In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit twee huurders, de terugbetaling van een waarborgsom van € 2.000,00 van gedaagde, de verhuurder, na afloop van hun huurovereenkomst. De huurders hebben de woning gehuurd voor een bepaalde tijd en zijn verplicht om het gehuurde in goede staat op te leveren. Gedaagde heeft de waarborgsom niet terugbetaald en stelt dat de huurders tekort zijn geschoten in hun verplichtingen, omdat het gehuurde niet in de overeengekomen staat is opgeleverd. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de huurovereenkomst en relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:224 lid 2 BW, dat betrekking heeft op de staat van het gehuurde bij aanvang en oplevering van de huur.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de huurders tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De beschrijving van de staat van het gehuurde bij aanvang van de huur was onvoldoende gedocumenteerd, waardoor de huurders niet konden weten in welke staat zij het gehuurde moesten opleveren. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet gerechtigd is om de waarborgsom te verrekenen met de door hem gestelde kosten voor schoonmaak en herstel, omdat deze kosten niet voldoende zijn onderbouwd. De vordering van eisers tot terugbetaling van de waarborgsom wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast wordt de vordering van eisers tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat niet is aangetoond dat aan de vereisten voor een betalingstermijn van veertien dagen is voldaan. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van eisers zijn begroot op € 660,72. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, tenzij hij in beroep gaat.