk functioneert op zwakbegaafd niveau. Verdachte heeft meerdere depressieve periodes gehad. Er is verder sprake van middelen gerelateerde problematiek, met name alcohol in een matige tot ernstige vorm. Verdachte voldoet niet aan de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis. Wel is sprake van persoonlijkheidstrekken, waaronder vermijdingsgedrag, zelfoverschatting en een narcistische afweer, die aandacht verdienen in de behandeling. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en in lichte mate van cocaïne. Deze stoornissen zijn thans in remissie.
In de periode van het ten laste gelegde waren de stoornissen zoals omschreven aanwezig. De psychiater en de psycholoog hebben, gelet op de ontkennende houding van de verdachte, geen uitspraak gedaan over de invloed van de stoornissen op gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank komt op basis van de in de rapporten vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van psychische problematiek en beperkingen gelegen in de persoon van de verdachte die aannemelijk maken dat deze zijn keuzevrijheid ten tijde van het delict hebben beperkt zodat het delict hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de periode voorafgaande aan het delict de psychische problematiek in hevige mate speelde. De verdachte is echter strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld te worden gekoppeld. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om gelet op de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop van de zaak bij een bewezenverklaring te volstaan met een taakstraf van 240 uren waarvan 120 uren voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in een woning aan de [adres 2] te Venlo, waar hij op dat moment woonachtig was. De woning van verdachte aan de [adres 2] te Venlo maakt onderdeel uit van een appartementencomplex. In de omliggende woningen waren op het moment van de brand bewoners aanwezig.
De brand heeft allereerst grote gevolgen voor de verdachte zelf gehad. Hij heeft ernstige brandwonden opgelopen waarmee een langdurige revalidatie en hersteloperaties waren gemoeid. Ook heeft de brand forse schade aangericht aan zijn woning. Goederen zijn beschadigd en de woning van verdachte heeft rook- en roetschade opgelopen.
De brand heeft ook grote gevolgen gehad voor de bewoners van de omliggende appartementen. De omliggende woningen hebben rook- en roetschade opgelopen. De bewoners zijn door de brandweer uit hun huizen begeleid, waarbij de brandweer zuurstofmaskers droeg en gebruik maakte van hulpmiddelen om de bewoners veilig uit hun woningen te krijgen. Het heeft enige tijd geduurd voordat de bewoners weer in hun woningen konden terugkeren en zij hebben een deel van hun huisraad moeten vervangen. Dit heeft grote indruk gemaakt op de omwonenden en heeft hun gevoel voor veiligheid in hun eigen woning aangetast.
Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan volstrekt niet te overzien zijn. Brand is onvoorspelbaar. Verdachte heeft het risico genomen dat de schade groter zou zijn dan alleen zijn eigen woning en dat onschuldigen ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen. Dat de brand niet tot ernstigere gevolgen heeft geleid, is niet te danken aan het handelen van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafdossier, waaruit is gebleken dat de dagen voorafgaande aan de brandstichting sprake was een forse psychische problematiek in combinatie met fors drankgebruik door verdachte. De crisisdienst raakte meerdere malen betrokken bij verdachte in verband met mogelijke suïcidepogingen en een afspraak voor een mogelijke nieuwe opname stond gepland voor de dag erop.
Uit de rapporten van psychiater L.H.W.M. Kaiser en GZ-psycholoog W. Gaertner is gebleken dat bij verdachte sprake is van middelengerelateerde problematiek met name in het gebruik van alcohol. Verdachte had in de periode rondom het delict de neiging om emoties op te lossen met het gebruik van alcohol. Hij overschat zijn vaardigheden om zich te onthouden van het gebruik van alcohol en het risico op terugval in middelengebruik ligt daarom op de loer. Voorts stelt de psychiater dat bij verdachte sprake is van een mogelijk lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Verdachte toont echter geen inzicht in zijn intellectuele beperking. In zijn persoonlijkheid is tevens sprake van vermijdingsgedrag. De rechtbank acht verdachte op grond van het gerapporteerde verminderd toerekeningsvatbaar. Uit de rapporten komt naar voren dat professionele hulpverlening geïndiceerd is, in ieder geval om te voorkomen dat verdachte bij stress weer in alcoholgebruik vervalt. De psychiater adviseert een ambulante behandeling gericht op alcoholmisbruik.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapporten betreffende verdachte van Verslavingsreclassering GGZ Vincent van Gogh van 23 mei 2020 en 9 december 2020. Hieruit blijkt dat verdachte ondanks zijn goede voornemens ten tijde van de onderzoeken door de psychiater en de psycholoog enige tijd later toch weer is gaan drinken. De reclassering schat het risico op algemene recidive als hoog in. Zwaarwegende factoren zijn onder andere de psychische problemen van verdachte en de ambivalente houding van verdachte ten aanzien van behandeling. Hoewel hij zegt mee te werken aan de trajecten die hem worden opgelegd, heeft hij een vermijdende houding en beperkte copingvaardigheden. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole.
