ECLI:NL:RBLIM:2021:7694

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
03/065751-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag na geweldsincident op parkeerplaats

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 17 februari 2019 in Kerkrade, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer met kracht tegen het hoofd hebben geschopt terwijl hij op de grond lag. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, die de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld aantoonden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank verwierp deze argumenten en achtte de verdachte strafbaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 347 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/065751-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Cinar, advocaat kantoorhoudende te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer] heeft geschopt. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag en subsidiair als een poging tot zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. De officier van justitie neemt hierbij de verklaring van getuige [getuige] tot uitgangspunt. [getuige] heeft tijdens meerdere verhoren verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer hebben geslagen en geschopt. De officier van justitie ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen, te meer nu deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden, de aangifte en de overige verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Het handelen van de verdachte levert volgens de officier van justitie een poging tot doodslag op.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen. De verdachte ontkent geweld gebruikt te hebben, [slachtoffer] weet niet wie hem heeft geschopt of geslagen, de camerabeelden zijn te onduidelijk om tot een herkenning te komen en de (belastende) verklaringen van getuige [getuige] zijn innerlijk tegenstrijdig en niet volledig gebaseerd op datgene wat zij zelf heeft waargenomen. Het ontbreekt dan ook aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte een van de personen is geweest die [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 17 februari 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, die nacht rond 01:00 uur gepleegd op de parkeerplaats voor het [naam 1] in Kerkrade. [slachtoffer] verklaart dat hij samen met zijn vriendin [getuige] naar huis wilde gaan. Op de parkeerplaats zagen zij een auto met daarin vier mannen. [slachtoffer] kende één van deze mannen, namelijk [medeverdachte] . [getuige] raakte in gesprek met een van de mannen, genaamd [verdachte] , en [slachtoffer] ging verderop op de stoep zitten. [slachtoffer] merkte dat het gesprek tussen [getuige] en [verdachte] niet zo rustig verliep. [slachtoffer] riep naar hen ‘Wat is er?’. Toen stapten de mannen uit de auto. Deze mannen begonnen [slachtoffer] te slaan en trappen. [slachtoffer] heeft niet gezien wie hem geslagen en getrapt hebben. [slachtoffer] kwam op de grond terecht en zag en voelde dat hij werd getrapt tegen zijn hoofd en bovenlichaam. [slachtoffer] voelde hevige pijn aan zijn hoofd, vingers en een stekende pijn aan zijn rechter oog. [2] [slachtoffer] weet zeker dat in ieder geval [medeverdachte] en [verdachte] hem geslagen hebben. [3]
De verbalisant die vlak na het incident de aangifte van [slachtoffer] opnam, zag dat het rechteroog van [slachtoffer] ter hoogte van het jukbeen gezwollen was, dat er een flinke bloeduitstorting rondom het oog zat, dat hij enkele krassen in zijn aangezicht had (met name rondom zijn ogen), dat zijn linker ringvinger gezwollen was en dat er zich een bloeduitstorting had gevormd. Achter zijn linker oor had [slachtoffer] een lichte zwelling en hij had beschadigde tanden. [4]
De vriendin van aangever, [getuige] , is diezelfde nacht, meteen na het incident om 01:40 uur, als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij op de parkeerplaats voor het [naam 1] in gesprek raakte met de haar bekende [verdachte] , de verdachte. De verdachte zat samen met drie anderen in een auto. Twee van die drie mannen die bij hem in de auto zaten waren [naam 2] en [medeverdachte] . Er ontstond een twistgesprek tussen [getuige] en de verdachte. [getuige] zag dat de vier mannen uit de auto stapten en richting [slachtoffer] liepen. [slachtoffer] zat zo’n vijf meter verderop op het stoepje. [getuige] zag dat [medeverdachte] en de verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht sloegen. [slachtoffer] viel hierdoor op de grond. Toen [slachtoffer] op de grond lag, schopten [medeverdachte] en de verdachte [slachtoffer] tegen zijn ribbenkast en in zijn gezicht. [getuige] weet niet meer precies wie [slachtoffer] geslagen en geschopt hebben en hoe vaak er is geschopt en geslagen. [getuige] weet wel zeker dat [medeverdachte] en [verdachte] [slachtoffer] hebben geslagen en geschopt. [5]
[getuige] is later die dag, om 14:50 uur, nogmaals gehoord. Zij heeft verklaard dat de verdachte in de auto zat samen met [naam 2] , [medeverdachte] en een voor haar onbekende man. [getuige] raakte in gesprek met de verdachte en dit gesprek leidde tot ruzie tussen haar en de verdachte. De verdachte schreeuwde uit het raam naar [slachtoffer] , die verderop op de stoep zat. [getuige] zag dat [medeverdachte] plots naar [slachtoffer] toeliep. [getuige] probeerde [medeverdachte] nog tegen te houden en zag toen dat ook de verdachte, [naam 2] en de onbekende man uit de auto sprongen. [slachtoffer] was ondertussen opgestaan. [getuige] zag dat de verdachte [slachtoffer] met een vuist een klap in het gezicht gaf. [slachtoffer] probeerde zich tevergeefs te verweren. [getuige] zag dat zowel [medeverdachte] als de verdachte [slachtoffer] met vuisten sloegen. Nadat [slachtoffer] door de klappen op de grond terecht kwam, hebben [medeverdachte] en de verdachte geschopt in de richting van het hoofd en ribben van [slachtoffer] . [getuige] heeft dit duidelijk gezien. De andere twee, [naam 2] en de onbekende jongen, hebben alleen in het begin [slachtoffer] geslagen en geschopt.
[getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte] die nacht gekleed was in een wit shirt. De verdachte droeg een donker shirt en [naam 2] had een zwarte jas met bontkraag. [6]
Het geweldsincident is gefilmd door een omstander. Verbalisant [verbalisant] heeft de beelden als volgt beschreven:
“Op de beelden zag ik dat aan een man meerdere klappen met vuisten werden uitgedeeld. Ik zag dat die man (slachtoffer) door een andere man om zijn nek werd vastgegrepen waardoor die man (het slachtoffer) ten val kwam. Ik zag dat het slachtoffer met zijn rug op de grond lag en dat twee mannen met geschoeide voet die man trapten. Ik zag dat een man, gekleed met vermoedelijk een wit T-shirt, met zijn rechterbeen met kracht een schop uitdeelde naar het slachtoffer op de grond. Of het slachtoffer toen geraakt werd is op de beelden moeilijk te zien. Ik zag dat een andere man, gekleed in donkere kleding, met zijn linkerbeen met kracht
een schop uitdeelde naar het slachtoffer, de man die op de grond lag. Ik zag dat het slachtoffer daarbij aan zijn hoofd werd geraakt. Ik zag dat die man in donkere kleding na het uitdelen van die schop wegliep richting de geparkeerde auto's. Ik zag dat de man met vermoedelijk het witte T-shirt probeerde om het slachtoffer nogmaals een klap of een schop te geven terwijl deze nog op de grond lag. Ik zag dat die man werd tegengehouden door de vrouw (de latere getuige [getuige] ).” [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond samen met [medeverdachte] , [naam 2] en een derde persoon in een auto op de parkeerplaats bij het [naam 1] in Kerkrade is geweest. De verdachte heeft verder verklaard dat er op de parkeerplaats een discussie is ontstaan tussen hem en [getuige] . [slachtoffer] zat op dat moment een paar meter verderop op de stoep. [slachtoffer] maakte op enig moment een opmerking waardoor de personen waarmee de verdachte in de auto zat, boos werden. Er ontstond een vechtpartij. [medeverdachte] had die avond een wit T-shirt aan, aldus de verdachte.
Tussenconclusie
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte degene is geweest die samen met anderen [slachtoffer] heeft geslagen en tegen het lichaam en hoofd heeft geschopt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft deelgenomen aan het geweld tegen [slachtoffer] en dat een andere inzittende van de auto wiens naam hij niet wil noemen de schop tegen het hoofd heeft gegeven. De rechtbank ziet voor dit scenario geen begin van aannemelijkheid en gaat daarom aan deze verklaring voorbij. De verklaring van de verdachte vindt immers geen steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank ziet bovendien geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen. [getuige] heeft deze verklaring immers direct na het geweldsincident afgelegd. Zij heeft in grote lijnen consistent verklaard en zij heeft steeds verklaard dat in ieder geval de verdachte degene is geweest die samen met [medeverdachte] het slachtoffer heeft geschopt en geslagen. Bovendien wordt de verklaring van [getuige] ondersteund door de camerabeelden, waarop te zien is dat twee personen het slachtoffer slaan en schoppen, de aangifte en het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat uit de verklaring van de verdachte onvoldoende blijkt dat hij daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Van vol opzet is dus geen sprake. Dit neemt echter niet weg dat uit de gedragingen van de verdachte kan worden afgeleid dat hij opzet in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte en zijn mededaders. Vervolgens moet vastgesteld worden dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
De rechtbank stelt voorop dat schoppen tegen het hoofd onder omstandigheden dodelijk kan zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben. Daarbij is onder meer van belang waar het hoofd wordt geraakt en met welke kracht dit gebeurt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] eerst door meerdere personen is geslagen en ten val is gekomen. Toen [slachtoffer] op zijn rug op de grond lag, hebben de verdachte en [medeverdachte] met kracht met geschoeide voet naar hem getrapt. De verdachte heeft het slachtoffer hierbij geraakt tegen het hoofd. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke gedragingen van het met kracht schoppen naar het hoofd van [slachtoffer] die op zijn rug op de grond ligt, volgt dat er in het onderhavige geval een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De verdachte is uit het niets en zonder reden met anderen op een willekeurig slachtoffer afgelopen. Uit het niets is het slachtoffer geslagen en vervolgens hebben (in elk geval) de verdachte en [medeverdachte] het slachtoffer nog geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. Door het uitoefenen van dit zinloos geweld waarbij de verdachte is doorgegaan toen het slachtoffer op de grond lag, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen, willens en wetens heeft aanvaard, derhalve de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer het leven zou kunnen laten. Het gevaar van die situatie moet voor de verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. Dat [slachtoffer] desondanks geen dodelijk letsel heeft opgelopen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging om dodelijk lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 17 februari 2019 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, eenmaal, met geschoeide voet tegen het hoofd en/of in gezicht van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 347 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een taakstraf van 180 uren gevorderd. