3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 17 februari 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, die nacht rond 01:00 uur gepleegd op de parkeerplaats voor het [naam 1] in Kerkrade. [slachtoffer] verklaart dat hij samen met zijn vriendin [getuige] naar huis wilde gaan. Op de parkeerplaats zagen zij een auto met daarin vier mannen. [slachtoffer] kende één van deze mannen, namelijk [medeverdachte] . [getuige] raakte in gesprek met een van de mannen, genaamd [verdachte] , en [slachtoffer] ging verderop op de stoep zitten. [slachtoffer] merkte dat het gesprek tussen [getuige] en [verdachte] niet zo rustig verliep. [slachtoffer] riep naar hen ‘Wat is er?’. Toen stapten de mannen uit de auto. Deze mannen begonnen [slachtoffer] te slaan en trappen. [slachtoffer] heeft niet gezien wie hem geslagen en getrapt hebben. [slachtoffer] kwam op de grond terecht en zag en voelde dat hij werd getrapt tegen zijn hoofd en bovenlichaam. [slachtoffer] voelde hevige pijn aan zijn hoofd, vingers en een stekende pijn aan zijn rechter oog.[slachtoffer] weet zeker dat in ieder geval [medeverdachte] en [verdachte] hem geslagen hebben.
De verbalisant die vlak na het incident de aangifte van [slachtoffer] opnam, zag dat het rechteroog van [slachtoffer] ter hoogte van het jukbeen gezwollen was, dat er een flinke bloeduitstorting rondom het oog zat, dat hij enkele krassen in zijn aangezicht had (met name rondom zijn ogen), dat zijn linker ringvinger gezwollen was en dat er zich een bloeduitstorting had gevormd. Achter zijn linker oor had [slachtoffer] een lichte zwelling en hij had beschadigde tanden.
De vriendin van aangever, [getuige] , is diezelfde nacht, meteen na het incident om 01:40 uur, als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij op de parkeerplaats voor het [naam 1] in gesprek raakte met de haar bekende [verdachte] , de verdachte. De verdachte zat samen met drie anderen in een auto. Twee van die drie mannen die bij hem in de auto zaten waren [naam 2] en [medeverdachte] . Er ontstond een twistgesprek tussen [getuige] en de verdachte. [getuige] zag dat de vier mannen uit de auto stapten en richting [slachtoffer] liepen. [slachtoffer] zat zo’n vijf meter verderop op het stoepje. [getuige] zag dat [medeverdachte] en de verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht sloegen. [slachtoffer] viel hierdoor op de grond. Toen [slachtoffer] op de grond lag, schopten [medeverdachte] en de verdachte [slachtoffer] tegen zijn ribbenkast en in zijn gezicht. [getuige] weet niet meer precies wie [slachtoffer] geslagen en geschopt hebben en hoe vaak er is geschopt en geslagen. [getuige] weet wel zeker dat [medeverdachte] en [verdachte] [slachtoffer] hebben geslagen en geschopt.
[getuige] is later die dag, om 14:50 uur, nogmaals gehoord. Zij heeft verklaard dat de verdachte in de auto zat samen met [naam 2] , [medeverdachte] en een voor haar onbekende man. [getuige] raakte in gesprek met de verdachte en dit gesprek leidde tot ruzie tussen haar en de verdachte. De verdachte schreeuwde uit het raam naar [slachtoffer] , die verderop op de stoep zat. [getuige] zag dat [medeverdachte] plots naar [slachtoffer] toeliep. [getuige] probeerde [medeverdachte] nog tegen te houden en zag toen dat ook de verdachte, [naam 2] en de onbekende man uit de auto sprongen. [slachtoffer] was ondertussen opgestaan. [getuige] zag dat de verdachte [slachtoffer] met een vuist een klap in het gezicht gaf. [slachtoffer] probeerde zich tevergeefs te verweren. [getuige] zag dat zowel [medeverdachte] als de verdachte [slachtoffer] met vuisten sloegen. Nadat [slachtoffer] door de klappen op de grond terecht kwam, hebben [medeverdachte] en de verdachte geschopt in de richting van het hoofd en ribben van [slachtoffer] . [getuige] heeft dit duidelijk gezien. De andere twee, [naam 2] en de onbekende jongen, hebben alleen in het begin [slachtoffer] geslagen en geschopt.
[getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte] die nacht gekleed was in een wit shirt. De verdachte droeg een donker shirt en [naam 2] had een zwarte jas met bontkraag.