Uit het strafblad van verdachte van 22 december 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is verdachte blijkens zijn strafblad meerdere malen veroordeeld voor alcoholgerelateerde strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte leidt niet tot strafverzwaring of strafvermindering.
De straf
In beginsel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats voor een feit als bewezenverklaard. Gelet op de gevolgen die het feit ook voor de verdachte heeft gehad, het tijdsverloop en de persoon van de verdachte zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht het van groot belang dat wordt ingezet op het voorkomen van herhaling van (ernstige) strafbare feiten. Daar is behandeling voor nodig. De verdachte heeft volgens de rapporten een gebrek aan ziekte-inzicht en bagatelliseert problemen. Niet is gebleken dat de verdachte zelfstandig hulp heeft gezocht. Verdachte lijkt de noodzaak van behandeling niet in te zien. Om verdachte van de noodzaak van hulpverlening te doordringen en te motiveren zich aan de voorwaarden te houden en de behandeling trouw te blijven, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank acht daarnaast een taakstraf passend en geboden. De verdachte zal veel tijd kwijt zijn aan het volgen van behandeling. Daarnaast heeft verdachte volgens het reclasseringsrapport nu werk, en blijkt uit de rapporten dat de verdachte makkelijk overschat wordt en zichzelf snel overschat. De rechtbank houdt rekening met de beperkte belastbaarheid van de verdachte bij het bepalen van de duur van de taakstraf. De rechtbank stelt voorts vast dat de redelijke termijn in deze zaak met bijna een jaar is overschreden. Deze omstandigheden leiden ertoe dat de rechtbank een taakstraf op zal leggen voor een kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie. Een taakstraf voor de duur van 80 uur is volgens de rechtbank passend en geboden.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1]
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft een vordering ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Hij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.180,00 bestaande uit materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot onverkorte toewijzing van voornoemde vordering. De officier van justitie heeft voorts verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank constateert dat de vordering met betrekking tot de geleden schade niet met stukken is onderbouwd. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van het dossier aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij [naam benadeelde 1] materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit. Uit de opgave van [naam benadeelde 1] maakt de rechtbank op dat er een aantal goederen verloren zijn gegaan, waaronder gordijnen, een matras, dekbed, beddengoed en kleding. De rechtbank zal gebruik maken van de schattingsbevoegdheid en de materiële schade vaststellen op een bedrag van € 750,00 en de verdachte veroordelen tot betaling daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 15 dagen, te betalen ten behoeve van [naam benadeelde 1] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2]
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft een vordering ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Hij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 2.473,74 bestaande uit € 873,74 materiële en € 1.600,- immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot onverkorte toewijzing van de gevorderde materiële schade. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de uitkering van het schadefonds van € 1.000,- op de gevorderde immateriële schade in mindering moet worden gebracht en een bedrag van € 600,- kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft voorts verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de gehele vordering. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het voor eigen risico van de benadeelde partij komt dat dit deel onverzekerd was en niet door de inboedelverzekeraar is vergoed. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Op grond van artikel 6:106 BW moet het geestelijk letsel zijn onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van de huisarts. Bovendien is ten aanzien van de hoogte van de gevorderde immateriële schade door de benadeelde partij verwezen naar een uitspraak die niet gelijk is aan onderhavige zaak.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade, gelet op de onderbouwing ervan, volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de materiële schade dan ook vaststellen op een bedrag van € 873,74.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade neemt de rechtbank naar aanleiding van de verklaring van [naam benadeelde 2] aan dat de brand in het appartementencomplex [naam benadeelde 2] psychische schade heeft berokkend. De woning van [naam benadeelde 2] was onbewoonbaar zodat hij een tijd elders heeft moeten verblijven. Hij ontwikkelde depressieve klachten en voelde zich toen hij kon terugkeren in de woning er niet meer veilig. Voor de psychische klachten heeft hij medicatie voorgeschreven gekregen door de huisarts en hij heeft gesprekken bij de praktijkondersteuner. Hoewel door de benadeelde partij geen concrete gegevens ter onderbouwing van het verzoek tot immateriële schade zijn ingediend anders dan zijn eigen verklaring, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen worden aangenomen. De rechtbank is aldus van oordeel dat aannemelijk is dat er immateriële schade is geleden welke zich leent voor aansprakelijkheid van de verdachte en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbaar feit. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 1.000,- en de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 11 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie over het schadefonds oordeelt de rechtbank dat dit een aangelegenheid is tussen het schadefonds en de benadeelde partij. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding het bedrag te matigen.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van