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn voor het afhandelen van een strafzaak is overschreden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Bij een bewezenverklaring kan hij zich vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft samen met anderen geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] is door de mannen geslagen en toen hij weerloos op zijn rug op de grond lag, is met kracht met geschoeide voet geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. [slachtoffer] heeft hierbij letsel opgelopen. De verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem angst en pijn bezorgd. Het is puur geluk geweest dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat het geweld plaatsvond op straat, in de directe omgeving van een uitgaansgelegenheid, en dat het zogeheten ‘zinloos geweld’ betrof. De verdachte en zijn vrienden zochten zonder reden en uit het niets de confrontatie met [slachtoffer] op. Dergelijke delicten zorgen ook voor grote gevoelens van angst en onveiligheid bij anderen, zoals getuigen, en leiden tot maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte. Uit de documentatie volgt dat de verdachte de afgelopen jaren niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 16 september 2021. De reclassering geeft weliswaar geen gericht strafadvies, omdat de verdachte een ontkennende verdachte is, maar de reclassering beschrijft wel dat reclasseringstoezicht niet geïndiceerd is. De verdachte heeft zijn leven immers goed op orde en is na het ten laste gelegde niet opnieuw bij justitie in beeld gekomen.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ruim een half jaar en daar zal de rechtbank bij de strafbepaling ten voordele van de verdachte rekening mee houden.
Alle feiten en omstandigheden bezien, vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 347 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen geen bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. Naast de gevangenisstraf, zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een taakstraf voor de duur van 180 uren aan de verdachte opleggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 58,50 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 400,00 aan immateriële schadevergoeding, beide posten te vermeerderen met wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit reiskosten (€ 38,55) en de kosten van een beschadigd T-shirt (€ 19,95).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toegewezen kan worden, inclusief de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toegewezen kan worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] vordert vergoeding van materiële schade. De materiële schadeposten vormen een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde, zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. De materiële schade wordt daarom volledig toegewezen.
Daarnaast maakt [slachtoffer] aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daarvan is in het onderhavige geval sprake. De vordering is door [slachtoffer] voldoende onderbouwd en de verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering, zodat de rechtbank ook dit deel van de vordering volledig zal toewijzen.
Gelet op het voorgaande is de gehele vordering van [slachtoffer] toewijsbaar. Dit bedrag ter hoogte van € 458,50 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 17 februari 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vordering ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan verdachte.
De verdachte acht bewezen dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Dit betekent dat de verdachte naar burgerlijk recht samen met anderen hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [slachtoffer] geleden schade.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 347 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] volledig toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 458,50 euro, bestaande uit € 58,50 aan materiële schade en € 400,00 euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 februari 2019 tot aan de dag der gehele voldoening;
  • bepaalt dat de verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 458,50, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. drs. E.C.M. Hurkens en
mr. F.J.W.M. Tas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2021.
Buiten staat
mr. M.M. Beije en mr. F.J.W.M. Tas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 februari 2019 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet(en)) tegen het hoofd en/of in gezicht van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2019 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet(en) tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoeksnummer LB2R019027 / HEILBRONN, gesloten d.d. 8 april 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 198.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 22 t/m 25.
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangever, pagina 44.
4.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 23.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 67-68.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 69 t/m 72.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 62.