Het geweldsincident is gefilmd door een omstander. Verbalisant [verbalisant] heeft de beelden als volgt beschreven:
“Op de beelden zag ik dat aan een man meerdere klappen met vuisten werden uitgedeeld. Ik zag dat die man (slachtoffer) door een andere man om zijn nek werd vastgegrepen waardoor die man (het slachtoffer) ten val kwam. Ik zag dat het slachtoffer met zijn rug op de grond lag en dat twee mannen met geschoeide voet die man trapten. Ik zag dat een man, gekleed met vermoedelijk een wit T-shirt, met zijn rechterbeen met kracht een schop uitdeelde naar het slachtoffer op de grond. Of het slachtoffer toen geraakt werd is op de beelden moeilijk te zien. Ik zag dat een andere man, gekleed in donkere kleding, met zijn linkerbeen met kracht
een schop uitdeelde naar het slachtoffer, de man die op de grond lag. Ik zag dat het slachtoffer daarbij aan zijn hoofd werd geraakt. Ik zag dat die man in donkere kleding na het uitdelen van die schop wegliep richting de geparkeerde auto's. Ik zag dat de man met vermoedelijk het witte T-shirt probeerde om het slachtoffer nogmaals een klap of een schop te geven terwijl deze nog op de grond lag. Ik zag dat die man werd tegengehouden door de vrouw (de latere getuige [getuige] ).”
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond samen met [medeverdachte] , [naam 2] en een derde persoon in een auto op de parkeerplaats bij het [naam 1] in Kerkrade is geweest. De verdachte heeft verder verklaard dat er op de parkeerplaats een discussie is ontstaan tussen hem en [getuige] . [slachtoffer] zat op dat moment een paar meter verderop op de stoep. [slachtoffer] maakte op enig moment een opmerking waardoor de personen waarmee de verdachte in de auto zat, boos werden. Er ontstond een vechtpartij. [medeverdachte] had die avond een wit T-shirt aan, aldus de verdachte.
Tussenconclusie
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte degene is geweest die samen met anderen [slachtoffer] heeft geslagen en tegen het lichaam en hoofd heeft geschopt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft deelgenomen aan het geweld tegen [slachtoffer] en dat een andere inzittende van de auto wiens naam hij niet wil noemen de schop tegen het hoofd heeft gegeven. De rechtbank ziet voor dit scenario geen begin van aannemelijkheid en gaat daarom aan deze verklaring voorbij. De verklaring van de verdachte vindt immers geen steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank ziet bovendien geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen. [getuige] heeft deze verklaring immers direct na het geweldsincident afgelegd. Zij heeft in grote lijnen consistent verklaard en zij heeft steeds verklaard dat in ieder geval de verdachte degene is geweest die samen met [medeverdachte] het slachtoffer heeft geschopt en geslagen. Bovendien wordt de verklaring van [getuige] ondersteund door de camerabeelden, waarop te zien is dat twee personen het slachtoffer slaan en schoppen, de aangifte en het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat uit de verklaring van de verdachte onvoldoende blijkt dat hij daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Van vol opzet is dus geen sprake. Dit neemt echter niet weg dat uit de gedragingen van de verdachte kan worden afgeleid dat hij opzet in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte en zijn mededaders. Vervolgens moet vastgesteld worden dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
De rechtbank stelt voorop dat schoppen tegen het hoofd onder omstandigheden dodelijk kan zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben. Daarbij is onder meer van belang waar het hoofd wordt geraakt en met welke kracht dit gebeurt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] eerst door meerdere personen is geslagen en ten val is gekomen. Toen [slachtoffer] op zijn rug op de grond lag, hebben de verdachte en [medeverdachte] met kracht met geschoeide voet naar hem getrapt. De verdachte heeft het slachtoffer hierbij geraakt tegen het hoofd. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke gedragingen van het met kracht schoppen naar het hoofd van [slachtoffer] die op zijn rug op de grond ligt, volgt dat er in het onderhavige geval een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De verdachte is uit het niets en zonder reden met anderen op een willekeurig slachtoffer afgelopen. Uit het niets is het slachtoffer geslagen en vervolgens hebben (in elk geval) de verdachte en [medeverdachte] het slachtoffer nog geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. Door het uitoefenen van dit zinloos geweld waarbij de verdachte is doorgegaan toen het slachtoffer op de grond lag, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen, willens en wetens heeft aanvaard, derhalve de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer het leven zou kunnen laten. Het gevaar van die situatie moet voor de verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. Dat [slachtoffer] desondanks geen dodelijk letsel heeft opgelopen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging om dodelijk lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.