€ 1.873,74. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 1.873,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 28 dagen, te betalen ten behoeve van [naam benadeelde 2] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat veroordeelde zich direct na de veroordeling bij de reclassering van SVG Reclassering Limburg, Vincent van Gogh op Laurentiusplein 10 Roermond, 0475-319747. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Veroordeelde houdt zich aan afspraken en aanwijzingen;
dat veroordeelde zich (ambulant) laat behandelen door Stevig of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
dat veroordeelde zich, indien de reclassering dit noodzakelijk vindt, (ambulant) laat behandelen door de verslavingszorg VvGI of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij voortdurend alcoholgebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als voor de indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
at veroordeelde gedurende de proeftijd geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademtest (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • geeft aan SVG Reclassering Limburg, Vincent van Gogh de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst toede vordering van de benadeelde partij
    [naam benadeelde 1]en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 750,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 11 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijstde vordering van de benadeelde partij voor het overige
    af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst toede vordering van de benadeelde partij
    [naam benadeelde 2]en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 1.873,74bestaande uit € 873,74 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 11 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijstde vordering van de benadeelde partij voor het overige
    af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. I.E. Lemmers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 11 februari 2018 te Venlo, in elk geval in
Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing
teweeg heeft gebracht in een woning (aan de [adres 2] ),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
(open) vuur in aanraking gebracht met zijn kleding en/of een bank
en/of (een) ander(e) goed(eren), althans met (een) brandbare
stof(fen),
ten gevolge waarvan zijn woning (gelegen aan de [adres 2] )
geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is
ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor alle goederen in en om die
woning en/of omliggende woningen en/of het appartementencomplex
waar voornoemde woning deel van uitmaakt, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer bewoners
van voornoemd appartementencomplex, in elk geval levensgevaar
voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een of meer bewoners van voornoemd appartementencomplex,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen,
te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 11 februari 2018 te Venlo,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam een brandende sigaret, in ieder geval (open) vuur in
aanraking heeft gebracht met diens kleding en/of zitbank, althans met
(een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat
zijn woning (gelegen aan de [adres 2] ) geheel of gedeeltelijk
is verbrand, in elk geval dat er brand is
ontstaan,
en daardoor gemeen gevaar voor alle goederen in en om die woning
en/of omliggende woningen en/of het appartementencomplex waar
voornoemde woning deel van uitmaakt, in elk geval gemeen gevaar
voor
goederen en/of
levensgevaar voor een of meer bewoners van voornoemd
appartementencomplex, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoners van
voornoemd appartementencomplex, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
ontstond;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het dossier van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, onderzoeksnummer LB1R018014 / Zonnekroon, proces-verbaalnummer 2018022232, gesloten d.d. 14 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 246.
2.Het proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 16 april 2018, p. 38-59.
3.Het proces-verbaal bevindingen brandweerlieden d.d. 12 februari 2018, p. 123-124.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 juli 2018, p. 222-230, op p. 226; Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juli 2018, p. 232-241, op p. 234 en 238.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] d.d. 20 februari 2018, p. 149-157, op p. 153-154.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] d.d. 15 februari 2018, p. 169-173, op p. 171-172.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] d.d. 12 februari 2018, p. 158-162, op p. 161-162.
8.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek in systemen m.b.t [verdachte] , p. 76-79, op p. 78.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 3] d.d. 14 februari 2018, p. 137–139.
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2018, p. 67-68.
11.Het proces-verbaal van bevindingen bandopname Brandweer d.d. 20 maart 2018, p. 60-63, op p. 60-61.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] d.d. 12 februari 2018, p. 127-131.